Art. 21. Do ruwstoker, die bij de peiling bevonden wordt liet meel met zand, aarde of andere voorwerpen vermengd te Lebben, beloopt eene boete van minstens vijftig en hoogstens een hon derd gulden onverminderd do verbeurte van het meel. Art. 22. De hoeveelheid meel, door de branders der vier eerste klas sen kunnende worden gebruikt, bedraagt gedurende de maan den OctoberNovember, December, Jttnuurij .Februarij en Maart veertien ponden een once en zes en veertig wigtjes meel; gedu rende de maanden s/pril, J\tei en tot 15 Junij dertien ponden zes oneen en een en zeventig wigtjes meelen van 15 Junij als mede gedurende de maanden Julij, Augustus en September, elf ponden zes oneen en een en dertij wigtjes meel alles per vut beslag. Art. 23. Om de gunst te kunnen genietenverbonden aan de bran derijen, werkendo voor den landbouw, wordt, onverminderd het bepaalde bij art. 12 der wet van '26 Augustus 1822 {Staatsbl. No. 37), vcreischt: a. dut ïu de branderij ot'daarmedo or,middellijk gemeen schap hebbende stal, gedurende den geheelen tijd der werk zaamheden, runderen of kalveren worden gevoed of gemest, •en wel in evenredigheid van minstens één rund ofkalftegen ieder een en hall'vut ruimte der werktuigen» waarnaar de aan slag voor den accijns op het gedistilleerd geschiedt. b, dut door den brander, binnen den afstand van boog3tens vijf Noderlandscho mijlen vun de fabriek, land worde be bouwd, en wel in evenredigheid vun minstens oen bunder land tegen ieder een en een half vat ruimte der werktuigen, •waarnaar de aanslag voor den accijns op het gedistilleerd geschiedt. De ambtenaren moeten zich bij hunne visitatien steeds van de aanwezigheid van het vee kunnen overtuigen. Bevinding dat door den brander niet aan de bij dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan, doet hem eene boete van twee honderd gulden verbeuren. Art. 24. Art. 13 dor wet van 26 Augustus 1822 [Staatsbl. No. 37) wordtingetrokken en vervangen door do bepalingen van het volgende artikel. Art. 25. De branderijen worden gerangschikt in zes klassen. Onder de eerste klasse zijn begrepen alle branderijen, in welke dón of meer ru wketels gevonden worden, dienende tot •ovorbaling der beslagone grondstoffen en ieder eene ruimte van vijftien vaten of daarboven inhoudende. Onder de tweede klasse belmoren de branderijen, waarin «lk der ruwketels eene ruimte van tien tot beneden do vijf zien vaten bevat. Onderdo derde klasse zijn begrepen de branderijen,waarin iedor dor ruwketels eene ruimte van vijf tot beneden de tien vaten heeft. Onder do vierde klasse worden gerangschikt de brande ryen, waarin de ruimte van ieder der ruwketels minder dun vijf vaten bedraagt. Onder de vijfde klasse bobo oren: a. de branderijen of stokerijen, alwaar de grondstoffen uit vruchten of andere specien, hoe ook genaamd, behalve uit meel van graun, bestaan, onverschillig of daarin al dan niet van zoogenaamde beslagbakken wordt gebruik gemaakt; b, de branderijen of stokerijen, waarin de evcnbedoelde grondstoffen, doch vermengd met een weinig ger3ten- oflitt- vermoutmoel gebruikt worden. De ruwketels in de branderijen of stokerijen van deze klasse moeten ieder een inhoud van ten minste vijj en zeventig kannen hebben, en de beslagbakken, wunneor die aanwezig zyn, ieder een inhoud van ten minste zes vaten. Onder do zesde klasse worden begrepen do fabrieken van fijne likeurende werkplaatsen van distillateurs en anderen, welke moutwijn, likeuren en andere geestrijke vochten over halen zonder levens het beroep van ruwstoker uit te oefenen. Dezo fabrieken of trafieken kunnen zijn znmengestcld uit «en of meer distilleerketels van onderscheiden ruimte. Art. 26. Art. 33 der wet van 26 Augustus 1822 StaatsblNo. 