Tmclijnt iaplijls, litpzotóeri DinsSaa.
1879.
Woensdag; 8 Januari.
M 4580.
O rie e n. I) ©rtigrste Jaargang.
BONNEMENTSPBiJS, pel- kwal taal1.85.
ran co per. post, door liet geheeie Rijk2.50.
onderliike uommers
0.10.
BUREAU; BI Alt lil SB, 13*.
Adveutenticpbus: van 1iü gewone regels
met inbegrip van eene Commit 1.10»
Iedere gewone legel meet- 0.10#
Dinnmaal plaatsing wordt tegen tweemaal berekend.
Schiedam, 7 Januari 1879.
,'t Is nu reeds meer dau vier jaren geleden,
at het toenmalige lid der Tweede Kamer
hr. J. Kappeyne Van de Coppello, zijne be
noemde redevoeiing uitsprak, waarin hij, den
ilgemesnen toestand besprekende, duidelijk
liteeuzette, om welke redeueu hij het ministerie
tïeemskerk wilde dulden maar waarbij hij
venk liet regeeiingsprogtam der toekomst
et de uiterste nauwkeurigheid teekende. Mis
leiden is er nimmer schooner taal in ons
.dement gehooid; wie twijfele, neme het
ijblad van 1874 ter iiaud en geniete. Het
TE itualige Kamerlid, thans Minister van Binnen-
dsche Zaken, had zijne rede gedeeltelijk in
kleed der beeldspiaak gehuld, en sprak
den toennialigen loestaud onzes volks als
In' den tocht der Kinderen Israels in de
estijn. iJuisi de overgangstijd waarin wij
eeren, moet strekken om, terwijl wij reizen
e'woestijn, het Beloofde Land in het ge-
t te krijgen. En toen hij de toekomstige
stan,den had gemaald, voegde hij er,by, dat,,,
j^jonger^Tmiïden en jonger harten dan van
jt tegenwoordige geslacht noodig waren, om
alles te verwezenlijken,
1 vMaar niemand hechtte waarde aan die bij-
iug; immers de man, die daar sprak, was
toch in de volle kracht des levens en
s deed vermoeden, dat de bezielde profeet
i) beden, de leidende wetgever van morgen
u zijn."
In September 1877 ttad Kappeyue vveiketijk
3 Minister op; het lager onderwijs was in de
rste plaats een onderwerp, welks regeling,
n de beeldspraak te blijven gebruiken, ons
er de grenzen van het Beloofde Land zou
engen, onder de leiding vau den Minister van
Ennoulandsche Zaken, als de Jozua, op wien
Ier oog was geiieht.
Nauwelijks zeven maanden later of daar
akt het uit den rnond van een der apostelen
r nieuwere denkbeelden 1): Kappeyne heeft
ït de Jozua willen zijn, de geloofsheld, de
|ur uit één stuk, die ter rechter noch ter
ker afweek vau de wet des Ileereu, en wien
[t gegeven was de Jordaan zelfs droogvoets
V te trekken, de muren vau J/ulclio voor
jt geluid der bazuinen te zien instorten en
kinderen Israels in het bezit te stellen van
t beloofde land
Hst zij zoo. "VV'u moeten er wel in berusten,
t wij onder zijne aanvoering het beloofde
id niet zullen aanschouwen. Er zijn er voor
ier nog in ons midden, die dit voorrecht
ït waardig zijn. Eerst mout ongetwijfeld het
Jacht van dezen zjju uitgestorven, en dan
de Jozua opstaan, de held, dien wij be
ven, en onder wiens leiding w'y' tot de ons
oofde geneugten zuileu ingaan."
eleurslelling over het toen bij de Kamer
ediende ontwerp van wet op het lager
Mr. J. D, 'Veegent.
onderwijs ontlokte aun de jonge hbemlen deze
diep weemoedige taal! «Kappeyne heeft niet de
Jozua willen zijnaan zijne hand zullen we
het beloofde land niet binnentrekken 1"
"Weder gaan acht maauden voorbij, en thaus
js liet een der edelstepersoonlykhedeu, die de
liberale richting in haar midden aan le wijzen
heeft, professor J. T. Buijs, die dezelfde beeld
spraak bezigt en ons in een dier meesterlijke op
stellen, gelijk we die van Ifem gewoon zijn,
plaatst ïop de grenzen van het beloofde land."
De jaarlijksclie strafpredikatie van den heer
Buijs, noemt een onzer bladen dit vei toog
hoewel aanstonds toegegeven wordt, dat de
hoogleeraar blijkbaar blijft hopen. Op de grenzen
van het beloofde land plaatst hij ,ons; op de
'grenzen, «terwijl" wij meenden,Wan dat land
genadei d, dadelijk Tiet Paradijs te zullen' bipnen-
gaau. Ongetwijfeld,* het Paradijs.,ligt hier, "ginds
achter die hooga bergen. vvaarVij heentrekken;
f
maar hoe geleidelijk is de natuur in hare over
gangen; hoe doet het t land ,|fwaarin wij ons
i lie wagen r* ous-a uog^.de!;ken*-*Tfan' het-land dat
achter ons ligt; de sobere vegetatie hier aan
de dorheid ginds; boe ook schijnen de prach
tige vergezichten, welke wij op een afstand
meenden waar te nemen, zich in nevelen op
te lossen, nu wij nader komen!
