yerschüDt flijii itpmirfDWi. A0. ,1879; Donderdag 6 Februari. I 4601, r~ I) rie e w e ii te Jaargang. n f V HIEDAMSCHË COURANT. ABONNÏMENTSPRIIS, per kwartaa!f 1.85. Franco per post, door het geheele Rijk.- 3.50. ifronderlijke nommers- 0.10. X 1 i S. IS U R K4(1M ARKT, K, 124. Advertentieprijs; van 110 gewone regels met inbegrip van eene Courant1.10. ■Iedere gewone regel meer- 0.1 tl. Driemaal plaatsing wordt tegen tweemaal berekei 4, Schiedam, 5 Februari '1879. By zyno zwakheit quam een weinig ziekte, doch voor hem genoeg. Hy lagii ontrent acht daagen, maar zonder merkeiyke pyne, ofsehyn van benanutheit: zoo dut hy scheen te sterven zonder ziek te zyn. Ook ontging hem zyn adem en geest zoo zacht ea onvoorziens, dat de vrienden, die in huis waaren, om op zyn ■einde te letten, zynen uitgang uaaulyx merkten. Dit geschiedde den vyfden van Februarius in "den jaare MDCLXXiX, 's morgens tusschen vier en tyf uuren (na dat hy op zyn doodt- bedde, volgens de wyze der Roomsche kerke, was berecht) in den ouderdom van eenent- negentig jaaren, twee maanden en negentien daagen: ontrent zeventien jaaren ouder ge worden dati Euripides, en op zeeven jaaren, zoo oudt als Sofokles; de tweede vennaardtste Treurspelschryvers, die hy meest poogde te volgen." Aldus verhaalt Geeraardt Brandt het uiteinde van Joost "Van Vondel, den Nedei - land.sclien dichter, in wiens schaduw, naar weike de ijdelheid der natie weet gaande te maken? jEa 1 woord: word ik gelezen, kent men m j »"Wat moegt ik antwoorden?" vraagt Beets. »"Wat zou in) mijne plaats uw antwoord ge weest ziju?", j| nEr komt.'s zeide ik, ïeene nieuwe, volledige uitgave uwen» dichtwerken. Honderden uwer landgenooten Jjabben er op ingeteekend." ii Op luget kend?" vroeg Vondei. »Wat wil dat zeggen sZich met jaaamteekeuiug \ei bonden," zeide ik, »om »Om ze tellozen?" viel Vondel in. «Dat juist "niet," antwoordde ik, ien zelfs niet om de afleveringen, dat wil zeggen de losse bladen,fopen te snijden; maar om ze te koopen." 'L Ziel gij wêl!" zeide Vondel mistroostig. Wat zal men den grijzen vader heden aut- woonlen, als^iiij vraagt: »Word ik nu gelezen? luuucuucii uibiiiici ui nicua duiiuuu w j uitat j o n o Busken_Huat!suitspraak-vooralsnoggeen-Neder3"*-""-^-ö-zek«ï e-sehnai,-op-dezen dag om landsch dichter staan kan. Ieder, die ook maar eenigszins kennis ge maakt heeft met de geestesvoortbrengselen van. dezen prins onzer dichters, beleeft heden een biyden dag. In datzelfde Amsterdam, dat iiij zoo innig liefhad, dat hij hei haaldclijk bezong, omdat de*fiere geest van Nedei lands volk herhaaldelijk slof tot bezingen leverde, in dat zélfde Amsterdam zijn ze heden bij honderd tallen verecnigd, die Nedei landsche zonen der negentiende eeuw, wier namen met eere in de rollen van kunst en wetenschap prijken wat hen ook seheide in politieke en religieuse over tuiging, als een eenig man zijn ze heden te vindeu aan den voet van het standbeeld, voor weinige jaren hem ter eeie gesticht; en waar voor ruim tien jaren onze Jacob Van Lennep stond, om Vondels roem te verkondigen, daar vereeuigt zich het beschaafde Nedei land opnieuw, om te toonen, dat we, hoe koel ook, onze groote mannen weten te eereu. Kent gij Vondel, waarde lezers? Dat is een soort van gewetensvraagwelnu, behoudt gerust uw antwoord voor u. Op den tweehonderdsteu jaardag van zijn stenen komt onwillekeurig het gesprek in de gedachte door Nicolaas Beets eenige jaien geleden in een droom met Vondel gehouden: ftWord ik gelezen," vroeg Vondel, »in deze uwe dagen?" ftGij krijgt een standbeeldantwoordde ik. »Het zij zoo," hernam de dichteren zijne doordiingende oogpn zagen mij aan met een blik alsof hij mlju binnenste gedachte iaden wilde, illet zij zoo: ik krijg een standbeeld. Maar wie richt het my op? een geslacht dat ■adel, juf een geslacht dat slechts zijn Naam kent? Eeu volk dat mij lief heeft, 'of een volk dat geleerd heeft met mij te biageeren? Eene dankbare natie, of een kiing van béwonderaars zyn standbeeld geschaard, behooit tot zijn ver eerders, juist omdat ze hem kennen, en die schaie van kenners is vrij wat grooter dan ze het was vóór honderd jaar. En als we eens een geslacht verder zijn? Als Middelbaar en Hooger