LIEF EN LEED BIJ DE RIVIERPOLITIE
Johann Damme (90):
„Een
terug
zeeman verlangt eeuwig
naar de zee...."
volk van de Apollo
Op de bres voor het
STAD!
REGLEMENT
Gerard
Lutke Meijer
BER 1970
:f. evang.
SCHIEDAMSCHE COURANT ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1970
VEERTIG DODEN
PER WEEK
HET RODE HEMD
ALS EEN BOEF
wat rauw in de rnond, maar in
doorsnee toch wel nette men
sen. Ik ging er tenminste graag
mee om- Een ruwe schors,
maar de pit was goed. Ze ston
den elkaar bij. Ze trokken één
lijn. Het was daar een drukke
beweging als ze de poort uitgin
gen. Ze werden vaak opge
wacht door jonge kerels. Ook is
er wel eens wat actie geweest.
De lonen waren niet best. Ik
was in die dagen secretaris van
de fabrieksvereniging De Een
dracht en schreef een keer een
brief naar de direktie voor
meer loon. Ze zonden me een
vervanger om op de ijsmachi
nes te passen: Ik moest bij de
direktie komen. Aha, zei ik, ik
weet wat er aan de hand is"-
„Wel, ik kreeg een repelement
van de heren met de hoeden.
Wat mij bezielde, ik kreeg toch
15 gulden? Ja, maar de ande
ren hier hebben elf gulden, zei
ik, ik heb een zuinige vrouw
met drie kinderen, die ervan
weet rond te komen, maar de
anderen met hun elf gulden lij
den bittere armoede en daarom
heeft de vereniging gezegd...
Wat vereniging? vereniging De
Eendracht? Nooit van gehoord.
Hebben we niets mee te maken.
Die bestaat niet. „Jammer,
day die niet bestaat", zei ik,
„want dan zag het er hier an
ders uit". Ik moest, blij zijn,
zo'n mooie betrekking te heb-
Schiedam De oorlog 1914
1918 brak uit en bracht nieuwe
zorgen voor Johann Damme
„Jan Damme heet ik in de
wandeling" nl. als gevolg
van een vermindering van zijn
loon als machinist bij Van der
Eist, een achteruitgang van
liefst zes gulden per week. „Zo
kon de schoorsteen niet meer
roken, zegt Jan Damme, „en
ik ging weer solliciteren. Wel
dra zat ik als machinist op een
nieuwe boot van de rivierpoli
tie. Zo zat ik eindelijk weer op
het water, want ach, dat blijft
toch altijd trekken. Zelfs nu
nog ik zou best weer eens
naar zee willen, al ben ik dan
negentig. Je maakt bij de ri
vierpolitie voor 90°/o ellende en
voor nog geen 10°/o lol mee,
maar toch zijn de 27 jaren, dat
ik er werkte, voor me omgevlo
gen. Weet je, 't is dan dit, dan
dat. Vechtpartijen op het een of
andere schip, een dronken ma
troos, die van boord moet wor
den gehaald en opgeborgen tot
hij weer nuchter was, ook ern
stiger dingen, ongelukken, ver
drinkingen."
,Op het vliegveld, waar nu de
Waalhaven is, hadden we eens
een grootse ontvangst voor de
Oceaanvlieger Lindberg, die
met zijn vrouw een tournee
door Europa maakte, 't Was
Watt en Half-Watt, hij zo
lang en zij een ummesje. Komt
daar een heer van het Ameri
kaanse consulaat, springt op
het vlotje bij de steiger, dat
groen was uitgeslagen van de
algen. Hij glibberde uit en
bliksemde het water in. Ja.
Dat was wel leuk. Dat
vrouwtje van Lindberg kon het
lachen niet laten, toen wij de
drenkeling op de wal hielpen".
„In de laatste oorlog daalde eens
een vliegtuig voor een noodlan
ding. Het vloog bij de Waalha
ven tegen een mast en veronge
lukte. Er zat een Engelsman in.
Eric Bevin. We hebben hem op
gevist. Zijn naam stond op een
nat papiertje, dat ik uit zijn
kleren haalde- Een Duitse Feld-
webel nam het lijk mee naar
Swarttouw. Ik zag hoe hij het
lichaam daar door het kolen-
gi-uis sleepte om het in een ko-
lenschip te laden en ik kon 't niet
verkroppen. Ik zei tegen de
Duitser een of ander lelijk
woord.
„Dat wordt je kwalijk genomen,
daar krijg je last mee," zei in-
spekteur Rietdijk tegen me,
„het zou wel goed zijn als je nu
even verdween." Er zaten toen
al twee van onze mannen in het
Oranjehotel in Scheveningen,
een machinist en een majoor.
