EXTRA
Zeven eeuwen zorg voor
zieken en min bedeelden
p
Delft In deze tijd, waarbij een
onderzoek wordt ingesteld naar de
structuur van de drie Delftse
ziekenhuizen, is het interessant na te gaan
naslaat, komt tot de ontdekking dat de
gezondheidszorg in Delft in grote lijnen
niet duidelijk verschilt van die in andere
Hollandse steden. Allen hadden vooral in
de zestiende eeuw te kampen met
regelmatig terugkerende epidemieën,
zoals pest en syfilis, waartegen men
nauwelijks in staat was zich te verweren.
ik m 1-
iTTWi
woensdag
24 september 1980
VD/SC/WW
Dat epidemieën veroorzaakt wer
den door virussen en bacteriën en
vaak via dieren op mensen wer
den overgebracht, was nog onbe
kend- Meestal werd de oorzaak
van de ziekten, die duizenden
burgers in het graf deed belanden,
beschouwd als een straf van God.
Boetedoening, het houden van
processies en het lezen van extra
missen in de kerken en kapellen
werd als heilzaam aangeprezen.
Wel had men de indruk, dat een
verbetering van de algemene en
persoonlijke hygiëne het kwaad
kon doen keren. In verband hier
mee werden door de stedelijke
overheid verschillende verorde
ningen en bepalingen uitgevaar
digd om de gezondheidstoestand
van de individuele burger en van
de stedelingen als geheel te verbe-
teren.
Zo werden er al vroeg boeten op
gelegd aan hen die het grachtwa
ter verontreinigden en trachtte
men door het aanleggen van slui
zen en het plaatsen van watermo
lens de doorstroming in de grach
ten te bevorderen. Dit schoonhou
den van de grachten was ten
nauwste verbonden met de econo
mische belangen van de stad,
zoals voor de bereiding van het
vermaarde Delftse bier. De medi
sche stand was dun gezaaid. Wel
waren er in de stadsgemeenschap
v chirurgijns en vroedvrouwen.
Daarnaast waren er veel kwakzal
vers, kiezentrekkers, steensnijders
en andere charlatans, die met hun
twijfelachtige praktijken het geld
uit de zak van de burgers klopten
voor meestal waardeloze pillen en
poeders. De dood, was een trouwe
metgezel op het levenspad van de
middeleeuwer.
Een van de constante factoren
van een samenleving was en is de
zorg voor de minder draagkrach-
tigen en hulpbehoevenden. Deze
uitte zich destijds in diverse vor
men, waarbij men voor ogen moet
houden dat de drijfveer hiervoor
enerzijds de bewogenheid met het
lot van de medemens was; ander
zijds echter de bescherming van
de maatschappij tegen agressie en
de wering van minderbedeelden
uit het stadsbeeld. In Delft uitte
zich deze zorg onder andere in de
oprichting van een gasthuis ter
verpleging van arme zieken en
ter huisvesting van zwervers voor
een of twee nachten. Bovendien
gaf1 deze instelling geestelijke
steun en troost aan deze lieden,
zodat in de latere middeleeuwen
een gasthuis zonder kapel ont-
denkbaar was.
Voor het eerst wordt een gasthuis
of hospitale genoemd in 1252, dat
dan verbonden blijkt te zijn met
het klooster Koningsveld. In 1264
kreeg de instelling verlof een ei
gen kapel te bouwen ten behoeve
van de broeders en zusters van
het gasthuis en hun zieken en gas
ten, maar cok anderen mochten
met klokgelui opgeroepen wor
den. In 1265 volgde het recht op
een eigen begraafplaats. Aan het
klooster was een kapelaan ver
bonden, die benoemd werd door
de proost van Koningsveld. De
hierdoor gevormde zlefstandig-
heid betekende concurrentie met
de parochiekerk van Delft, wat
derving van inkomsten betekende
voor de Oude Kerk. Dit leidde al
spoedig tot conflicten- In 1268
kwam het tot een akkoord, waar
bij de gasthuiskerk ondergeschikt
werd aan de Oude Kerk en in fei
te altijd is gebleven.
In 1282 kreeg de stad het recht
twee gasthuismeesteren aan te
stellen, die er op moesten toezien
dat er een goed beheer werd ge
voerd, Het complex heeft waar
schijnlijk steeds aan de Koorn-
markt gelegen, welke mening ge
baseerd is op de interpretatie van
de tijnsboekjes. Hieruit blijkt dat
het complex vóór 1343 moet zijn
uitgebreid door aankoop van
naastgelegen percelen grond. Ook
meent men dat het terrein steeds
uitgestrekt is geweest tot aan de
Brabantse Turfmarkt, die tot 1355
de grens van de stadsvrijheid
vormde. In de dertiende eeuw be
stond het complex ai spoedig uit
vier hoofdelementen: ziekenzaal,
baaierd, kapel, kerkhof en onge
twijfeld zullen er ook ruimten zijn
geweest voor de broeders en zus
ters en de huishoudelijke dienst.
