16
'De samenspraak van
politiek en architectuur'
Berenplaat,
Kröller-Müller,
Sulkerunie,
Nedlloyd,
Maritiem - - 7
Museum..*
Rotterdams Nieuwsblad
zaterdag
12 maart 1933
DE JONGSTE ontwikke
ling rond het omstreden,
door bezuinigingen ontre
gelde museumbeleid in
Rotterdam is hem die
avond nog niet bekend.
Hij zit, geteisterd door
een hinderlijke verkoud
heid, wat verloren in de
ruime, in steriel, maar
functioneel fel-wit uitge
voerde werkkamer van
zijn huis aan de historie-
rijke Kuipershaven in
Dordrecht. Professor
W.G. Quist (52), architect
en van *74 tot *79 Rijks
bouwmeester. Een lange,
vriendelijke, maar toch
wat afstand el ijk-au toritai-
re man, Hij begint met
een misverstand uit de
weg te ruimen: „Dat pro
fessor klopt niet meer.
Dat moet nog uit het tele
foonboek."
In maart '75, zo blijkt, gaf hij
zijn afscheidscollege als bui
tengewoon hoogleraar in het
architectonisch en stedebouw
kundig ontwerpen aan de
Technische Hogeschool in
Eindhoven. In de wandeling
evenwel blijft ook een gewe
zen hoogleraar nu eenmaal
professor heten...
Sinds 1960 werkt hij als archi
tect in Rotterdam. Een van
zijn laatste gemeentelijke op
drachten was het maken van
een ontwerp voor een nu op
de helling staand, nieuw ma
ritiem museum „Prins Hen
drik". Volgens de oorspronke
lijke plannen had nog dit jaar
de eerste paal geslagen moe
ten worden voor het nieuwe,
aan de kop van de Leuveha-
ven aan het Churchillplein
gesitueerde museum. „Stad en
haven zouden er met elkaar
in contact worden gebracht".
De plannen werden in ver
band met dc bezuinigingsope
raties opgeschort. Juist deze
avond melden de kranten, dat
b en w de beslissing opnieuw
willen uitstellen en wel tot de
raadsvergadering van 27 mei
aanstaande. Het college kan
de raad geen zekerheid geven,
dat de bezuinigingen in het
museumbeleid tol 2,5 miljoen
gulden beperkt zullen blijven.
Weer een teleurstelling?
De heer Quist verwerkt dit
laatste nieuws even ui stilte,
verzucht dan: „Dat is ellen
dig", zwijgt weer en zegt ver
volgens, een beetje droevig:
„Ik wist het niet." Hij stelt
vast' dat precies twee jaar ge
leden, in maart *81, de samen
spraak met de gemeente is be
gonnen. In november van dat
jaar krijgt hij de definitieve
opdracht, die uitmondde in
een ontwerp waarbij stad en
museum tot een eenheid zijn
gemaakt, stedebouwkundig in
elkaar overvloeien. Een intus
sen weer verworpen idee van
de wethouder kunstzaken.
drs.J. Linthorst, om in het
nieuw te bouwen museum nu
ook maar het Museum voor
Land-en Volkenkunde onder
te brengen, verwerpt hij als
nog als onmogelijk, wetend:
„Iets erbij stoppen heeft con
sequenties voor de vorm."
Wat later in het gesprek zal
hij er nog even op terugko
men en opmerken dat hij het
niet doorgaan van de bouw
inderdaad als iets verschrik
kelijks zou ervaren...: „Dat
zou een stevige kater opleve
ren." Mijn wat provocerende
opmerking dat zijn honora
rium er misschien ook wel bij
in zou kunnen schieten, ont
lokt hem de nuchtere consta
tering: „Het geld is er. De ge
meente is een keurige op
drachtgever."
Hij spreekt uit ervaring.
(De heer Quist blijft een kater
bespaard. Afgelopen donder
dagavond heeft de Rotter
damse gemeenteraad met 23
tegen 21 stemmen besloten
dat de bouw doorgaal. vB.)
