14
ENIRj
MÊÊÈ
Vraagbaak
S3£
Verschoppeling
Erger dan Kaap
Hoorn
Zuidoost-passaat
Komeet van Haley
De Posidonia
Ver uit de buurt
vrijdag
1 augustus tS80
vovsc/ww
Leen Smit leeft
nog altijd als
Kaap Hoornvaarder
Alblasserdam Morgen wordt
hij negentig jaar. Zijn geest is
nog steeds bij de tijd en als hij
eenmaal op zijn praatstoel zit is
zijn woordenstroom niet te
stuiten. Met zijn schipperspet
op en zijn zwarte colltrui aan
lijkt hij even weggelopen te
zijn uit de zoveelste opvoering
van het toneelstuk „Op Hoop
van Zegen".
In zijn door de tijd getekend
gezicht ligt de uitdrukking
„mijn zoon, de vis wordt duur
betaald". Hij heeft een veelbe
wogen leven achter de rug,
maar hij zou het best nog
eens alemaal willen overdoen.
Niet dat hij alleen met het ver
leden leeft, het heden boeit
hem ook.
Als hij van het verre verleden
verhaalt, ligt er in zijn ogen
een glans van weemoed. Het
zijn de ogen van Kaap Hoorn
vaarder, scheepshistoricus, ex-
PvdA-wethouder en SDAP-ge-
meenteraadslid Leen Smit
Morgen wordt hij dan negentig,
maar Leen komt volgens zijn twee
de vrouw Ariana nog negentig jaar
tekort. Leen Smit heeft overduide
lijk zijn hart verpand aan alles wat
met de scheepsvaart te maken
heeft Hij slaat bijvoorbeeld geen te
waterlating over in zijn omgeving.
Smit is medeschrijver van het boek-
„Schippers op de Alblas". Als hij bij
een tewaterlating de brokken van
techniek de helling ziet afglijden,
zal Leen ongetwijfeld terugdenken
aan de tijd van de grote zeilvaart.
Aan zijn zeilvaartverleden heeft hij
zijn dierbaarste herinneringen aan
zijn leven overgehouden; hij praat
er graag over. Daarnaast is hij door
vele publicaties over de grote zeil
vaart tot een niet meer weg te den
ken begrip geworden uit onze Va
derlandse zeilvaartgeschiedenis. Zo
voer Leen in zijn jonge jaren twee
maal om de Kaap Hoorn en bezocht
hij vele malen Zuid-Amerika. Japan
en voer door het Suez-kanaal.
Leen Smit fungeert nog steeds als
vraagbaak als het om de zeilvaart
gaat Nooit wordt op zijn kennis te
vergeefs een beroep gedaan.
Vooral scheepswerven en scheep
vaartbedrijven doen regelmatig een
beroep op hem. Daarbij laat zijn ge-
ten hem bijna of nooit in de
Leen heeft tijden gekend dat hij
stad en land afreisde om een en an
der aan de weet te komen. Zijn
speuren bracht hem zelfs in het bui
tenland.
Hij is al enkele malen onderschei
den voor zijn werk.
Zo is Leen Ridder in de Orde van
Oranje-Nassau en erebruger van Al-
blasserdam. Met terechte trots toont
hij de onderscheiding die hij twee
jaar geleden op het congres van
Kaap Hoornvaarders in Finland in
ontvangst mocht nemen uit handen
van president Kekkonen.
In zijn woning aan de Fop Smit
straat ter Alblasserdam, temidden
van stapels waardevolle aanteke
ningen en stukken, vertelt Leen
Smit over zijn leven als Kaap
Hoornvaarder. Het is een verhaal
waarbij beelden van nietige zeil
schepen in kolkende wereldzeeën
opdoemen.
Leen Smit werd als .jongen-van-de-
dijk" geboren in 1890; het jaar met
een barre winter. Zestien jaar later
zou hij voor het eerst het zeegat kie
zen. „Dat was in een tijd dat de Ne
derlandse koopvaardij op de kente
ring van zeil en stoom verkeerde",
weet hij zich te herinneren. Het is
volgens hem goed te bedenken, dat
Alblasserdam een plaats was waar
uit in 1870 nog zo'n 62 grote zeil
schepen werden berederd-
„Alblasserdam is een lange tijd ver
groeid geweest met de zeilvaart. Op
de werven hier werden rond de
eeuwwisseling nog talloze schepen
voor buitenlandse vlag gebouwd en
gerepareerd", aldus de Kaap Hoorn
vaarder.