onderwijs aan da behandeling der Nederlandsche letteren dat recht hebben laten wedervaien, waarop ze heilige aanspraken heb ben? Zou het te veel gewaagd zijn,als heden den grijzen dichter wordt gepiofeteerd, dat we staau aan het eerste morgenkrieken van een schoenen dag? Dat er eeu geslacht zal opstaan, door geoefende handen geleid, 't welk weet te genieten ea te waardeeren wat er heerlijks in zijne werken ligt? Een geslacht, dat hij, meer dan twee eeuwen ua zijn verscheiden nog weet te ontfonken tot die echte Neder landsche nationaliteit, waarvan hij onder zooveel anderen, een der edelste dragers is geweest. Zoo Neetland Neetland werd en bleef, Den volk dat voor geen ander neet ziet, Hern danke 't incé, dte dwingt tot eerbied Voor adelbrieven als Ilij 'tschreef. In het gesprek, met Vondel gehouden, laat Beets den gtijzen dichter aldus spiekenaMijne eeuw was schoonmaar zij was onrustig." Hare omusi", was mijn antwoord, swas de onrust van het frisscbe, het krachtige, het verhoogde levenliet was de om ust van de werking, de wrijving, de strijd, de woeling van groote kiachten, groote gedachten, groote hartstochten, groote ouuerneiningen, die groote gebeurtenissen baarden, groote karakters aan 't licht biatditen, en op allerlei gebied prikke lend, ontwikkelend, bezielend werkten, en vonken sloegen uit den steen. Wat uwe'eeuw groot en wat haar'ónrustig maakte was een en hetzelfdeen zooals zij was, JuhtiS\l)e Geyter. 11 zijt gij haar veel verplicht. Want wij weten het: «Natuur baart den Dichter, de .Kunst voedt hem op", maar de tijden, de gebeurte nissen de ondervindingen vormen hem. Vondel zou geen Vondel geweest zynzonder de door luchtige woelige tijden van Maurits, van Frede- rik Hendrik, van Jan de Witt. Ja, zoo is het; wat al heerlyke tafereelea hij ons voorgetooverd heeft naar aanleiding van* de groote dingen, die hij zag gebeuren! In ziju werken staat de gausche geschiedenis van ons vaderland in haar schoonste tijdperk voor ons opgeteekend. Maar haar'woeligste tijd perk tevens. De onzalige twiston''dër Remon stranten en Contra-Remonstranten moesten op een ontvankelijk gemoed als dat van Vondel wel een diepen indruk maken. De staatkundige twisten, welhaast aan de-eerste saamgekoppeld ontvlamden hem nog meer, en aan den bewon deraar van Oldenbarneveld, den aanhanger der Rernonsti anten dankt de Nederlandsche letter kunde, -de gevoeligste, maar ook. de heftigste outboezeiningen«lie ze kan aanwijzen. Hy tooude, zegt zijn levensbeschrijver, dat hij al zijn tydtgeuooten in 't schryven van heekei- dicliten te boven ging, en d'aalouden weinig toegaf: inzondeiheid als het de Kerkdijken goldt. Ook liet iiij zich tegens oen vertrout vriendt ontvallen: AUA'k dii volh'magh aan tasten, dan wordt mijn /gelift gaande. Als Vondel aan Beets 'vraagt: ftHoe denkt men over mijne Hekeldichten antwoordt deze: »ze zijn ons te ruw. Men hekelt in onze dagen oneindig netter. Of liever, men hekelt in 't geheel niet meer, maar men knypt; zoo mogelijk, dat er de dood op volgel" Nu, Vondel heeft niet geknepen, maar ge- geeseld ten bloede toe, en hij deed het in liet volle bewustzijn van de felheid der slagen, dia hij toebracht. Immers, wat al moeite wendde hij aan, om den schrijver te ontdekken van het puntdicht, dat, onderteekend met een P., in het licht kwam, na zyn overgang tot da Roomsche kerk. Het luidde aidu3 sZoo eca rcchtYnordig mensch door het Geloove leeft, Iloe zeekcr gaat gvilan, 1 teer Vondel, boven and'ren Gy hebt straks weer een nieuw, als u liet ondt begeeft, De beesten dyen best, die voel van wey verandien." Zonder er achter te komen, wie de maker was, hield hij verscheidene personen van da zaak verdacht; onder anderen Pieter de Groot, Hitgoos zoon; zijn opbruisend gemoed had zich zoo gaarne lucht gegeven, maar hij kon niet ontdekken, wie de scherpe pijl op hem had afgeschoten. Ja, 't was een veel bewogen eeuw, die van vader Vondel; gelukkig, dat er, behalve da twisten zyner dagen, zooveel stof voorhanden was, om groote daden te vereeuwigen. Liet de ruimte het toe, we schreven hem af, dien over- winningskreet, den Zeeleeuw op den Theems

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1879 | | pagina 1