'Weinig bruggen'
Willem Gerhard Quist is ge
boren in Amsterdam. Hij be
zoekt er de hbs, tekent graag
en heeft al jong belangstelling
voor gebouwen. Na ook de hts
te hebben doorlopen, gaat hij
studeren aan de Academie
voor Bouwkunst en behaalt in
1960 het diploma Hoger
Bouwkunst Onderwijs. Als
jong architect helpt hij in Am
sterdam één dag per week
met het ontwerpen van brug
gen en noemt dat nu een
mooie start, verklaart: „In
Amsterdam ligt de voeding op
straat"
De architect J.C. van Heek,
directeur van „Dorp, Stad en
Land" heeft in een interview
eens spottend opgemerkt:
„Architectuur is om naar te
kijken; niet om in te wonen
en ook dat de overheid stom
en blind hoort te zijn voor de
vormgeving.,.
De heer Quist kan die eerste
opmerking als grapje wel
waarderen, maar voegt er wel
aan toe dat een waning in de
eerste plaats een gebruiksarti
kel is, waar goed mee omge
gaan moet worden. En wat de
overheid betreft: „Ik ben
Rijksbouwmeester geweest Je
kunt dan stimuleren om ar
chitectuur te doen ontstaan.
De mogelijkheden bieden. Je
moet dan wel weten wat voor
rol je als overheid kunt spe
len. Vrijheid geven en toch
verantwoordelijkheid dragen.
Wibaut (de legendarische
Amsterdamse, socialistische
wethouder, die zijn stempel
drukte op de vooroorlogse
woningbouw-v.B.), Wibaut
maakte geen ontwerpen,
maar zorgde wel dat er archi
tectuur ontstond."
Zo, vrijwel geruisloos, is het
begrip politiek gekoppeld aan
het begrip architectuur.
Samenspraak
De voortdurend even helder
als bedachtzaam formuleren
de professor Quist antwoordt
Niettemin kiest hij al in 1960
voor Rotterdam...
De heer Quist: „Ik had Rot
terdam vanuit de marine le
ren kennen en ik voelde me
tot die stad aangetrokken.
Meer zit er niet achter. Er wa
ren alleen niet zoveel brug
gen."
Al in hetzelfde jaar ontstaat
er een vruchtbaar contact tus
sen de gemeente Rotterdam
en de architect Quist. Hij
krijgt de opdracht om voor de
Drinkwaterleiding (DWL) in
samenwerking met de Dienst
Gemeentewerken het project
Berenplaat te ontwerpen,
maar„.„Ik wilde zelfstandig
blijven en daar viel over te
praten. Vier dagen per week
werkte ik aan de Berenplaat
en verder voor me2elf. Er
ontstond een speciaal contact
met de burgemeesters Van
Walsum en Thomassen en die
contacten zijn er nog. Sinds
'60 is er sprake van een soort
vriendschappelijke relatie."
Hij heeft intussen een eigen
bureau en na de Berenplaat
volgen als „wapenfeiten" on
der meer de vormgeving van
het waterwingebied de Bies-
bosch, de watertoren in Eind
hoven, de uitbreiding van het
Kroller-Müllermuseum, het
kantoor van de Suikerunie in
Breda en recent de ontwerpen
voor het kantoorgebouw van
de Nedlloyd aan de Boompjes
en voor het Maritiem Mu
seum. Intussen is hij in '68 al
benoemd tot buitengewoon
hoogleraar in Eindhoven, on
derscheiden met de zilveren
medaille, verbonden aan de
Prix de Rome, afdeling Bouw
kunde en met de A.J. van
Eek-penning. Van september
"74 tot '79 fungeert professor
Quist bovendien als Rijks
bouwmeester, ais opvolger
van ir. JJ.M. Vegter.
Ziet hij het Maritiem Museum
zelf ook als een van zijn wa
penfeiten?
De vraag ontlokt hem een
welwillende glimlach, waarna
hij opmerkt: „Nou, nog niet.
Je moet het eerst bouwen. Ik
hoop dat het er eentje wordt."