Dus ik ben maar ondergedoken.
Ik ben naar familie in Velp ge
weest. Och, er was voor ons
toch al niet veel meer te doen.
Bovendien was ik toe aan mijn
pensionering".
„Veel pensioen kreeg ik niet en
daarom was ik later wat blij
nog een functie te kunnen krij
gen bij de openbare leeszaal én
bibliotheek. Onder leiding van
juffrouw Bok, de directrice,
kon ik er helpen toezicht hou
den, boeken halen, die niet wer
den teruggebracht en dergelij
ke; ik verdiende er daarmee
nog een aardig centje bij. Ik
heb dat volgehouden van mijn
62ste tot mijn 85ste.
-19 uur.
N.V.
g Sun.
Quousque
atroónbond.
is Genoegen.
ing.
Vest.
ontotie Vier I
:s) Wil Bink
schilde- I
raerde ke- I
afiek.
Bankroof op
15 uur (the
79.15 uur;
lee „Met de
H. J. Groe.
drs E. Ver-
erbrandy.
3 uur ds. S.
A. van Eijk,
Is. H. Stolk.
voorkeur
jn kleine,
afdeling
reiszaken
ie-bedrijf
afdeling,
amheden
ihandeld,
dsbeheer,
ijke zorg.
srk(st)ers
i met een
listratie,
jeren van
inborden,
hten, e.d.
of ouder
I.U.L.O.),
deze taak
nemen?
I u goede
/erktijden
12.30 uur
7.15 uur.
itatiebrief
i afdeling
/an Eijk -
chiedam.
Schiedam De negentigjarige
Johann Damme start zijn
verhaal over het nog leven
de verleden van onze stad
met een gruwelijke actuali
teit. Hij vertelt over de cho
lera, die hier heerste in
1866,. De dubbele letter n
achter zijn voornaam wijst
op Duitse herkomst, evenals
het feit, dat hij tot de Evan-
gelisch-Lutherse kerk be
hoort. Met verklaarbare in
teresse heeft hij in het ge
meentearchief en bij de bur
gerlijke stand de dingen na
getrokken en toen bleek de
familie Damme omstreeks
1819 naar Schiedam te zijn
gekomen, herkomst Os-
nabrück. Een broer van
grootvader Damme emi
greerde naar Amerika, sa
men met overgrootmoeder,
een andere broer vestigde
zich in Delft. Grootvader
zelf vond werk bij een boer
in Overschie. De 12-jarige
jongen had kennelijk geen
trek in de reis naar het verre
onbekende land. „Grootva
der werd later meester
knecht bij Van der Schalk die
een bedrijf had op de Grote
Markt. Ik wil de weten hoe
mijn grootmoeder heette en
zocht naaar gegevens in het
archief van de kerkelijke ad
ministratie. Zo kwam ik er
achter dat grootvader plotse
ling gestorven is tijdens een
cholera-epidemie, die in 1866
in Schiedam heerste".
„Toen ik erover aanklopte bij de
gemeente, baalde men een
oude Schiedamse courant voor
de dag en daaruit bleek, dat
grootvader op 5 juli 1866 om
vijf uur 's avonds uit de bran
derij kwam en 's nachts om
half drie aan die vreselijke
ziekte is bezweken. Er zijn die
Schiedam Vier jaar als machi
nist bij Van der Eist en toen
vijf jaar als machinist bij de
Kaarsenfabriek Apollo. Een
verantwoordelijke positie daar:
de zorg voor de ijsmachines,
die het produkt moesten koelen.
Als die stilstonden kwam" er
niks van terecht. Het uitgangs
punt was de palmolie, die in va
ten uit de tropen werd aahge-
voerd. „Die palmolie werd ge
stookt en bewerkt, „aldus de
heer Damme, „en het concen
traat werd onder persen geleid:
alle olie werd er uitgeknepen
en wat er over bleef kreeg een
chemisphe behandeling en ver
anderde in stearine-koek. Die
werd gesmolten en van de
vloeibare stearine werden
kaarsen gegoten. De heren met
de hoeden waren de direkteur,
de heer Prins Plate, een doctor
in de scheikunde Van der Linde
en de chef van de fabriek de
heer Kramer. Ik stond direkt
onder de heer Smit. de chef
machinist. Het bedrijf had aan
de achterkant zijn werkplaat
sen, een bankwerkerij, een
smederij, een loodgieterswerk
plaats, de timmerij, voor alles
in de fabriek eigen volk voor de
reparatie,
„Het eigenlijke werk werd er uit
gevoerd door meisjes en jonge
vrouwen. Och, ze waren wel
ben, zeiden ze, en die anderen
moesten maar naar de chef ko
men en een onderhoud vragen.
