14
E
N
R
A
Jongeren
van nu
voelen
zich geen
j ongeren
als ze in
een bedrijf
komen
SpËPwlï'!
W
Werkloosheid jeugdigen steeg het meest onder
de 19 jaar
T Msl
-V
mm
raiii
donderdafi
3 spHI 1930
VD/SC/WW
Eind december 1979 «tonden
32-850 mannen en 42.050 vrouwen
onder de 23 jaar volgens
gegeven* van het ministerie van
sociale laken, als werkloos bij de
arbeidsbureaus ingeschreven.
Ten opzichte van de maand er
voor betekende dit een stijging
van 1.330 mannen en een daling
ven 2.200 vrouwen. De totale
jeugdwerkloosheid kwam
hiermae op 74.900 personen,
hetgeen 35 procent van de totale
werkloosheid ia
In 1979 stonden gemiddeld 32.830
mannen en 41.600 vrouwen onder
de 23 jaar els werkloos
geregistreerd. Oit is ten opzichte
van het gemiddelde niveau in 1978
een daling met 4 procent bij de
mannen en een stijging met 16
procent bij de vrouwen. De
ontwikkeling van de
jeugdwerkloosheid bij vrouwen kan
grotendeels worden toegeschreven
aan de schoolverlaters.
Afgezien van de jeugdigen
vertonen allo leeftijdscategorieën
volgens het ministerie een stijging
van de werkloosheid. Dit beeid
doet zich in het algemeen ook voor
bij mannen en vrouwen
afzonderlijk.
Vergeleken met 1978 is in 1979 het
gemiddelde werkloosheidsniveau
van jeugdigen onder de 19 jaar het
meest gestegen (ruim 8 procent) en
het werkloosheidsniveau van
ouderen tussen de 60 en 64 jaar
het meest gedaald, eveneens met 8
procent.
□en Haag De jongeren die nu het
bedrijfsleven binnen stappen zijn to
taal anders den de jongeren van een
jaar of tien geleden. De jongere van
nu die op hef punt van werken ia aan
geland wil eigenlijk geen jongere
meer zijn. Dit constateert mr. J. Hol
lander, directeur arbeidsverhoudingen
van het Verbond van Nederlandse On
dernemingen VNO en hij zegt daar
over: „Het kardinale verschilpunt ia
naar mijn gevoel, dat de jongere niet
meer als jongere behandeld wil wor
den die bepaalde dingen vclledig kan
omdat hij een opleiding heeft gehad,
Oit is in wezen de problematiek van
de jongeren in het bedrijf. Ze vragen
dan ook een vol loon terwijl ze daar in
wezen nog niet aan toe zijn, ze vragen
een functie waarin ze als volledige
kracht worden geaccepteerd terwijl
ze dat in wezen niet zijn. Door het on
derwijs en ook wel in het algemeen, ia
Hen aangepraat dat ze zijn zoals ze
zichzelf zien. Wat ik hier zeg ia na
tuurlijk heel in het algemeen gesteld".
Het Is wei zo dat Hollander met deze
woorden niet op een bepaalde groep
'ongeren doelt, niet alleen op de lager
eschoolden bijvoorbeeld. „Wat ik &an-
uidde speelt- over de hele linie, maar
iet in die zin dat honderd procent van
e jongeren is zoals ik zei. Er Is een
rote groep en naar mijn gevoel
roeit die ook die zich de mentaliteit
anmeet van ik ben een leerling, ik
oet het vak nog leren en ik ben bereid
a als zodanig op te stellen. Die om
lag zie je ook bij de studenten van de
niversiteiten, die zich In de 60'er jaren
psteldsn op de manier van „wij weten
les". Dat is nu veel minder", zegt Hol
der.
- dit nu echt een mentaiiteltsverande-
'ng die zich daarin manifesteert of
peelt er ook in mee, dat net niet zo ge-
akkelijk is om werk te krijgen? Ligt in
ie laatste omstandigheid niet de be
eldheid van jongeren om zich wat meer
Is mens die nog eigenlijk alles moet le
en op te stellen?
Ik dacht dat beide factoren er in mee
pelen, maar ik zou niet weten wat oor
aak en gevolg is. Natuurlijk speeit de
erandering van mentaliteit wel een rol.