Aan zijn sigaret trekkend vervolgt
Leen: „Ik was dertien toen ik als
jongmaatje mijn eerste centen ver
diende op de werf van L. Smit en
Zonen. Er werd op dat moment een
zandzuiger voor Argetinië gebouwd.
Die moeste er met een sleper ge
bracht worden. Dat trok mij en ik
wilde best mee. Ik stapte naar Piet
Leis, directeur van bet sleepvaart-
bedrijf Smit/Hij had jongens genoeg
zei hij me. Maar als ik nou eerst op
een logger naar zee ging, dan zou hij
het later nog wel eens bekijken. Ik
monsterde op de Vlaardingen 102,
een zeillogger. Vijf reizen van drie
weken maakte ik, om te leren hard
te worden. Van juni tot december
1906".
'&A
mi'im
door
Pieter
A. Kerkwijk
In december 1906 stapte Leen terug
naar Leis en op 1 januari 1907 komt
hij aan boord van de Atlas, de sleper
die de zuiger naar Bahia Blanc
moest brengen. Van deze reis weet
hij zich te herinneren: „Ik was de
verschoppeling, de kurkezak. Ik
moest koken en allerlei karweitjes
voor de bemanning doen. Drie
maanden heeft dat geduurd, van
haven lot haven om kolen te laden.
Toen ik weer terug was, kon ik als
Lichtmatroos mee op de Punta Gor-
da. Dat was een zandlichter, die
hier in Alblasserdam tijdelijk tot
een soort schoener was verbouwd,
voor de reis naar Buenos Aires. Op
nieuw ging ik naar Argetinié.
Leen Smit herinnert zich deze reis
als de dag van gisteren. Elk detail
van deze verschrikkelijkste reis die
Leen heeft meegemaakt - erger dan
de Kaap Hoorn - diept hij uit zijn
vlijmscherp geheugen en vertelt
daarover het volgende:
„Een sleepboot bracht ons door het
Kanaal en daarna ging het op eigen
zexlkracht. De Atlantic op, in bees
tenweer. Die kerstweek van 1908
vergeet ik nooit meer. We hebben
19 dagen in de Noord-Atlantic vlie
gende storm gehad. Alle twee de
gaffels braken meteen af, we kre
gen de hele troep aan dek. De gie
ken waren stalen laadbomen, die
konden wel tegen een stootje, maar
de gaffels waren van goedkoop den-
nehout. Toen hebbben de 2' bij 3'
beseizingen van de luiken gesloopt
en daar de gaffels weer wat mee op
gelapt De kluiverboom lag ook
overboord en die hadden we vastge
zet met twee 5/8 nagels, maar 's
nachts lag het kluifhout alweer aan
stuurboord te rammelen. De tim
merman is er toen mee aan de gang
gegaan en we kwamen er de storm
mee uit".
Leen Smit vervolgt zijn relaas over
deze reis met: „Toen we eindelijk in
de zuidoost-passaat terecht kwamen
was onze kaptitein als de dood dat
we bij Para, in de kop van Brazilië,
terecht zouden komen. Nadat we
drie weken in de malle passaat (dol
drums) hadden liggen drijven leek
het daar ook erg op. Gelukkig kwa
men we er net onder langs, anders
hadden we weer van voren af aan
kunnen beginnen. We hadden - laat
ik eens kijken - toen al bijna negen
tig dagen reis achter ons. Proviand
hadden we toen al nauwelijks meer,
daar hoefden we niet meer over te
praten, het was gewoon op en dan
bedoel ik ook op. Ga maar na. Het
laatste zoute vlees was verrot over
boord gegaan, rijst was er allang
niet meer en van aardappelen wis
ten we het bestaan niet eens meer.
