EXTRJ Van baggerbeugel tot sleepzuïger Sliedrecht Het Nationaal Baggermuseum in Sliedrecht geeft niet alleen een beeld van de geschiedenis van "het baggeren" - van baggerbeugel tot sleepzuiger - maar er ook één van het werken van baggeraars, rijswerkers (grienduilen) en hoepelmakers. Baggeraars zijn er nog genoeg, maar de grienduil is al jaren historie. Wie het over "het baggeren" heeft denkt terecht meteen aan Sliedrecht, want onbescheiden mag gesteld worden dat dit dorp aan de rivier de Merwede de bakermat van de Nederlandse baggerindustrie is geweest. De grondleggers van bijna alle Nederlandse baggerbedrijven hebben in Sliedrecht gewoond. Vroeger ging de buit mee Apart volk Dijkwerker mm Drie perioden Zeelandse krabbelaar Amsterdam Stoombaggermolens Hopperzuigers Hard beroep Zuiderzee vtijdag 24 juli 1381 VD/SCAVW Sliedrecht Wie een indruk wil krijgen van de ontwikkeling van het Nederlandse baggerbedrijf moet gaan kijken in het Nationaal Baggermuseum, Molendijk 204, te Sliedrecht Het museum, dat geopend is van dinsdag - tot en met zaterdagmiddag van twee tot vijf uur, is een bezienswaardigheid aan de eeuwenoude dijk van de Alblasserwaard en gevestigd in de voormalige villa van de familie Adriaan Volker. De verzameling in het museum laat ook de niet- vakkundig geïnteresseerden zien wat de vaak onbekende wereld van het baggeren inhoudt. Er zijn vele voorwerpen tentoongesteld die de zo uitgebreide wereld van de baggerindustrie betreffen, zoals modellen van de oudste tot en met de modernste baggerwerktuigen, kaarten, prenten, schilderijen, foto's, gebruiksvoorwerpen en onderdelen van de werktuigen. Tijdens wisselende tentoonstellingen wordt de ontwikkeling van de baggerwerktuigen en de uitvoering van belangrijke waterbouwkundige projecten weergegeven. De mogelijkheid bestaat om - op aanvraag - rondleidingen, lezingen, dia- en/of filmprojecties voor kleine gezelschappen te organiseren. Met behulp van een in opbouw zijnd archief en een bibliotheek is het museum tevens een voorlichtingscentrum op baggergebied en de natte waterbouw. Op de bovenste etage is een hoepel makerij ingericht en kan men kennisnemen van het beroep van rijswerker. Men moet zeker een kijkje nemen in het koetshuis, waar men in een groot bassin een zandzuiger en een baggermolen aan het werk kan zien. Recht tegenover dit koetshuis zal in de voormalige villa Van de bekende baggeraarsfamilie Bos een bibliotheek t.z.t. worden ingericht. Wie echter zich eerder wil verdiepen in de geschiedenis van de baggerindustrie kan beter het in het museum verkrijgbare boek "Van baggerbeugel tot sleepzuïger" van Ir. W. Bos Jzn kopen. Voor de prijs hoeft men het niet te laten. Sliedrechtse baggeraars zwerven nog steeds rond Baggeren; een industrie met een klinkende wereldnaam en waarvan de werkers daarin in alle uithoeken van de wereld te vinden zijn. Nog- steeds een "apart" volk dat met be hulp van uiterst modern baggerma- terïeel grote klussen klaart, waar mee vaak fabelachtige bedragen zijn gemoeid. Al tientallen jaren trek ken de Sliedrechtse baggeraars de wereld in om land te winnen op het water en bestaande waterwerken uit te diepen of nieuwe aan te leg gen. Vroeger ging 's maandagsmor gens vroeg de bult over de schouder en werd moeders in de bedstee ge dag gezegd. Voor hoelang was vaak niet helemaal duidelijk. Met een flinke pruim achter de biezen werd op de dijk op de bus gewacht. Vele vrouwen waren voor enkele weken en langer dan weer onbestorven weduwe. Het is daarom, dat Slie drecht wel smalend "de vrouwen- hemel" werd genoemd. De vrijdagmiddag was vroeger het tijdstip, dat de bussen met de bagge raars het dorp weer binnenrolden en de mannen met hun gezin wer den verenigd. Op de donderdagmid dag of vrijdagmorgen werden de dijkhuizen nog eens extra opge poetst en de stoepen geschrobd ter verwelkoming van manlief. Alles moest schoon zijn, wanneer hij thuiskwam en met vrouwlief een „baksie" deed. Het „koeksie" ont brak dan niet Anders was het ge steld met hen, die in verre vreemde landen werkten. Zij vertrokken soms voor