EXTR
Steenbakkerijen langs Hollandse IJssel
m
%-v
Steenplaats
„Opsteken,
vormen, plakkken"
„Smakken"
eimr:mcs
<tt2S«QK
Hethele
gezin
moest
mee
werken
om
aaneen
minimum
loon
te komen
Kinderen
Winter: Geen geld
Het einde
Vervallen staat
maandag
29 december 1980
VO/SC/WYV
Krimpenerwaard Eeuwen
lang stonden er langs de Hol
landse Ussel vele steenfabrie
ken. Reeds in de 14e eeuw
worden er voor de bouw van
het kasteel te Gouda bakste
nen gebruikt, die ondermeer
afkomstig rijn uit Oudewater,
Montfoort en Moordrecht.
Aan het einde van de 19e eeuw
gaat het echter snel bergafwaarts
met deze industrie.
Heden ten dage is er langs de Hol
landse IJssel dan ook geen steen
bakkerij meer te vinden.
Als we over steenbakkerijen spre
ken hebben we het eigenlijk over
de oven, waar de stenen uiteinde
lijk werden gebakken. Het hele
terrein waarop een steenindustrie
werd uitgeoefend, noemde men
een „steenplaats"
Hoe verliep nu het proces op zo'n
steenplaats, voordat de stenen de
finitief klaar waren?
Allereerst diende men over een
enorme hoeveelheid klei te be
schikken. Die klei had men na
tuurlijk in de Hollandse IJssel
voldoende bij de hand. Hoewel
men in eerste instantie de klei
overal uit de rivier opbaggerde,
kwam er in de 15e eeuw een an
dere methode in zwang. Deze me
thode heeft men sindsdien tot aan
het verdwijnen van alle steen
plaatsen, gehanteerd. Loodrecht
op de dijk plaatste men, met wat
tussenruimte, een aantal stroken
riet. Bij opkomend water zette het
slib uit de rivier zich dan vast tus
sen deze rietstroken. Zo'n met
rietstroken afgezet stuk grond
noemde men een „zelling". Wan
neer er zich voldoende slib in de
zelling had verzameld, werd dit
slib opgebaggerd en overgebracht
naar de zogenaamde „zaatzelling"
of „slikputten". Hier moest de uit
gebaggerde klei gedurende twee
jaar blijven ligen om gezuiverd te
worden van allerlei vuil. Ook
deze zaatzellingen lagen nog bui
tendijks. Het zuiveren van de klei
gebeurde door het, bij hoog water,
vollopen van zaatzellingen. Na
deze twee jaar werd de klei door
een opening in de dijk, de „kar-
restoep", naar de eigenlijke steen
plaats gebracht Zoals de naam
reeds zegt, gebeurde dit met kar
ren. Omdat men hierbij een ope
ning i' de dijk maakte en dus de
dijk rzwakte, werden er door
het hoogheemraadschap dan ook
strenge eisen gesteld met betrek
king tot de grootte van de karre-
stoepen en de manier waarop deze
moesten worden afgesloten, als zij
niet gebruikt werden.
Als de klei op deze wijze de steen
plaats had bereikt, begon eigenlij
ke proces, dat tot de uiteindelijke
baksteen moest leiden. Aan een
houten tafel stonden de „opste
ker" en de „vormer": De opsteker
{meestal een kind) stak een brok
klei af en gaf dit aan de vormer.
Deze vormde dan de klei tot een
steen met behulp van een houten
raamwerk.
Met één vorm kon hij zes zeven
stenen tegelijk maken. Nadat hij
dan de overtollige klei had afge
streken werd het raamwerk met
de klei door de „plakker" (ook
merendeels kinderen) meegeno
men naar een uitgestrekt veld op
het fabrieksterrein, waar de nog
zachte stenen op de brede kant uit
de vorm werden geschud, het zo
genaamde „plakken".
Nadat de stenen twee drie dagen
zo gelegen hadden om op te stij
ven en al een klein beetje te dro
gen, werden ze door de „opzet
ters" (grotendeels vrouwen en
kinderen) „gerecht", dat wil zeg
gen ze werden op hun smalle kant
gezet. VAnwege hun kleur wer
den deze stenen „groenen" ge
noemd.
Afhankelijk van de weersomstan
digheden duurde het vervolgens
zon drie weken, voordat de ste
nen droog genoeg waren om de
oven in te kunnen.