De hoogleeraar, hoewel niet zoo ver gaande
als de heeren Veegens in Do Vragen des Tijds
en Noorman in De Tijdspiegelis dus ook
blijkbaar teleurgesteld in zijne verwachtingen
omtrent hot Ministerie-Kap pay ne, en hij iaat
tevens niet na, zijne bedenkingen met bevvijs-
gionden te verduidelijken.
Er liggen kostelijke wenken in het geschrift
van den hoogleeraar veispieid, Ongeduldigen
en bedillers wijst hij er op, door hoeveel om
standigheden het ook den meest waikzamen
minister dikwijls onmogelijk is, plannen uit te
voereu, die hij wcikelijk sedert lang iu zijn
bieiu had uitgewerkt. De wegeri, zoo spreekt
iiij den Minister aan, de wegen van de admi
nistratie zijn donker en kionkeleud en ver
ward, niet minder dan de gebouwen waarin
zij haar zetel heeft opgeslageu. En teiwijl dus
uwe uitiusting, in plaats van aan te groeien,
in uw eigen oogen dagelijks schraler wordt;
terwijl gij met den dag meer kennis opdoet
niet zoozeer van wat gij kunt, dan wel van
wat gij niet vermoogt, diingt de menigte daar
buiten, de bevriende en de vijandige, maar
de bevriende vooral op uitvoering en op
daden aan.
De vyftien maanden, welke gij als in een
droom doorieefdet, zijn Imar een eeuwigheid
toegeschenen; zy weet niets van uwe beslom
meringen cn teleuistellingen; zy kent niets
dau haar ongeduld en de gioote voorstelling
die zij zicli maakte van uw vermogen om over
alle moeilijkheden te zegevieren. Bereid of niet
bereid, de tijd van handelen is aangebroken."
v De herziening van de wet op het lager on-
dei wijs heelt, zegt du heer Buy«, althans dit goede
uitgewerkt, dat zij ons parlementaiie leven
zuiverde en dat de pat tijen nu met meer op
rechtheid tegen elkander overstaan dan vroeger
het geval was. En verder: »Tu«scheu hen, die
de Regeering steunen en hare, besnijders ligt
thans cene kloof, welke niet mèei te dempen
is. Men kent elkander en weet hoe zwaar èn
vrienden èn vijanden wegen. De schoolstrijd is
zeker niet opgelost'; integendeel," ze woedt he
viger dan ooit, maar nu buiten de raadzaal.
Eerst als de worsteling aan de stembus'geheel
andere resultaten mocht opleveren dan laatste lijk
verkregen werden, zou de^stryd iu het parle
ment weder kunnen wordeu'a'angébondentot
zoolang is- er gedwongen wapenstilstand.
Man de wet vau 1878 gewagende, wijst dehoog-
'leeraar er op, hoe de treurige ervaringen, bij de -
uitvoering van die van *1857 opgedaan, deRegee-
ring er toe hebben geleid te zorgendat de
uitvoering van den wil des wetgevers,, beter
venekei d werd, dau totnogtoe liet geval was.
De Staat, die zich tot dus verre beseheiden op den
achtergrond hield, treedt meer naar voren; hij
aanvaardt een deel der kosten van het lager
onderwijs, maar maakt dan ook de zuivere
gemeenteschool van vroeger tot een halve staats
schoolen wat de Staat aan invloed wint,
moeten de gemecntebestuien prijsgeven; hunne
vrijheid van handelen is wel niet vernietigd
maar toch zeer nauw begrensd. Rekende men
vroeger slechts weiuig op verzet, nu veel meer,
en daarom zijn thans ook vt ij wat meer mid
delen voorhanden om dergelijk vei zet te breken.
Bteed behandelt de hoogleeraar het debat
tussciien den Minister en den heer vau Houten,
die bij de begrooting veiklaarde, vooitaan van
geen aansluiting by de liberale partij meer te
willen wetenmaar zijn eigen weg te zullen
goan. Bij wijze van opmei king voegt hij echter
aan het gespiokene door den heer van Houten
nog het een en auder toe. Tot den Minister
van Binnenlandsohe Zaken zegt hij o. a. «Het
eeiste bedrijf van het ministeiieele leven is nu
afgespoeld, en, of wij het willen erkennen of
niet, de stemming waarin wij veikeeren is
geen volkomen behageüjke, zooals vvy gedacht
hadden dat zij zijn zou. Nu en dan ondervin
den wij een indrukwelke naar een gevoel
vau ouruH zweemt, dat wij viucliteloos trach
ten le verdrijven. Geloof niet dat wij ons
afscheiden; integendeel, wij gevoelen ons nauwer
aan U veibonden dan ooit; maar wij bidden
U doe ook gij eenige stappen naar onze
zijde heen.
Yan tien Minister van Financiën heeft de
hoogleeraar geen al te hooge verwachtingen;
de taak des Ministers van Justitie de ver
dediging van het ontwerp strafwetboek acht
hy uitermate zwaar. Van den Minister van
Koloniën verwacht liij op diens gevorderden
leeftijd slechts gematigdheid; op den Minister
van Openbare Werken, die uit den aard (lef