'aar de jongeren ondergaan natuurlijk
ok de invloed van het heie sociale, po-
ieke en economische klimaat waar
oor we eigenlijk allemaal op een wat
"Ier niveau zijn gekomen", vindt Hol
der.
verbetaald
Ij is de mening toegedaan dat jonge-
n die uit het lager beroepsonderwijs
men eh in een bedrijf gaan werken
en het minimumloon, worden over-
taald. In kringen van werkende ion-
ren wordt juist het tegenovergestelde
"egd, namelijk dat dia jongeren on-
rbetaald worden. Hollander kent die
ongestelde meningen en hij werd er
rtgeleden nog eens extra mee gecon-
nteerd: „Kort geleden hadden we
er een afvaardiging van het NW-jon-
rencontact om te praten over het
ssler over de knelpunlen op de ar-
ïdsmarkt dat we hebben uitgegeven,
t was een heel boeiend gesprek
"rbij die kwestie van het loon ook
de orde kwam. De jongere praat
er zijn loon als over individueel inko-
en, afgestemd op zijn behoeften. 2e
ggen wij zijn 18 jaar, we willen een ei-
n kamer én het liefst een flatje, je
o, kleren kunnen kopen die je nodig
bt en we mogen toch best een t.v. en
er van die dingen hebben. Vanuit
t standpunt kan Ik me voorstellen dat
geren zeggen we verdienen niet of
uwelijks genoeg".
'aar de ondernemer bekijkt het loon
ais een inkomen afgestemd op de
ividuele behoefte van de jongeren
r ais loonkosten voor het bedrijf,
arbij speeit natuurlijk da vraag wat
ngt zo'rt jongere op en ook, dat hij
enlijk wat meer moet opbrengen dan
kost Dat is natuurlijk een heel ander
aal. De ondernemer zegt. zo'n jon-
re heeft geen ervaring en moet nog
rden opgeleid, voorlopig is hij alleen
n blok aan hel been, hij houdt men-
i van het werk die hem moeten oplel-
n of bijpraten zodat wat je die jonge-
ook aan loon geeft, en dan zeg ik het
-j cru. In het begin altijd te veel is",
u het minimum jeugdloon als loon-
enfactor beschouwt zegt u dan,
nen wij met dat ioon niet omhoog
dat anders de concurrentiepositie
I het bedrijfsleven ten aanzien van
buitenland in gevaar komt of ziet u
toon als een structureel maatschap-
ijk probleem? Dat het derhalve on-
elijk is in deze maatschappfj, ion
en met weinig of geen opleiding het
'mum jeugdloon te betalen?
vensgroot
t JJol er maar aan. Beschouwje de
ei«ng die een jongere In een bedrijf
krijgt als Iets ten behoeve van dat be
drijf, dan moet je de kosten van die
scholing op de onderneming laten,
drukken. Maar is het zo dat een oplei
ding geen leerperiode is voor het be
drijf maar een stuk onderwijs in het al
gemeen dan wordt het anders. En dat
is nu een levensgrote vraag waar we op
het ogenblik inzitten, wat moet voor re
kening komen van Pais om het maar
eens zo te zeggen en welke kosten van
opleiding moet het bedrijf dragen".
„Ik geloof dat een toenemend deel van
de opleiding en van wat we nu leertijd
roemen, voor rekening van de maat
schappij moet komen omdat het indivi
duele bedrijf die kosten niet meer kan
dragen. Vooral het kleine en middelgro
te bedrijf is niet in slaat om bij de be
staande loonstructuren en ontslagpro
cedures, het personeelsbestand te la
ten bestaan uit vijf of tien procent leer
lingen, Die opleidingen behoren ook
niet uitsluitend tot de taak van het be
drijfsleven. Want degenen die daar in
een bepaalde onderneming aan deelne
men worden door anderen weggekocht
of ze moeten door veranderingen in de
technologie met vijf of tien jaar over
stappen naar een ander bedrijf", luidt
het antwoord van Hollander op deze
vraag.
Invloed
Nu doet er zich een merkwaardige ont
wikkeling voor. Vorig jaar zijn de proef-
projekten van start gegaan in een aan
tal plaatsen in het land. Zij zijn bedoeld
om jongeren een opleiding voor begin
nend vakman te geven. Er wordt in het
onderwijs gezegd, er zijn veel te weinig
van die projekten en daarom moeten
de bedrijven doorgaan met hun eigen
opleidingen. Van overheidszijde wordt
gesteld dat de proefprojekten niet be
doeld zijn om de bedrijfsopleidingen
overbodig te maken. Er zit, dacht ik,
een behoorlijke 'frictie tussen de ge-
lachten over die opleiding bij de over-
leid en bij het bedrijfsleven. Ir. A. F. J.