maanden of jaren. In het laatste geval ging zo ver mogelijk het hele gezin vaak mee naar het onbekende land. Maar door de voortschrijdende technologie is ook het leven van de baggeraar ingrij pend veranderd. Vliegtuigen bren gen de baggeraars binnen een dag op de plaats van bestemming. Als er drie maanden gewerkt is aan de Perzische Golf komen zij terug naar Nederland voor verlof. Ongetwij feld hebben de baggerbedrijven als eerste geprofiteerd van de oliedol lars", De olieproducerende landen hadden hen in eerste instantie nodig voor het maken van goede havens, zodat de handel op gang kon ko men. Nederland gevestigde baggerbedrij ven. De basis voor het beroep van bagge raar blijkt veel vroeger gelegd te zijn. Het Sliedrecht van nu, tot 1277 toe gewoon buitenland, kwam toen omstreeks datzelfde jaar binnen een zogenaamde "Hooge-Pijck" te lig gen. De Sliedrechtse dijk brak ech ter 20 veel keer door, de omliggende Landerijen werden 20 vaak geteis terd, dat een nieuw beroep ontstond om ze te beschermen; dijkwerker. Wij schrijven nu over de 15e eeuw. In diezelfde eeuw werd ook al rijs hout aan de Alblasserwaardse dijk gebruikt. Dit rijshout groeide op de buitendijkse gronden en in steeds grotere hoeveelheden ook op de op- slibbende platen in de in 1421 als ge volg van de grote St- Elisabeths- vloed ontstane Biesbosch. Uit ver klaringen van Schout en Gezwore nen in 1514 blijkt, dat men zich in Sliedrecht nog steeds bezighield met "spitten en delven". In de 18e eeuw zat er een gestadige groei in de Slie drechtse aannemers en woonden er heel wat "aennemers van publyck besteedde wereken" in dit dorp, die het - zo zou later blijken - voorge slacht vormden van veel thans in £4*4 In het Nationaal Baggermuseum, Molendijk 204, krijgt men een beeld van de opkomst van het baggerma- terieel tot aan thans toe. Het zal de bezoeker daar snel duidelijk worden dat de ontwikkeling van het bag gerbedrijf te onderscheiden is in arie perioden, namelijk: de periode vóór 1850, de periode 1850-1953 en de periode né 1953. Het baggeren vond tot omstreeks 1850 plaats met primitieve hulpmid delen als baggerbeugel, krabbelaar, tredmolen en paarden molen. Met deze werktuigen werden enorme prestaties verricht. Ze waren even wel onvoldoende om onze havens een grotere diepte te geven. Meer dere van deze baggerwerktuigen te tarnen konden zelfs het onderhoud niet aan, zodat grote beperkingen aan onze handelsvloot waren opge legd ten aanzien van de diepgang der schepen. Begrijpelijk dat dit de ontwikkeling van onze havens ern stig remde en onze gehele economie benadeelde. Pas in de late Middel eeuwen en nabij de Noordzee is het eerste baggerwerktuig uitgedacht dat een grotere capaciteit zou heb ben dan de baggerbeugel. Dit laatste werktuig was een lange stok, met aan het ondereinde een le ren of linnen zak, emmer of net, die door een man over de waterbodem werd getrokken. Wanneer hij ge vuld was - met modder - werd hij opgehaald en op de walkant of in een schuitje geledigd. Het volle schuitje werd op een plaats verder op weer leeggeschept in het water of op de walkant Het laat zich ra den dat dit een uiterst vermoeiend werk was, om over de tijd dat het in beslag nam nog maar niet te spre ken. Eerst omstreeks in 1850 kreeg men tijdwinst door de uitvinding van de klepschouw, welke niet meer leeggeschept behoefde te wor den, de baggerspecie kon door het openen van de kleppen ineens ge lost worden. De konast van de Zeelandse krabbe laar of molschuit zou het ver moeiende werk voor de man aan de baggerbeugel verlichten. De Zee landse krabbelaar was een zeilschip met platte bodem, van achteren zeer breed en van voren puntig. Aan de achtersteven hing een egge van één of meerdere ijzeren tanden, welke over de bodem sleepte. Tegen de tijd, dat er gespuid werd of de eb- stroom zeer sterk werd, legde de molschipper zijn schuit op stroom. Liet de egge aan de grond zakken, streek het zeil en spande paarden op de wal voor het schip. De laatsten trokken het scheepje langzaam vooruit en de egge over de bodem, daarbij geholpen doordat de