37). •wordt aangevuld met de volgende bepalingen Bij de aangifte der werkzaamheden moet ook worden op gegeven zoowel de hoeveelheid meel, door den brander per vat beslag zullendo worden gebruikt, als bet uur, waarop by zal aanvangen de meelspecien te beslaan. In gemeenten, alwaar vijf en twintig of meer ruwstoke- rijen zijn gevestigd, moet de aangifte der werkzaamheden twee dugen vóór het eerste beslaan ten kantore der ontvan gers zijn ingeleverd. Art. 27. Art. 41 der wet van 26 Augustus 1822 StaatsblNo. 37) wordt ingetrokken. Art. 28. Tusschcn den brander en do administratie van 's Rijks belastingen wordt eene rekening geopend op welker debet- zijde aehtervolgens worden overgebragt de hoeveelheden «edistilleerdvoortkomende uit zijne aangiften volgens de artt. 33 en 34 der wet van 26 Augustus 1822 Staatsbl No. 37), en wel voor de branders van do vier eerste klassen in den loop der maanden OctoberNovember, December, JanuarijFebruarij en Maart tegen zeven kannen acht en zeventig vingerhoeden gedistilleerd van tien graden gedurende de maanden April, Mei tot den 15den Junij tegen zeven kan nen twee en vijj tig vingerhoeden, en van den 1 óden Junij on gedurende de maanden JulijAugustus en September togen zes kannen veertig vingerhoeden gedistilleerd van gelijke sterkte; alles per vat boslag. De branders, die in het belang van den landbouw stoken, genieten eene korting van vijj tien ten honderd op voormelden aanslag. Voor de branders van de vijfde klasse worden de hoeveel heden gedistilleerd, waarmede hunne rekening moet worden gedebiteerd, door Ons of Onzentwego bepaald naar gelang van den aangegeven tijd der werkzaamheden, in verband met den aard der afgestookte grondstoffen en de boeveelheid alcohol, die de ondervinding zal hebben doen zien, dat die grondstoffen kunnen opleveren. Art. 29. Wij behouden On3 voor om aan branders der vier eerste klassen in wier belang dit wenschclijk raogt zijn onder de noodige voorzieningenhetzij eene korting op den trek volgens do eerste zinsnede van het voorgaande artikel te ver-' leencnmet behoud van do hoeveelheid meel volgens art. 22 dezer wet, hetzij te vergunnen om, bij het gebruik van min- dermceldanin even genoemd art. 22 vermeld, te worden aan geslagen in verhouding vnn het door hen te verbruiken meel. In het eerste geval worden die branders gedebiteerd tegen een minimum van zeven kannen en twee vingerhoeden per vat beslag in het eerste tijdvak, in liet voorgaande artikel om schreven; vun zes kannen en tachtig vingerhoeden in het tweede tijdperk; en van vijf'kannen zeventig vingerhoeden in het derde tijdperkalles gedistilleerd van tien graden. In het andere geval wordt de aanslag niet minder gesteld dan tegen zes en vijftig vingerhoeden gedistilleerd van tien graden voor elk pond meel dat zij per vat ruimte hobben aangegeven te beslaan onverschillig in welk der drie tijd perken bovengenoemd; znllendo nogtans de hoeveelheid meel, per vat beslag to bezigenniet minder mogen wezen dan acht pond en vijf oneen gedurende het eerste en tweede tijdvak en acht pond gedurende bet derde tijdperk, en niet meerder mogen bedragen dun negen ponden vijj oneen in het eerste en tweede tijd perk,en negen ponden in bet derde tijdperk. Bij' bevinding dat in