In die periode was het dus van
groot belang, om de stenen zo
droog mogelijk te houden. Bij re
gen werden de stenen dan ook
door de „dekkers" met rietmatten
afgedekt Deze rietmatten werden
in het winterseizoen, als er geen
ander werk te doen was, opde
steenplaats zelf gemaakt. Indien
er echter 's nachts plotseling een
regenbui losbarstte, werd ieder
een, dus ook de vrouwen en de
kinderen, gewekt om de stenen af
te dekken.
pas veel later bouwde men de zo
genaamde „haaghuizen" of „haag
hutten" waaronder de stenen wer
den gedroogd.
Als de stenen dan droog genoeg
waren, kwam het belangrijkste
onderdeel van het werk, namelijk
het bakken in de oven. De oven
was rechthoekig van vorm en ge
deeltelijk ingegraven in de grond.
De gemetselde wanden waren 1
anderhalve meter dik en 6 S 7 me
ter hoog. Eén van de korte wan
den was geheel of gedeeltelijk
open, waardoor stenen in de oven
konden worden gebracht In de
lange wanden waren openingen
van ongeveer 30 bij 80 centimeter
aangebracht de „vuurmonden",
pij het vullen van de oven, het
geen ook weer de vrouwen deden,
werden de stenen-zo opgestapeld.
Bloeiende
industrie
ging
ten onder
nr"-~
Dit beeld van
Ineke van Dijk
staat in
Woerden.
Aan da
ruwhouten
talal steekt de
„opsteker"
(rechts)
brokken
gemalen kiel
van de
vereiste
grootte af; de
„vormer"
duwt de
kieïbonk in
een houten
raamwerk, dat
de vorm van
de te
vervaardigen
steen heelt en
strijkt de
overtollige klei
S'
A - V' Si-,
i--L "e
Als de stenen
uil de oven
gehaald
werden,
werden zij
meteen
gesorteerd en
op
verschilende
plaatsen
opgetast
Het
„smakken"
van de turf
dat er tussen twee tegenover el
kaar liggende vuurmonden een
gang ontstond. Wanneer de oven
nu helemaal gevuld was en van
boven afgedekt met klei en waar
deloze stenen werden deze gangen
volgegooid met turf, waarna dit
werd aangestoken. Deze turf werd
voornamelijk aangevoerd uit Gro
ningen, Friesland en Drente.
Wannneer een gedeelte van de
turf was verbrand, werd de as uit
de gangen geharkt en nieuwe turf
erin gegooid. Dit gooien van de
turf werd „smakken" genoemd.
Dag en nacht was er een stoker bij
de oven aanwezig. Zijn belang
rijkste taak was om het vuur
gelijkmatig mogelijk over de hele
oven verdeeld te krijgen en ook te
houden. Tijdens het stoken moest
ook de as via de vuurmonden uit
de oven verwijderd worden. Toch
dreigde de as soms het vuur op
sommige plaatsen in de oven te
verstikken. De stoker schoot dan
een met kruit volgepropte en met
een prop papier afgesloten geweer
(een zogenaamde bovenladder) af
in de vuurmond, waardoor de as
weer verspreid werd.
Alleen al om de stenen helemaal
droog te krijgen had men zo'n
drie weken stoken nodig. Afhan
kelijk van de hardheid, die men
aan de stenen wilde geven, duur
de het dan nog één tot drie weken
voordat men gereed was met sto
ken.
In een oven van gemiddelde
grootte lagen dan ongeveer
250.000 kant en klare stenen.
Gedurende al die eeuwen, dat er
langs de Hollandse Ussel steen-
plaatsen waren gelegen, boden zij
•in grote mate werk aan de men
sen uit de omgeving.
Zo leefde rond 1500 een groot ge
deelte van de bevolking van Haa
strecht van een op een steenplaats
verdiend inkomen. En rond 1800
werkten er ongeveer 300 mensen
op of rond de acht steenplaatsen
in Gouderak. Bij deze 300, kwa
men dan nog de kinderen, die in
tijden van drukte moesten mee
helpen.
Toen in 1874 de Wet op de Kinde
rarbeid in Fabrieken in werking
trad, werkten er bijvoorbeeld in
Gouderak rond de 50 kinderen, in
leeftijd variërend van vijf tot tien
jaar, op de steenplaatsen aldaar.
Uit dit laatste feit blijkt reeds, dat
de arbeidsomstandigheden op de
steenplaatsen niet veel verschil
den van die in andere takken van
industrie.
Zo waren ook hier werkdagen
van 15 uur normaal. Ook het aan
nemen van personeel ging onge
woon. Als een man op de steen
plaats wilde werken werd hij al
leen aangenomen, wanneer zijn
hele gezin mee kwam. Zo kon het
gebeuren dat bijvoorbeeld een
dochter, die een behoorlijk betaal
de baan als dienstmeisje in in
Gouda had, verplicht werd om op
een steenplaats te gaan werken.