We aten wel eens een vliegend visje
dat aan dek terecht was gekomen
maar voor het overige was het gort
en scheepsbeschuit. Daar stonden de
letters E.H. in van de firma E. Hor
de maar wij noemden ze Eeuwig
Hard. Onze kok had er wat op ge
vonden, hij gooide ze in een puts
zeewater om ze te wekken en dan
bakte hij ze in de oven. Dan ging
het prima. Op den duur vond ix ze
zelfs lekker. We kregen er wel eens
wat margarine voor de smaak, be
grijp je. maar het bleef tobben. Zelfs
een stoomschip dat we praaiden liet
ons aan het lot over, we waren dan
ook behoorlijk verzwakt We heb
ben over de reis honderdeenentwin
tig dagen gedaan. Toen we in Bue
nos Aires aankwamen, hadden de
meesten van ons scheurbuik van
het slechte en vaak bedorven eten,
zaten we onder de steenpuisten en
hadden we spierpijn in de armen
door het vasthouden om maar niet
over boord te slaan. De reis eindig
de namelijk met...storm".
Leen Smit keerde huiswaarts met
de Sao Paolo, een Duits stoomschip
van de Hamburg-Sud. „Als kolen-
tremmer moest ik de vuren schoon
maken (assie wippen), maar ook
wacht lopen en koffie zetten van
een soort briketten. Ik kreeg dysen
terie van het verpeste drinkwater,
maar deed toch dienst", vertelt hij
ondermeer over deze terugreis.
Voordat Leen met de Sao Paolo
naar huis keerde, vertoefde hij eni
ge tijd in Argetinië.
„Dat was in de tijd van de komeet
van Haley, je zag hem in het zuiden
opkomen en elke dag kwam hij ho
ger. Die lui daar raakten helemaal
begoocheld en dachten dat de we
reld zou vergaan. Wie nog niet gek
was werd wel door de kranten of
door de kerk gek gemaakt en het
kroelde daar van de kerken. Ieder
een zat behoorlijk in de piepzak, ze
dachten, als de zaak dan toch naar
de bliksem gaat dan maken we het
eerst maar op. Ik ben toen met een
paar man in een kerk geweest om
I eens te kijken, we moesten meteen
naar de cantina en aio lui tracteren.
Toen hebben we „kanjer" gedron
ken en ben ik hardstikke bezopen
geworden. Gewerkt werd er niet
meer, het werd een complete chaos
want de ene helft van de mensen
zat in de kerk en de andere helft ïn
de cantina", aldus Leen
Het werd zo'n beetje het werk van
Leen Smit om baggermolens, zand
zuiger en lichters over de hele we
reld weg te brengen. Het avontuur
en het onbekende in dat soort on
dernemingen trok de van nature
onrustige Leen Smit.
Het jaar 1913 betekent voor hem de
aanloop naar de reis rond Kaap
Hoorn. In datzelfde jaar redde Leen
onbewust zijn leven door onderweg
op een andere schuit over te stap
pen.
Met de handen gebarend vertelt hij:
„De werf J A Smit had een wa
terplantenzuiger ontworpen voor de
katoen-industrie aan de Spencer
Golf, Australië. Ik ben meegegaan
om dat ding weg te brengen. Onder
weg was het constant malheur met
het ding, want de luchtpomp voor
de stoommachine liet het steeds af
weten. Voor reparaties waren we
toen Fremantle, bij Peth West-Au-
stralië, aangelopen. In dc Tasman
Zee hebben we twee weken gelegen
omdat er een aandrïjfstang was ge
broken. We hadden radio en al die
tijd zagen we niemand. Op een
goeie dag passeerde ons een scba-
penbootje. Onze stuurman stapte
over, om in Geraldton een nieuwe
stang op te halen. Na drie weken
keerde hij terug. De Posidonia, zo
heette dat ding, is op het traject
Fremantle-Port Pierie met man en
muis vergaan. Later moest ik nog
als enige overlevende van de zuiger
voor de raad van scheepvaart ver
schijnen".
Leen zegt toen het grootste geluk
van de wereld gehad te hebben. Bij
Fremantle lag namelijk de Noorse
ark Clara en Leen monsterde aan.
„Ik had wel eens een praatje ge
maakt met de kapitein van de Clara
en deze bleek Alblasserdam goed te
kennen, want hij had er eens een
schip opgehaald", zet hij uiteen.