laatstgenoemd geval meerder ineel dan volgens de aangiften tot stoken is beslagen wordt het maximum der boete, in het volgende artikel vermeld, ver beurd, en bij herhaling der overtreding de vergunning voor langoren of kortoren tijd ingetrokken. anncerdoor de «f'stokingwaartoe door de ambtenaren van 'sltijks belastingen, op last van hunnen controleur, steeds mag worden overgegaan mogt bevonden worden dat meer gedistilleerd wordt voortgebragt dan in verhouding van zeven en vijftig vingerhoeden ter sterkte vnn tien graden tot ieder pond meel, dat volgens de aangifto is beslagen strekt deze bevinding tot bewijs, dat meer meel is beslagen dan geoorloofd was. Nogtans zul de straf volgens de vorige zinsnede van dit artikel niet worden toegepast, wanneer de uitkomst der af stoking mogt doen zicadat de aangegeven hoeveelheid meel per vat beslag met niet meer dan een half pond is over schreden. Art. 30. Overtreding van hetgeen door Ons, volgens art. 25 der wet van 26 Augustus 1822 {Staatsbl. No. 37), wordt voor geschreven, of van de voorzieningenuit krachte van het slot vnn art, 31 dier wet of van art. 29 der tegenwoordige wet door Ons vast te stellen, wordt gestraft met eene boete van ten minste een honderden ten hoogste vier honderd gulden. Wanneer de overtreding in verband staat met verkorting van den accijns of met poging daartoe, wordt steeds de boete van vier honderd gulden toegepast. Art. 31. In de kleine branderijen der vierde klasse, ten platten lande gelegen aan geringe landbouwers toebehoorendoen waarin niet doorgaande en geregeld wordt gestooktwordt, bij het opnemen vnn hel fabrieaat over do eerste tien dagen der aangegeveno werkzaamheden nadat de branderij ten minste vijftien dagen heeft stilgestaan, de bevinding van een tekortde tien ten honderd niet te boven gaandeniet in aanmerking genomen. Art. 32. Do laatste zinsnede van art. 45 der wet van 26 Augustus 1822 StaatsblNo. 37) isvoor zooveel betreft de daarbij gevorderde toeluting van wege de administratie van 's Itijks belastingen, van panden tot in- of opslag van binnenlandsch gedistilleerd onder doorloopend crediet, ook toepasselijk op het locaal der branderij zelve. Art. 33. Uitslag van gedistilleerd door een branderzonder het vereischte biljet, wordt, behalve met den tiendubbelen ac cijns en verbeurte van het gedistilleerdvolgens art. 53 der wet van 26 Augustus 1822 {Staatsbl, No. 37) gestraft met eene boete van een honderd gulden. Art. 34. In bet geval van art. 57 of" van art. 58 der wet van 2G Augustus 1822 (Staatsbl, No. 37) moet aan den ontvanger ook worden opgegeven de bergplaats, waarin het gedistilleerd zal worden opgeslagen ten einde in de accyns-kwitantic te worden vermeld. Onverminderd des nfleveraars vorpligling tot betaling van den nccjjns in het geval van do vierde zinsnede van even- genoemd art. 58, wordt door hem eene boete verbeurdbe rekend in verhouding vnn achttien gulden voor ieder vat binnenlandsch gedistilleerd van tien graden, hetwelk op het vervoerbiljet is uitgeslagen tenzij vódrdeafgifto van het vervoerbiljet, aan den ontvanger ter plaatse van uilslag, door tusschenkomst van den ontvanger ter plaatse van inslag, is gebleken, dat het bedrag van den accijns en aankleve van dien, alsmede van de gemeente-opcentcn, zoo die ter plaatse van inslag geheven worden, door den ontbieder behoorlijk is verzekerd. Art. 35. Het minimum van veertien vaten binnenlandsch gedistilleerd, bij herleiding der sterkte'tot tien graden, vastgesteld