stroom met kracht tegen de brede achter steven en een onder de scheepsbo dem hangend voorzeiltje aankwam. De egge woeide nu de grond los, die daarna door de stroom de haven of gacht uitspoelde. mstneeks 1450 was zo'n scheepje onder andere in Middelburg en Brielle in bedrijf. In de oude stads kern van vele Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse stadjes vond men wel de een of andere smalle straat die Molsteeg heette, daar vlakbij lag dan de molschipper met zijn schuit Het alleen maar over de haven- of rivierbodem verplaatsen van de te verwijderen baggerspecie door bij hoogwater een afsluting te maken en dan het water bij laagwater plot seling te later» weglopen of door middel van een krabbelaar was lang niet altijd voldoende en daar waar geen of weinig stroom stond onmo gelijk. Men zocht daarom naar een mogelijkheid de bagger boven water te brengen. Omstreeks 1600 had men hiervoor een vaartuig ïn gebruik, onder an dere te Arasterdam, waarbij de modder door plankjes in een goot boven water werd geschoven, waar na hij via een stortgoot in een naast liggend of voor liggend schuitje werd gestort. De plankjes werden door de goot voortbewogen door menselijke spierkracht. Een viertal mannen - soms werden daarvoor gevangenen gebruikt - stonden daartoe op een soort muizenrad te rappen. Bij een voorloper van deze tred)molen, werd met de armspie ren gewerkt door vier mannen, die luwden tegen een "kaapstander", tfaar de draaiende beweging werd iit werktuig direct al molen ge noemd en meer in het bijzonder tredmolen. Het vaartuig moest door paarden of een ander vaartuig wor den versleept. De eer van de uitvin ding van het principe van de mod- dermolen komt toe aan Cornelis Dirksz Muys. ingenieur en stadstim merman te Delft. Maar al gauw werd de paardekracht ingeschakeld. Meestal liepen drie tot vijf paarden in een cirkelvormige "manege" langs een horizontaal soort kaapstander, aangebracht op het dek van de molen, dat daartoe enigszins balkvormig was uit gebouwd. Rond 1800 werkten in Amsterdam meerdere paardenmo- lens in de grachten en vooral op het IJ. De bouw van een moddermolen kostte ongeveer 10.0GO gulden. In 1821 vroeg de Duitser Batsch zich af, waarom men in ons land nog steeds die paardenmolens gebruikte, terwijl in Frankrijk reeds stoombag germolens bekend waren. Het stads bestuur van Amsterdam schafte daarop in 1830 zo'n vaartuig aan. Meestal lag deze echter stil, omdat de Engelse molen, uitgerust met een emmerketting, slechts weinig grond verzette. Maar dat probleem werd opgelost. De moddermolens waren alle eigen dom van de overheid. De eerste - particuliere baggeraars werkten in ons land dus met gepachte schepen. In het begin van de 19e eeuw werk ten diverse mensen uit de Merwe- streek, vooral uit Sliedrecht, in en om Amsterdam. Van hun prille jeugd af waren deze mensen bekend met het waterwerk en ze kwamen zo als het ware vanzelf in aanraking met deze baggerwerktuigen en zij pachtten dan ook al spoedig bagger- werkjes. Een kleine stap was het dan nog maar om óók eens een paardenmolen te kopen. Na I860 kwamen de stoombagger molens, eerst van hout, later van ij- cer meer en meer in gebruik. Men had nu werktuigen met een grotere capaciteit dan tot nog toe. Onze re gering had in die tijd de visie om grote werken te laten uitvoeren. De grote kans kwam echter voor de particuliere baggerbedrijven toen Thorbecke in 1863 in de Kamer ver klaarde, dat onze zeehavens voor de grootste zeeschepen bereikbaar ge maakt zouden moeten worden. Dit luidde de aanleg van het Noord zeekanaal en de Nieuwe Waterweg in, opdat Amsterdam en Rotterdam zich konden ontwikkelen tot inter nationale havensteden en er een op leving van onze economie zou ko- men. De gevolgen voor het baggerbedrijf waren enorm. Het werd de tijd waarin de grondslag werd gelegd -voor de baggermaatschappijen, zoals ze nu nog bestaan. De meeste van deze bedrijven ontstonden Langs de Merwede, met Sliedrecht als cen trum. Toen op 31 oktober 1866 kroonprins Willem de eerste spade in de grond stak voor de doorgra ving van de duinen