Leen over de Clara: „De Clara was
een oude driemasterbark, net zestig
meter lang en in 1880 als Janet
McNeal in Glasgow gebouwd. Met
dat schip zou ik nou om de Hoorn
varen. Ik was gewaarschuwd niet
met de „oude" Clara mee te gaan,
maar de grote zeilvaart lokte en ik
stapte met de nodige spanning op de
loopplank. Ik was toen tweeëntwin
tig jaar en de Clara was mede door
de kostbare lading, hoog verzekerd
Een paar dagen later vertrok de Po
sidonia uit Fremantle naar Port
Pierie. Zij zou er nooit aankomen.
Leen over de reis met de Clara,
„We moesten naar Falmouth in En
geland. We hebben er vier en een
halve maand over gedaan. De Clara
voer niet zo hard, want ze had geen
bovenbramzeilen. Het was wat je
noemt joh zogenaamd zomer, maar
we hebben dat wel geweten. Ver
voor Kaap Hoorn kregen we de eer
ste veeg uit de pan Zware storm
Dagenlang moesten we het schip
bijleggen. De golven spoelden over
het dek. Daarnaast hadden we af te
rekenen met hagel, maar vooral
veel kou. Mijn nagels gingen kapot
als we het ijs van de zeilen moesten
bikken",
Volgens Leen was het met de acco
modate op de Clara niet zo best
Achter de fokkemast had men een
teakhouten dekthuis met tien
kooien, een tafel, geen banken en
een olielamp. In het kombuis er
naast kookte men zijn maal.
„Ook dat was uitgesproken slecht
Zout vlees, stokvis en zeekaak.
Soms hadden we een vliegend vis-
sie", vult hij aan.
Leen vervolgt over deze reis: „In je
kooi was er ook weinig gezelligs
aan. Alles was bevroren en overal
stond ijskoud water. We hadden nog
geluk dat het nazomer was en de
storm niet aanhield. Toen het weer
rustiger werd, zijn we in een paar
dagen om de Hoorn gegaan. De
kaap heb ik niet gezien. We gingen
tot 58 graden zuid omdat we natuur
lijk hardstikke benauwd waren om
in de buurt van dat ding te komen.
Na de passage kwamen we weer in
bekend terrein, de Zuïd-Atlantic.
Omdat het zo langzamerhand herfst
was, zatern we weer in de stormen
en het rotte weer".
Volgens Leen kan het daar behoor
lijk spoken en braken er dan ook
verscheidene stagen die de Finse
.timmerman met veel vakmanschap
weder repareerde. Gelukkig zat er
weer Noord in de koers en het weer
werd steeds beter. Eenmaal in "de
Atlantische Oceaan ging het volgens
Leen lekker.
„Passaatwinde in de rug en op naar
Falmouth. Laat ik daar nou in de.
haven een bekende langs zien va
ren. De kapitein van de sleper Hol
land. Toen ik hem praaide, vertelde
hij me dat de Posidonia nooit in
Port Pierie was aangekomen", ver
volgt Leen.
Leen Smit was weer thuis, trouwde
en moest de dag erop de mobilisatie
in. In de jaren twintig, dertig en
veertig voer hij op allerlei schepen
naar bestemmingen over de hele
wereld. In 1955 ging hij officieel
met pensioen. Eenmaal per jaar
leeft voor Leen de zeilvaart van
weleer weer helemaal op. Dat ge
beurt dan als hij temidden van de
pure Kaap Hoomvaarders is, de ij
zeren kerels van de barken en fre
gatten. Elk jaar komen de leden van
de vereniging van Kaap Hoomvaar
ders ergens in een Europese haven
bijeen. Dit jaar is Leen er niet naar
toe gegaan. Zijn vrouw Ariana vond
het niet verstandig.
Voor de samenleving van Alblasser
dam is Leen ook jaren actief ge
weest Zo was hij in de periode van
1962 tot 1966 wethouder voor de
PvdA in deze plaats. Daaraan voor
afgaand was Leen maar liefst 47
jaar raadslid. Leen Smit blijft onrust
tig. Nu werkt hij ook weer mee aan
een scheepvaartweek van een win
kelcentrum. Na zijn verhaal tuurt
Leen naar buiten. Wat zal hij zien
en waaraan denkt hij. Ziet hij in ge
dachten een zeilschip voorbij varen.
We weten het niet We hebben
Kaap Hoornvaarder Leen Smit het
niet gevraagd. 4