bij onderdeel b vim art. 62 der wet van 26 Augustus 1822 (Staatsbl. No. 37) wordt bepaald op vijf vaten, Bij uitvoor nogtans aan de landzijde ol langs de rivieren, wordt de afschrijving van accijns op de rekening niet ver leend, tenzij aan den ontvangerten wiens kantoro de reke ning wordt gehouden, behoorlijk blijke, niet alleen dat de uitvoer langs het opgegeven kantoor binnen den bepaalden tijd is geschied, maar ook dat het gedistilleerd ter bestem mingsplaats is aangekomen en de op hetzelve klevendo be lasting aldaar is betaald of verzekerd. De bepalingen vnnditartikol zijn ook toepasselijk in hot ge val van art.73 dor wet van26 Augustus 1822(/?taats6l.No.37). Art. 3G. De brander is gehouden om bij ieder grondvat eonen be hoorlijken door de administratie van's Rijks belastingen go- wnarmerkten poilstok voorhanden te hebben, ten gebruike van de ambtenuren bij het doen der peilingen. Deze stok moet van onderen zijn voorzien vaneen meta len plaatje en aan bot boveneinde hetzelfde nommcr dragen als bet grond vat waartoohy behoort, en voorts duidelijk af gedeeld zijn in Ncderlandsche vaten on kannen. Hot niet-aanwezig zijn vun zulk oen peilstok binnen eene maand na bet invoeren dezer wet, bot vervalsehon of ver minken van denzelve, of het uitdelgen van de daarop ge plaatste merkteokencn, doet den brander eeno boeto verbeu ren van drie honderd gulden voor iederen ontbrekenden, ver- vulscbten, verminkten of van doraerkteekenen ontdanen stok. Art. 37. Do brander is verpligt den ambtenaren, op hunne aan vrage by de peiling volgens art. 42 of 65 der wet van 26 Augustus 1822 (Slaatsbl. No. 37) aan te wijzen al het gedis tilleerd in zijne branderij en daartoe behoorendc bebouwde en onbebouwde erven aanwezig. Overtreding dozcr bepaling word gestraft met een boete van drie honderd gulden. Art. 38. Bij do vereffening der rekening volgens art. 64 der wet van 26 Augustus 1822 Staatsbl. No. 37) wordenvoor zoo veel die volgens de uitkomst der peiling blijken noodig te zijn, de volgende kortingen verleend a. aan de branders der 6de klasse, goeno fabrikanten van zoete fijne likeuren zijnde, eene korting van hoogstens wei* ten honderd op de boeveelheden moutwyn van 10 graden of daar beneden, die zij gedurende het tijdvak, waarover do peiling loopt, in hunne distilleerderij hebben overgehaald en tot eene sterkte vimvijfen twintig gradenen daarboven gebragt. b. aan de branders der 6deklasso, geen ruwstokers zijndci of wier ruwstokerij minstens honderd ellen van banna bran derij der 6de klasso verwijderd is, eene korting van hoogstens dón ten honderd op de hoeveelheden moutwijn, die zij gedu rende het tydvuk, waarover de peiling loopt, hetzij uit het doorloopend crediet, hetzij uit entrepotvan ruwstokers hebben ingeslagen. Art. 39. De korting, bij art. 75 der wet van 26 Augustus 1822 (Staatsbl. No. 37) toegekendkan hoogstens een ten honderd in de drie maandon bedragen. Art. 40. Art. 77 der wot vnn 26 Augustus IÓ22 (Staatsbl, No. 37) wordt aangevuld met de volgende bepaling: Geen geleibiljet wordt afgegeven tot uitslag en vervoer vnn binnenlandsch gedistilleerd naar eene gemeente onder een ander kantoor van ontvangst gelegen, wanneer de hoe veelheid meer dan twintig kannen tor sterkte van tien graden bedraagt. Art. 41. Biljetten, tot vervoer van binnenlandsch gedistilleerd af gegeven, onder voorwaarde of met bepaling van visitatie van den drank bij den uitslag of bij den inslag, hebben geen kracht om den vervoer to dekkenden inslag