Als zij dit. niet deed zou haar va
der werkeloos worden. Men was
daarna met handen en voeten ge
bonden aan de steenplaats.
De mensen woonden in kleine
huisjes op het terrein van de
steenplaats. Deze huisjes waren ei
gendom van de steenplaats en
werden voor een lage prijs
verhuurd. Werd men echter ont
slagen, dan moest men ook het
huis uit Vaak was er op de steen
plaats een winkeltje waar de ar
beiders hun inkopen moesten
doen, de zogenaamde gedwongen
winkelnering.
Als tijdens het winterseizoen alles
bevroren was en er dus niet ge
werkt kon worden, werd er ook
niet uitbetaald. In de winkel kon
men dan „op de lat" kopen. Zodra
het werk in het voorjaar werd
hervat, kon men gaan afbetalen.
Het inkomen van de arbeiders
was echter zeer laag. Slechts door
het meewerken van het gezin kon
men een minimuminkomen bij el
kaar krijgen.
Zo leverde dus ieder gezinslid een
bijdrage aan het bestaan van het
gezin. Voor de vrouwen kwam
hier dan ook nog eens de zorg
voor het huishouden en de kinde
ren, die nog niet konden werken,
bij.
Zo mochten zij bij een zwanger
schap slechts twee dagen voor de
bevalling ophouden met werken
en moesten zij tien dagen na de
bevalling al weer beginnen. Al
met al kan gesteld worden, dat de
arbeidsomstandigheden in de stee
nindustrie ronduit bedroevend
waren. Het is natuurlijk wel zo,
dat de steenindustrie hierin niet
alleen stond. De beschreven om
standigheden waren bijna overal
„gewoon". Toch achtte in 1901 de
toenmalige minister-president dr.
Kuyper het noodzakelijk om per
soonlijk een onderzoek in te stel
len naar de heersende wantoes
tanden op de steenplaatsen in
Gouderak. Dit deed hij op advies
van A.W.F. Idenburg, lid van de
Tweede Kamer voor het kiesdi
strict Gouda.
Naar aanleiding van dit onder
zoek werden diverse maatregelen
genomen om een einde te maken
aan de wantoestanden. Niet ge
heel terecht hebben, met name de
steenplaatsen in Gouderak, een
bijzonder slechte naam aan dit al
les overgehouden. Maar de om
standigheden op steenplaatsen el
ders zullen echt niet veel beter
zijn geweest.
Rond 190D kwam echter vrij snel
een einde aan wat eens een
bloeiende industrie was.
Hiervoor zijn een aantal oorzaken
te noemen. In de eerste plaats
raakte de rivier en daarmee de
klei steeds meer verontreinigd.
Ook de opkomst van de motor
schepen speelde hierbij een rol.
Door deze vervuiling kwamen er
ook te veel brandbare stoffen in
de klei, waardoor in de oven niet
alleen de turf maar ook de stenen
gingen branden, zodat men vaak
hele klompen van elkaar gebak
ken stenen kreeg. Ook de langza
me verbeterde sociale omstandig
heden hadden hun invloed.
Hierdoor werd het langzamer
hand economisch niet meer ver
antwoord om een steenplaats
draaiende te houden. Ook trokken
de arbeiders vaak weg naar ande
re industrietakken, waar de wer
komstandigheden en de lonen
vaak op een hoger niveau lagen.
Ook de kwaliteit van de stenen
speelde mee. Men ging steeds gro
tere gebouwen maken en de IJs-
selstenen waren hiervoor te zacht
De vraag naar deze stenen nam
dan ook zienderogen af.
Hierbij kwam dan nog eens dat
men niet of nauwelijks overge
gaan was tot het mechaniseren
van het industrieproces, hetgeen
de doelmatigheid en daarmee de
prijs negatief beïnvloedde.
Langzamerhand verdwenen er
dan ook steeds meer steenplaat
sen. In 1937 waren er dan ook nog
maar 5 steenplaatsen over langs
de Hollandse Ussel. AUen ver
keerden echter reeds in vervallen
toestand.
Deze steenplaatsen lagen in Nieu-
wekerk (de weledele heer Mijn-
lieff). in Gouderak (van Vliet en
Jongenburger), en in Ouderkerk
(de Schans en de Spreeuwen-
hoek).
En nu is er langs de Hollandse
IJssel geen steenplaats meer te
vinden. Een bloeiende industrie,
die eeuwenlang het geacht van
een hele steek bepaalde, ging in
enkele tientallen jaren ten onder.
Maar vergat niet sporen na te la
ten in het landschap en de men
sen die het meemaakten.