Van de ligging van de baaierd
(passantenhuis, nachtassiel en la
ter gelagkamer) is uit een stuk uit
de veertiende eeuw bekend dat
deze gevestigd was in een 'after-
huus', wat gevoeglijk geïnterpre
teerd mag worden als een huis
achter op het terrein. In dit geval
tegen de stadswal aan, waardoor
de zwervers zo ver mogelijk van
de straat af werden gehouden.
Misschien was de toegang wel
vanaf de stadswal. Dit komt over
een met een andere beschrijving,
die vermeldt dat de baaierd aan
de Brabantse Turfmarkt stond. In
het voorhuis aan de straat zullen
de 2ieken zijn ondergebracht en
daar zullen eventueel ook huis
houdelijke ruimten zijn geweest.
Ook mag worden aangenomen dat
de kapel, toen deze eenmaal
gebouwd was, altijd op die plek is
blijven staan. Het kerkhof lag
achter het koor van de kerk. In
1350 stichtte de graaf van Holland
in de kerk een nieuw 'outaer uu-
ten choere voir den cruse', dat la
ter genoemd wordt 'den laghen
outaer beneden 't choir an die
zuutside'. In 1351 wijdt de bis
schop van Utrecht het altaar ter
ere van Johannes de Doper en Jo-
i hannes de Evangelist. Ook werd
toen een deel van het kerkhof ge
wijd, wat wijst op uitbreiding van
de begraafplaats. In 1432 kwam er
een derde altaar bij, gesticht door
de stad, 'berieden 't choer an die
•Het bezoeken van zieken, volgens een detail van een schilderij uit het begin van de zestiende eeuw.
$ÖLÏï£:i£s!!y&sL
rr r-
•De St.
JoriskapeJ aar»
het Noordeinde
In de tweede
helft van de
zeventiende
eeuw.
noirtside\ gewijd aan 'Onser
Vrouwen*. Oak anderen bespra
ken legaten aan het gasthuis met
als verplichting het doen van eni
ge missen op een van deze drie al
taren.
In de dertiende en de veertiende
eeuw schijnt dit ene gasthuis vol
doende te zijn. In het eind van de
veertiende eeuw wordt echter een
tweede gasthuis gesticht: het Sint
Jarisgastl>uis. Sommigen stellen
de stichting op 1407, welke perio
de wordt beschreven als een van
opbloeiend geestelijk leven. Ande
ren noemen als stichtingstijd be
gin vijftiende eeuw, waarbij wordt
gewezen op het feit dat in 1400'
reeds sprake is van het 'Oude
Gasthuis' aan de Koommarkt.
Hieruit wordt opgemaakt, dat er
ook een 'nieuw' gasthuis moet
zijn. Het opmerkelijke daarbij is,
dat men de stichting dan niet in
het einde van de veertiende eeuw
laat vallen.
In 1407 is er sprake van het stich
ten van een 'cappelrie staende in
Sinte Joris gasthuus', waarbij de
stad het recht krijgt de cappelrie
te vergeven. Bat er in het begin
van de vijftiende eeuw niet meer
dan twee gasthuizen in Delft ston
den, bewijst een stuk uit de leen
kamer archieven van 1411, waar
in sprake is van '....ghonnen mit
desen brief den twee gasthuysen
nu ter tijd staende bynnen onser
getruwer stede van Delf....' Dit
stuk regelt de erfenissen van hen
die in de gasthuizen stierven. Een
geschiedschrijver meldt dat het St.
Jorisgasthuis alleen heeft gediend
tot baaierd. Een ander daarente
gen meent dat er ook zieken wer
den verpleegd.
De gelijke gerichtheid van beide
gasthuizen en de invloed van de
stad op het bestuur van beiden
komt tot uiting in het feit dat de
stad bepaalde, dat bij het herber
gen van vreemdelingen de man
nen in het oude gasthuiscomplex
werden ondergebracht en de
vrouwen in het St. Jorisgasthuis.
Uit de gasthuisreglementen blijkt
voorts dat de zwervers geen licht
meekregen bij het naar bed gaan
om dobbelen en kaartspelen te
voorkomen. Het St. Jorisgasthuis
heeft steeds gelegen aan het Noor
deinde. Men meent dat de g*:her
wen aan de zuidzijde van de ii-'-sseil
hebben gelegen, waarbij wordt ge
wezen op de gevonden bouwspo-
ren. In ae zeventiende eeuw lig
gen de gebouwen echter aan de
andere kant van de kapel.
Van het inwendige en uiterlijk
van de gebouwen van beide gast
huizen is uit de periode voor 1572
weinig bekend. Een geschied
schrijver beschrijft een gasthuis
als een ruimte met een midden
pad, waarlangs bedsteden, dat
leidt naar een met een hek afge
sloten koorgedeelte. Een bron
wordt niet opgegeven. Anderen
noemen het waarschijnlijk een
onjuiste weergave van de feiten.