te wettigen, daarop geleibiljetten tot vervoer to verkrygen, of bij peiling ir. aunmerking te worden genomen,wanneer zij niet voorzien zijn van eene verklaring van bovocgdo ambtenaren, dat die visitatie door ben is verrigt. Art. 42. Do gebeele tijd tot het vervoeren van binnenlandsch ge distilleerd tot aan do bestemmingsplaats, bij de biljetten toegestaan, kan in die biljetten derwijze worden gesplitst, dat een of meerdere gedeelten van dien tijd worden aange wezen binnen welken het vervoer tot op zekere afstanden zal moeten volbragt zijn. Do biljetten, in dier voege afgegeven, verliezen hunne kracht,wanneer de tijd, welke voor eenigen bepaalden afstand afzonderlijk in hetbiljetis aangewezen,niet isin achtgenomen. Art. 43. Biljetten tot vervoer van binnenlandsch gedistilleerd welke op de daarin aangewezen posten of kantoren op de route niet zijn afgeteekend, bobben geen kracht om bet ver voer te dekken. Art. 44. Wij behouden Ons voor, om in de gemeenten, alwaar zich eene of meer mwstokcrïjen bevinden, zooveel noodig, de ge bouwen en bergplaatsen van de grossiers,slijters, tappers of neringdoenden in sterke dranken, aan het onderzoek en do peiling der ambtenaren te onderwerpen, op den voet van do drie volgende artikelen. Art. 45. Do grossiers, slijters, tappers of neringdoenden zijn ver pligt, om, binnen acht dagen nadat bun van Onze volgens liet vorig artikel genomen beschikking zal zijn kennisge geven, eene schriftelijke opgave van de bij hen in gebruik zijnde gebouwen en bergptaatsen en van derzelver ligging met aanwijzing van sectio en nommor van het kadaster bij den ontvanger over de gemeente, waarin bunnegrossierderij, slijterij, tapperij of nering gevestigd is, in te leveren. Voor het in gebruik nemen van andero panden dan do reeds opgegevene, doen zij gelijke aangifte. Verzuim van een en ander doet hen cenc boete van een honderd gulden voor elk niet aangegeven pand verbeuren. Art. 46. Al het gedistilleerd, zoowel het binnenlandsche als het buitenlandsche, in do bij het vorig artikel bedoelde gebou wen en bergplaatsen aanwezig, moet gedekt zijn door be hoorlijke biljetten, niet ouder zijnde dan eene maand na de afgifte; welko tijd echter, mits vóór deszelfs afloop, door den ontvanger, bij aanteekening op de biljetten, kan worden vorlengd. Art. 47. Indien bij de peiling een groolero voorraad dan volgens de biljetten wordt bevonden, en het meerdere boven de een ten honderd gaat, vervalt do grossier, slijter, tapper of ne ringdoende in eene boete van den tiendubbelen accijns van al het meerder bevondene, terwijl hot meerdere dien onvermin derd is verbeurd. De biljetten worden bij de peiling inge trokken en vervangen door een bewijs van peiling. Dit be wijs strekt om de gevondene hoeveelheid gedistilleerd te dekken on is daartoe gedurende eene maand nadedagteo- kening van kracht; tenzij die tijd, vóór deszelfs afloop, door den ontvanger, bij aanteekening op dat biljet, mogt zijr. ver lengd. Overgangsbepaling. Art, 48. Bij de eerste peiling van het meel in eeno bij het invoeren dezer wet reeds in werking zijnde ruwstokerij, wordtslechts eene boete van vijf en twintig cents verbeurd voor elk pond meel, dat boven de vijf ten honderd van do sedert do laatste peiling ingeslagenc hoeveelheid tekort wordt bevonden. Art. 49. Deze wet treedt in werking met lo. Januarij 1856, Lasten en bevelen, enz. j Gedrukt bij P. J. VAN DIJIC te Schiedam.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1855 | | pagina 4