We blijven even in de actuali
teit: Wat is zijn mening over
de door zijn collega Henk
Klunder ontworpen, aan het
Weena geprojecteerde wol
kenkrabber, die nu al als „De
Ponskaart"geschiedenis heeft
gemaakt
Er valt een stilte, dan ant
woordt Wim Quist: „Ik word
gehinderd door mijn verleden
als Rijksbouwmeester. Dat be
tekende pas commentaar ge
ven na een grondige analyse,
maar ik kan wel zeggen, dat
hoge gebouw daar, dat is uit
stekend. Ik hoop echt dat het
doorgaat."
Hoe kijkt hij aan tegen het in
tussen gerealiseerde, opmer
kelijke woongebouw „De Pe-
perklip" van collega Careï
Weeber aan de Rosestraat?
Quist, plotseling enthousiast,
spontaan reagerend: „Voor
treffelijk. Een stuk architec
tuur van grote maat en een
allure, dte ik elders in de stad
mis." Na een opmerking over
de kleuren waarin het ge
bouw is uitgevoerd, kortaf:
„Die mogen er voor mij ook
Jn een witte kamer krijgen de dingen er omheen hun eigen ruimte.
Prof.W.G. Quist ...gedisciplineerd denken...
met Gijs van Barneveld
Perspectieftekening van het Maritiem Museum.
met een fijne nuance op de
vraag of hij politiek geïnteres
seerd is, zeggend: „lk ben wel
in politiek geïnteresseerd, ja.
Dat wil zeggen in het politiek
krachtenspel. Als Rijksbouw
meester kon je achter de
schermen kijken en zien hoe
het politieke bedrijf werkt. Je
kon er vanuit je vak aan mee
werken en dat vond ik het
fijnste van de funcrie." Als
het ware vooruitlopend op
een vraag naar een concretere
formulering, vult hij zelf al
aan: ,,'t Gaat er om politiek en
architectuur stedebouwkun
dig tot een samenspraak te
brengen." In dit verband
noemt hij ook het politiek be
lang van renovatie.
Is het ook een kwestie van
een beetje meebesturen
De reactie komt onmiddellijk:
„Ja. 't Is een machtspositie
met inspirerende kanten."
Waarna hij de spanningen
schetst rond het realiseren
van overheidsgebouwen, va
riërend van een dienstwoning
voor een Rijkspolitieman tot
een gerechtsgebouw, een Huis
van Bewaring met als factor
bij voorbeeld de vraag waar
zo'n gebouw in ruimtelijke zin
aan moet voldoen.
Daar komt ook psychologisch
inzicht aan te pas...
De heer Quist, afwerend:
„Dat klinkt zo aanmatigend
en aan de andere kant is het
zo vanzelfsprekend. Op de
vraag of hij die problematiek
volledig aankon, volgt een
volstrekt openhartig: „Nee,
natuurlijk niet. Ik ben wel blij
dat ik die mensen heb leren
kennen. Waarom? Dat intri
geert me. Je bezig moeten
houden met het opsluiten van
anderen."
Dat duidt op een filosofische
inslag...
De professor, ontkennend:
„Nou, nee. 't Is meer een
kwestie van heel gediscipli
neerd denken. Als Rijksbouw
meester ben je jaren bezig met
het reageren op het werk van
anderen. Je moet dan wel zo
gedisciplineerd mogelijk den
ken."
Hij heeft daar kennelijk wei
nig moeite mee.
Wetenschap
Architect Jan Hoogstad heeft
destijds, eveneens in een in
terview in deze rubriek, ver
klaard dat het de hoogste tijd
zou zijn om een architectuur
wetenschap te ontwikkelen,
aangezien de bouwkunst noch
op kunst, noch op wetenschap
zou zijn gebaseerd. Professor
Quist, geconfronteerd met ook
deze uitspraak, reageert kor
zelig, zegt, duidelijk geïrri
teerd: „Ik heb geen zin om
steeds op collega's te reage
ren." Zijnsondanks Iaat hij er
toch op volgen: „Architectuur
is bouwen, 't is techniek en
wetenschap en het ïs mis
schien wel interessant om na
te gaan wat architectuur zich
doet onttrekken aan de we
tenschap." Hij zwijgt, gaat
heel even bij zichzelf te rade,
verwerpt dan spontaan de
hele kwestie met de vernieti
gende conclusie: ,,'t Is een
volkomen oninteressante
vraag."
Dan kom je dus toch op kunst
uit...