Mooie betrekking noemden ze
dat: de ere week 96 uur wer
ken, de andere 84.
Je werkte soms tot zondagsoch
tends zeven uur. Dan naar bed
om te slapen en de volgende
maandag meteen in de dag
dienst. Ik heb het vijf jaar vol
gehouden. En bij het afscheid:
Je kunt meteen een rijksdaal
der meer krijgen., je kunt al
tijd bij ons terugkomen als we
een nieuwe machinist moeten
hebben... Néé, ik ben er nooit
meer naar toe gegaan. Tenslot
te is het bedrijf opgegaan in de
Goudse Kaarsenfabriek. Er zijn
er niet veel meeverhuisd. Er
waren honderd woningen dispo
nibel in Gouda. Of er honderd
zijn meegegaan zou ik niet kun
nen zeggen, 't Was ook geen
best werk in de Kaarsenfa
briek. Eentonig en niet gezond.
Ze zagen er allemaal bleek uit
van de lucht die ze ademden.
Mijn vader is er ook terechtge
komen toen het in de branderij
en slecht ging. Gewoon als
kaarsemaker. Hij heeft er tot
zijn 77ste jaar gewerkt. Er wa
ren er meer uit de brandersin
dustrie, die bij de Apollo kaar
sen gingen maken. Voor elf gul
den in de week...
week in Schiedam veertig men
sen aan de cholera gestorven".
Deze epidemie heeft ertoe bij
gedragen, dat een begin werd
gemaakt met de strijd tegen de
slechte drinkwatervoorziening
van onze stad en de vervuiling
van de vele sloten en grachten,
die in open riolen waren ver
keerd.
„Zelf ben ik op 24 juli 1880 gebo
ren in een gezin met zes kinde
ren. Mijn vader was grootvader
opgevolgd als meesterknecht
bij Van der Schalk. Hij zat in
de Lutherse kerkeraad en als
kind van vijf jaar ging ik al
met vader naar het Sint Jacobs
Gasthuis in de Hoogstraat,
waar ik gedoopt toen en ook
mijn belijdenis heb gedaan. Ik
weet van mijn vader, dat er in
die kerk nog in het Duits is ge
preekt. Zelf heb ik dat niet
meegemaakt. Grootvader ging
in zijn tijd voor het sacrament
naar de Duitse Kerk in Rotter
dam"-
„Ik had zelf geen zin in het bran
dersvak en ben, na de school
van meester Sanders op de
Broersvest, gaan werken op de
machinefabriek van Ingelse.
De eerste tijd verdiende ik
daar in de bankwerkerij twee
kwartjes in de week, maar na
een jaar werd dat een gulden.
Later werkte ik bij Vincent en
toen nog bij de Kaarsenfabriek
Apollo, maar plotseling kreeg
ik de kriebel ik wou d'r uit.
Er lag een zeilschip bij het
Hoofd, de Quintes, het laatste
zeilschip van Schiedam, en ze
hadden een lichtmatroos nodig.
Om kort te gaan, ik monsterde
aan en zeilde er mee naar
Stockholm en van Stockholm
naar Gavle in het Noorden van
Zweden. Geen gemakkelijk
werk je moest de mast in
voor het bramzeil en de boeg
spriet op voor het fokzeil: dat
is allemaal het werk voor de
jongen. We laadden hout voor
thuis en gingen weer op weg
met cokes voor Rusland. In Li-
bau hebben de Russische solda
ten mijn roodbaaien zeemans-
hemd in beslag genomen. Kent
u dat verhaal niet?
Acht, het was 1897. De tsarin was
op bezoek geweest bij haar
dochter, die getrouwd was met
de koning van Denemarken. Ze
komt weer thuis. Ze leggen de
rode loper voor haar uit. Revo
lutionairen hebben een stuk van
die loper afgeknipt en meege
nomen. Ik deed mijn wasje
en hing mjjn hemd te drogen in
het want. Denken ze dat het
een stukje van de rode loper is
en komen aan boord om het in
beslag te nemen. De stuurman
heeft de lui maar met moeite
kunnen bepraten...."
Het was toen nog bittere armoe
in Rusland. Gooide je een stuk
zuur geworden brood over
boord, ze doken het na en vra
ten het op- Vrouwen losten de
kolen, armzalig gekleed, allen
met een doek om het hoofd,
zoals hier later mode werd. De
mannen eenheidskleding, hoge
laarzen, een kepie met klep.