Gezien de instelling van een mid
deleeuwer zal een kapel nooit ge
bruikt zijn voor ziekenverpleging.
Wel zal het zo zijn dat de kapel
vanuit de ziekenzaal bereikbaar
was, terwijl de ziekenzaal bestond
uit een ruim en tamelijk hoog ver
trek, waarin langs de muren be
dsteden waren getimmerd. Licht
en lucht traden door ramen boven
de bedsteden binnen.
Bij de brand van 1536 is het St
Jorisgasthuis intact gebleven, ter
wijl het Oude Gasthuis op de
grens van het verbrande gedeelte
ligt. Het is opmerkelijk dat de hui
zen langs de gasthuisteeg. hoewel
gelegen vlak onder de verbrande
kap»van de kapel, behouden zijn
gebleven evenals de bebouwing
achter de kapel aan de Brabantse
Turfmarkt. Uit een schilderij van
die stadsbrand blijkt dat het ter
rein aan de oostzijde werd afgeslo
ten door een muur met een deur,
met aan weerskanten bebouwing,
waarbij het niet zeker is of al die
bebouwing tot het gasthuis be
hoorde.
Uit dat schilderij blijkt ook dat
van de Oude Gasthuiskerk de mu
ren en toren overeind zijn blijven
staan, zodat de latere afbeeldingen
van het Oude Gasthuis de kerk in
zijn oorspronkelijke toestand aan
geven, zij het met later toegevoeg
de wijzerplaten. De bebouwing
ten noorden van de kerk is vol
gens het schilderij verbrand,
waarbij het niet geheel zeker is of
er nog muurwerk overeind Is blij
ven staan. De Oude Gasthuiskerk
is in dc negentiende eeuw ge
sloopt; er zijn echter zeventiende
eeuwse opmetingen bewaard van
plattegrond en binnenwand en
een achttiende eeuwse van de
voorgevel, zodat samen een Idee
verkregen kan worden van deze
kerk.
De St. Joriskapel bestaat nog. zij
het met een voorgevel uit de acht
tiende eeuw. Een prent uit die tijd
biedt echter voldoende houvast
om een idee te krijgen van de
middeleeuwse gevel. Beide ker
ken waren gebouwd op het princi
pe van een langwerpig schip met
versmald koor, beide door een
triomfboog met elkaar verbonden.
Het geheel was afgedekt door een
tongewelf. Schip en koor dragen
zadeldaken, die door een muur
van elkaar gescheiden zijn en aan
de oostzijde de koorsluiting vol
gen. Tot de beeldenstorm was in
de gevel van het St. Jorisgasthuis
boven de ingang een gevelsteen
aangebracht met daarop een af
beelding van St. Joris. Later is het
stadswapen er voor in de plaats
gekomen.
Waren Gasthuizen aanvankelijk
bedoeld als een tijdelijk onderko
men voor behoeftige reizigers, al
spoedig namen deze instellingen
ook voor korte of langere tijd zie
ken en gewonden op ter verple
ging. Lezen we over 'wanderen
den gasten in den afterhuyse', dan
was dat 'afterhuys' niet anders
dan het zwerversasyl. Aan de ge
schiedenis van het thans functio
nerende oudste gasthuis van ons
land, het Oude-en Nieuwe Gats
huis te Delft, heeft D.P. Ooster-
baan in 1954 een uitvoerige en
diepgaande studie gewijd. Vast
staat dat het Gasthuis in 1252
reeds bestond. Uit oorkonden van
1264 en 1265 blijkt dat er debiles -
zwakken en gebrekkigen - wor
den verzorgd.
Het Gasthuis zal verschillende
functies hebben gehad: een zie
kenhuis, een passantenasyl en een
tehuis voor ouden van dagen. In
1400 wordt in een rekenboek ge
sproken over het Oude Gasthuis.
Dit in tegenstelling met het Nieu
we Gasthuis of St. Joris Gasthuis.
De benaming kreeg een enigszins
andere inhoud, toen in 1557 het
Maria Magdaiena Convent tot
Pesthuis werd ingericht. Dit Pest
huis kreeg toen de naam van
'Tnieuwe Pestilencie gasthuys', of
eenvoudig het Nieuwe Gasthuis.
In 1625 werden voor dit nieuwe
gasthuis geen aparte gasthuis-
meesters meer aangesteld, doch
met ingang van dit jaar is er spra
ke van een nieuwe eenheid, na
melijk het Oude- en Nieuwe Gast
huis. (Literatuur De Stad Delft,
cultuur en maatschappij tot 1572)
•Het Oude
Gasthuis met
de
Gasthuiskerk,
naar een fcrent
uit 1667.