Hij ontspant, neemt weer met
plezier het woord...: „Ik ben
erg in kunst geïnteresseerd.
Kijken naar kunst, musea be
zoeken, praten met kunste
naars."
Professor Quist getuigde hier
al van in zijn afscheidscollege,
toen hij gewaagde van de in
vloed die het werk van de
schilder Edgar Femhout
(zoon van Charley Toorop en
kleinzoon van Jan Toorop),
diens manier van „kunstenaar
zijn", heeft gehad op het den
ken van de architect Quist
over zijn werkzaamheden als
Rijksbouwmeester en voor het
onderwijs aan de TH. Letter
lijk zei hij toen onder meer:
„Door voortdurend met de
dingen bezig te zijn, ontdekte
hij (Fernhout) voor 2ichzelf
èn voor anderen een samen
hang van struktuur, kleur en
verhoudingen; begrippen die
letterlijk van toepassing zijn
op gebouwen. Dezelfde hoge
eisen die hij zichzelf stelde,
stelt hij aan degenen die naar
zijn werk kijken."
Dat laatste zou ook voor Quist
kunnen gelden. In de volks
mond heet het wel: „Bij Quist
is alles vierkant"...
Eerste reactie, kort: „Onzin.
Die mensen kijken niet." Na
een opmerking over de „aan
bouw" van de Laurenskerk:
„Dat waren kubussen, ja",
waar hij bij nader inzien toch
aan toevoegt: „Een zekere ge
ometrie is in mijn werk wel
herkenbaar."
De vraag welke schepping
hemzelf de meeste voldoening
heeft geschonken doet een
stilte ontstaan. Hij brengt een
hand voor zijn gezicht, be
raadt zich, begint dan,..: „Ik
ben blij dat het filtergebouw
op de Berenplaat er staat. En
in Eindhoven de watertoren
en Kröller-Müller. En ook het
kantoorgebouw van de Sui
kerunie in Breda. Ja, ik ben
blij dat die er zijn."
Blij, niet trots?
Professor Quist: „Voor trots
zie ik geen reden, 't Is zo be
trekkelijk. Je bent afhanke
lijk van het proces van de
voeding, van gezondheid.
Meestal heb je er zorgen over.
Dan ben je weer kwaad, dan
weer blij. Nee, trots is een
verkeerd woord. Veel te af
standelijk."
„Blij" past beter, zo lijkt hel,
bij de gevoelsmens, de kunste
naar, die toch duidelijk in de
gedisciplineerd denkende ar
chitect Wim Quist schuilt.
„Gewetensvragen" roepen bij
hem een zekere weerstand op.
Hij doet ze kort af. ontkent
bijvoorbeeld ambitieus te zijn
(„Dat denk ik niet, 'l Heeft
net zo goed met onzekerheid
te maken") en geeft aan de
andere kant, volstrekt apen-
hartig, toe: „Ja, men vindt mij
inderdaad autoritair, maar
daar heb ik geen enkel pro
bleem mee. Je gaat je toch ze
ker niet krampachtig anders
gedragen. Er zijn allerlei fac
toren die daar een rol in spe
len."
Weer valt er een stilte. Dan,
met een verontschuldigende
glimlach: „Ik heb niet de pre
tentie mezelf zo goed te ken
nen."
Professor Quist kijkt met ple
zier terug op zijn functie als
Rijksbouwmeester en op het
hoogleraarschap, wetend:
„Dat gaf een geweldige ver
breding."
Lege plekken
Hij is nog altijd een drukbezet
man, verklaart: „De lege
plekken in mijn agenda bete
kenen dat ik dan intensief
werk. Ja, inderdaad, aan de
tekentafel. Met mijn handen
aan het werk." Op de vraag
wat er nu op de tekenplank
ligt somt hij op: „De Nedlloyd,
het Museum voor het Onder
wijs in Den Haag, de storm
vloedkering in de Ooster
se hel de en hel Ruim tetheater,
planetarium, in Den Haag."
't Gesprek loopt ten einde. Er
is het een en ander aangesne
den, maar mogelijk ook iets
van belang blijven liggen...
De heer Quist. zakelijk: „Ik
heb geen boodschap."