/an Tuijl, secretaris van het VNO zegt
nierover: „Het is denk ik 20, dat de
proefprojekten er vorig jaar zijn geko
men als een soort van inhaalmanoeuvre
van de zijde van het onderwijs, en wel
om het zogenaamde gat In de Mam
moetwet op te vullen. Het Is ook zo dat
leerlingen die in een tijd van weinig of
geen werkloosheid door de arbeids
markt worden opgevangen, nu recht
streeks naar die proefprojekten kunnen
doorstromen. Het is immers altijd zo
geweest dat de opleiding in het kader
van het leerlingwezen conjunctuur ge
voelig is. Daalde de werkgelegenheid
dan liepen ook de opleidingsmogelijk
heden terug. Die invloed is nu geringer
geworden door In het dagonderwijs
deze nieuwe leerweg te scheppen. Dat
is ook wel billijk. Want het is natuurlijk
gek dat je op middelbaar en hoger be
roepsniveau opleidingen als mts en hts
hebt, die door de samenleving ais ge
heel worden gedragen terwijl de ople-
dlng op lager niveau voor het uitvoe
rend vakmanschap door het bedrijfsle
ven moet worden betaald. Overigens
denk Ik dat naast de proefprojekten de
weg van het leerlingwezen de belang
rijkste zal moeten blijven, alleen al om
het feit dat de proefprojekten en soort
gelijke voorzieningen na enige tijd een
eigen leven gaan leiden en niet meer zo
voorbereiden op het beroep en het vak
als we in het leerlingwezen gewend zijn.
Dat is ook onze grote vrees".
„De eerste tekenen wijzen daar nu al
op. Wij zijn bang dat de proefprojekten
van een stuk beroepsopleiding tot een
stuk beroepsvoorbereidend onderwijs
worden met alle aansluitingsproblemen
tussen onderwijs en beroepsteven die
daarvan het gevolg zijn".
Koppeling
Een heet hangijzer Is nog steeds de
koppeling van leerling- en arbeidsover-
Ir. A.F.J. van Tuijl.
eenkomst voor jongeren die In een be
drijf gaan werken en daarbij een oplei
ding volgens het leerlingwezen krijgen.
Hollander gelooft dat die koppeling als
zodanig blijft bestaan. Maar het VNO
zou het liefst zien dat er drie mogelijk
heden kwamen: een zuivers leerover
eenkomst, waarbij er geen aanspraak
op loon is evenmin als op welke school
opleiding ook; een pure arbeidsover
eenkomst gebaseerd op produktief
werk met loon; een teer- en arbeids
overeenkomst waarbij het loon wordt
afgestemd op het werk dat werkelijk
gedaan wordt. Van Tuijl vult daarbij
aan: „De arbeidsovereenkomst wordt
gekenmerkt door gezagsverhouding,
een zekere duur en de arbeid die gele
verd wordt. Ik denk dat in een klein be
drijf waar een jongere In het kader van
het leerlingwezen meeloopt met de
chef-monteur, eerst heel eenvoudig
werk doet en later wat moeilijker, dat
daar duidelijk de elementen van de ar
beidsovereenkomst in zitten evenals
van de leerovereenkomst. Omdat zo'n
jongere niet volledig mee kan draaien in
de produktie moet er een zekere staffe
ling van het ioon zijn. Is er helemaal
geen sprake van economische waarde,
van de arbeid die een jongere In een
bedrijf verricht, dan kan er natuurlijk
ook geen sprake zijn van een arbeids
overeenkomst. We hebben in dat op
zicht twee voorbeelden in Nederland.
Dat is de situatie van de bedrijfsscbool
waar geen sprake is van de economi
sche waarde van de arbeid en het bo
ventallig zijn in een arbeidssituatie. Er
is één leerlingstelsel waar de leerlingen
boventallig in de arbeidsorganisatie
worden geplaatst, namelijk dat van de
verzorgende en dienstverlenende be
roepen".
Werkende Ieren
Er zijn ook situaties, dat in de praktijk
van het beroep, dus door het produce
ren van zaken die economische waarde
hebben, er duidelijk sprake is van leren.
Hoe kijkt u daar tegenaan?
„Ik wild dit graag wat filosofisch bena
deren", reageert Van Tuijl. „Het onder
wijs is zodanig dat de leerlingen die in
een schoolsituatie verkeren, nauwelijks
enige relatie met de wereld daarbuiten
hebben. Door het gesloten systeem
waarin zij zitten, gaan de schoolwereld
en hun eigen leef- en ervaringswereld
steeds verder uit elkaar groeien. Ik
denk dat een opleiding in het duale sy
steem van het leerlingwezen die in de
praktijk van het beroep plaats vindt, die
werelden dichter bij elkaar brengt.