bij Hoek van Holland, besefte men dan ook nog niet welke revolutionaire ontwikke lingen daarmee in het baggerbedrijf werden ingeluid. In deze tijd deed de zuiger zijn intrede en was van Engelse makelij. De zogenaamde Huttonzuiger. Tussen 1878 en 1880 werden in ons land totaal 18 stuks zeilvarende hop perzuigers gebouwd. Vele op de werven langs de rivier de Noord. En zo werd in de jaren 1878-1883 de slag om de mond van de Waterweg gewonnen door het inzetten van niet minder dan 19 hopperzuigers. De resultaten van deze economische werktuigen met sleepboot en laad bak bleken geweldig te zijn. Een gunstige gelegenheid om het bag- germaterieel in het buitenland in te zetten, deed zich in 1880 in Duinker ken voor. Tot 1870 werden namelijk de Franse havens meestal door spuien op diepte gehouden. De Franse aannemers die het karwei in Duinkerken moesten klaren kamp ten nog al met moeilijkheden. Zo ondervond men hier hetzelfde na deel als te Hoek van Holland, de deining speelde de molen parten; er kon maar weinig dagen per maand met bakken langszij gewerkt wor den. Nederlandse aannemers, waar onder Sliedrechtse, werden inge schakeld. En met sukses. AI spoedig leidde tot de gunning van meerdere werken in Frankrijk. Behalve aan aannemers, werven, fabrikanten, ingenieurs en uitvin ders verschafte het groeiende bag gerbedrijf aan steeds meer werklie den een werkkring, zelfs aan zo ve len dat men het werken op bagger- materieel als een afzonderlijk vak ging beschouwen. Het was echter een hard en ruw beroep. Arbeidstij den waren nog niet wettelijk gere geld en weer en wind en getijde re gelden het opstaan en naar bed gaan. Men stond meestal bij het werk de hele dag in open lucht en de verblijven waren benedendeks en soms zo klein, dat men niet rechtop kon staan. Dit verbeterde met het groter worden van de sche pen echter al gauw cn soms had de baggeraar ook het voordeel van houten verblijfketen op de wal. Het zware werk van de stokers voor de vuren van de stoomketels mag men hierbij niet vergeten. Omstreeks 1890 was een reeks van spectaculaire binnenlandse werken uitgevoerd. Van plusminus 1890 tot 1930 moest men het baggerwerk echter voor een groot deel op de buitenlandse markt zoeken. De Ne derlandse aannemer deed dat suk- sesvol. Zo was het J.C. van Hattum uit Sliedrecht die in 1884 de sprong naar een ander continent waagde. Hij vond werk in Argentinië. De Nederlandse baggeraar moet het te genwoordig van de buitenlandse op drachten hebben. In ons land is, uit gezonderd de Oosterschelde, niet veel voor hem te verdienen. In het binnenland zouden n£ 1920 nog twee grote projecten wachten. Omstreeks 1850 verscheen namelijk het eerste plan tot droogmaking van de Zuiderzee. Rond I80O bestonden er vele plannen voor. Pas vele jaren later - tussen 1926 en 1932 - zouden zo'n 800 Sliedrechtenaren werken aan de Afsluitdijk. Het was dan ook een gigantisch project. Met de Af sluitdijk zouden de omvangrijke Zuiderzeewerken van start gaan. De laatste periode in de geschiede nis van het Nederlandse baggerbe drijf begon op 31 januari 1953 met de stormvloed, die vele dijkbreuken veroorzaakte. Er was plotseling am per baggermaterieel voldoende om de ondergelopen polders terug te winnen op de zee. Sedert die wa tersnoodramp kwam er een revolu tionaire expansie in het baggerbe drijf. De Sliedrechtse baggeraar hing opnieuw z'n bult over de schouder, nam een pruim achter de kiezen, zei moeders gedag en stapte in de bus. Sliedrecht vaarde er wel bij, want de jonge baggeraar ver diende een goed belegde boterham en wenst met zijn aanstaande echt genote een "middenstandwoning" te betrekken. De doorsnee baggeraar neemt tegenwoordig op Schiphol af scheid van vrouw en kinderen. Overmorgen bedient hij ergens aan de Perzische Golf met behulp van een computer uiterst modem bag germaterieel. Hij en zijn maten le veren een belangrijke bijdrage aan onze economie.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Rotterdamsch Nieuwsblad / Schiedamsche Courant / Rotterdams Dagblad / Waterweg / Algemeen Dagblad | 1981 | | pagina 4