Eind november waren we weer
thuis. „Maar in Schiedam was
het aantal lui dat op de koop
vaardij voer op de vingers af te
tellen. Je moest ervoor naar
Rotterdam en omdat ik de
smaak te pakken had, monster
de ik daar op een Engelse boot,
met een lading kolen uit Car
diff, bestemd voor Colombo op
Ceylon. Op de Andamanen, tus
sen Ceylon en de Golf van Ben
galen wachtten we een paar
weken op telegrafische orders
en moesten toen 42 dagen varen
van Akyab in Burma met een
lading naar Bremerhaven.
Daar monsterde ik af en met
de trein ben ik naar huis terug
gegaan".
„Maar daar had ik toch ook geen
rust. Na een weekje voer ik
weer uit. Zo heb ik wel zeven of,
acht boten gehad. Ook minder
goeie ertussen. In Baltimore.,
ben ik afgestapt van een boot,.,,
die vol wandluizen zat. Ik mon- j
sterde weer aan op een Noorsif
bananenbootje, maar dat was
zo mogelijk nog erger. Vol
wandluizen. Het eten was er,
overigens best. Met dat bootje
een 200-tonner voeren we
de kreken op van de eilanden.
aan de Caraïbische Zee. Daarj
lagen de prauwen klaar met
bananen. Die werden aan boord
gebracht, het anker werd ge-1
licht en we zochten een andere i
kreek, weer bananen laden, tot i
we vol waren en toen vier da-
gen stomen naar Baltimore. Ik
was toen een jaar of negentien.
Gelukkig speelde ik het klaar- -
om los te komen van de roet-.,-
mop, d.w.z- het schoonmaken
van de leidingen. Ik wist ge
noeg van de koperslagerij en de
smederij om de tweede machi-^
nist van nut te kunnen zijn in
de machinekamer. Dat was fij
ner werk; mijn hart ging er bij
open".
„Toen heb ik mot gekregen met,-,
de militaire dienst. Ik was er'!
ingeloot, maar ja, ik banjerde
maar wat op de wereldzeeën.
Je kunt tegen de kapitein nou.,
eenmaal niet zeggen; „Breng
mij naar huis, ik moet soldaat
je spelen". Ik kwam drie
maanden te laat met een Duit-
se boot in Hamburg en ben aan
stonds per spoor naar Schie
dam teruggekeerd. Bij aan
komst zag ik daar agent Broe- 1
see, een vriend van mijn vader.
„Jong", zegt-ie, „ga naar 'huis:
Je moeder gedag zeggen en je
dan aanstonds melden bij de
commissaris op het politiebu
reau op de Grote Markt. Je
bent danig over tijd".
Commissaris Wolfcnsperger, die
bij het aanmonsteren had ge
zegd: „Ik hoop dat je een goed
zeeman mag worden", gaf me
nu een repelement van jewel
ste. Ze werden dwars en wilden
met niet bjj de marine stoppen.
Ik wachten op een oproep en na
een week zei ik: Ik eet mijn ou
ders niet op, ik wil naar zee.
Krijg ik géén oproep, gaan ik
zelf". Toen was de oproep ei
binnen twee dagen. Op het sta
tion komen, negen uur 's mor
gens. Veldwachter Fillekes
stond er te wachten en als een
boef werd ik weggebracht naar
de kazerne in Den Haag. Het
einde van het liedje was, dat ik
werd afgekeurd omdat mijn lin
keroog wat minder goed keek".
„De hele zaak veranderde toen ik
kennis kreeg aan een meisje. Ik
wilde toen wel graag een poosje
aan de wal blijven- Het lukte
me op een van de Schiedamse
sleepboten te komen. Dat was
dag en nacht klaar staan voor
negen gulden in de week en om
de vier weken een vrije zondag.
Maar dan moest er geen mail
boot binnenkomen, want dan
ging die vrije dag niet door.
Ook niet zo best. Toen ik 23 was
ben ik weer gaan varen nu op
een Engelse boot. Het wijde
water op naar Dakar, de
Kaap Verdische Eilanden, daar
wachten op een marineschip,
dat betrokken was bij de Boe
renoorlog we kwamen ze
toendertijd halverwege met
nieuwe brandstof tegemoet.
Toen dwars over naar de Golf
van Mexico katoen laden voor
Rotterdam. Vijf maanden was
ik van huis geweest. Ik vond
het welletjes. En toen er een
stoker-machinist gevraagd
werd bij de Chemische Fabriek
ln de Konijnenbuurt aan de
Noordvest, zei ik: „Top dat is
het". Maar nee, voor iemand'
die aan de zeelucht gewend is,
stonk het er te erg en na zeven
maanden zat ik weer op een
boot. Als stoker en naderhand
als tweede machinist. Nog één
wintertje heb ik dat zo volge-p
houden..."