Daardoor ontstaat een stuk motivatie
en vermindert de vervreemding van hun
eigen ervaringswereld".
„Hel is eigenlijk ook van den gekke dat
een universitair opgeleide jongere die
een groot aantal jaren onderwijs heeft
gevolgd, zodanig van de wereld van de
arbeid is vervreemd, dat hij een hele
tijd nodig heeft om na zijn afstuderen
werkelijk te kunnen functioneren in een
onderneming. Mede daarom kan ik le
ren in de praktijk van het beroep niet
afwijzen".
Hollander herinnert hierbij aan een uit
spraak van prof. dr. H. J. van Zuthem
van de TH Twente, onlangs gedaan, dat
sommige studenten die nog nooit prak
tisch hebben gewerkt zo wereldvreemd
zijn, dat het de grootste moeite kost
deze jongeren de praktijk bij te bren
gen. Van Zuthem stelde daarom voor,
dat iedereen voordat hij tertiair onder
wijs gaat volgen, eerst een jaar zou
moeten hebben gewerkt.
In het begin van het gesprek is "de op
merking gevallen, dat de jongeren van
nu zoveel anders in een bedrijf binnen
komen dan vroeger, dat zij zich volwas-
sener en minder leerling voelen. Heb
ben zij ook een grotere mate van ver
antwoordelijkheid dan de jongeren van
eertijds?
„Ja en nee", luidt het bondige ant
woord van Hollander dat hij nader ar
gumenteert: „Er is een groeiend aantal
jongeren dat wel verantwoordelijkheid
voor het werk, maar niet voor het be
drijf wil dragen. Ik wil hierbij wijzen op
de toenemende belangstelling voor uit-
zendwerk, deeltijdarbeid enz. Dat zijn
mensen die zeggen 'als ik met drie, vier
dagen in de week of zeven maanden
per jaar aan een inkomen van 30.000
of ƒ40.000 kan komen vind ik het ge
noeg. Ik ben helemaal niet geïnteres
seerd In het bedrijf waar ik werk. Ik wil
wel goed werk leveren maar verdere
belangstelling heb ik niet voor de on
derneming*. Ik kan niet aangeven van
welke omvang deze groep is. Ik moet
hier trouwens bij stellen dat je anderen
hebt, die juist wel mede-verantwoorde
lijkheid willen dragen in en voor een be
drijf'.
Van Tuijl dacht dat het wel eens aardig
zou zijn daar een onderzoek naar te
doen en dan specifiek te kijken» in hoe
verre de motivatie of juist het ontbre
ken daarvan in de schoolse situatie,
consequenties kan hebben voor de ar
beidsmotivatie later.
Betere blik
De vraag in hoeverre het bedrijfsleven
Iets doet om in het onderwijs een bete
re blik te geven op wat er speelt in de
bedrijven, roept een uitgebreid ant
woord op over de activiteiten van VNO
ten opzichte van het onderwijs. De
werkgevers lichten jaarlijks de dekanen
In over de mogelijkheden van bepaalde
beroepen, er zijn ondernemers die
gastlessen geven in het onderwijs en er
gaan regelmatig brochures naar da
scholen waarin informatie over het wer
ken in ondernemingen aan de orde
komt. Omgekeerd doet het VNO het
nodige aan voorlichting binnen de be
drijven over het onderwijs. Er wordt op
gewezen wat voor type leerling bepaal
de opleidingen afleveren en ook dat de
waarde van diploma's verandert. Het
Contactcentrum Bedrijfsleven Onder
wijs (CBO) speelt in dit geheel ook een
belangrijke rol.
Hollander vindt dat de „onderwijsge
venden in het veld" altijd nog meer ge
ïnteresseerd zijn in wat er zich in het
bedrijfsleven afspeelt dan de belelds-,
makers: „Op het ministerie van onder
wijs zitten ze nog te veel vast aan da.
gedachte 'onderwijs is een groot cultu
reel goed en dat moet je niet te veel
verwarren met economische en ar
beidsmarktpolitieke bijbedoelingen,
want dan haal je dat grote goed naar
beneden".
Dit blijkt volgens Van Tuijl ook weer
heel goed uit het Ontwikkelingsplan
voor het Voortgezet Onderwijs: ,,Dit is
helemaal opgezet vanuit het gesloten
systeem van het onderwijs, zonder so
ciaal-economische en sociaal-culturele
opties daarbij te betrekken. Dit Is ken-
merkend voor het beleid op het minis- 1
terie vart onderwijs".