299ïïinStaatsloterij. Steielijt ïitnu benevens de secretaris, over eene politiever ordening, - ten onzent eene hoogst précaire zaak. Men was het niet eens over de beteeke- nis van een woord. De secretaris trekt aan de schel en een bode komt binnen. »Haal me Van Dale eens!" De gedienstige buigt en gaat heen. De man krabt zich achter de ooren ea deelt de zeer mysterieuss opdracht aan zijn ■collega mede.. Laatstgenoemde wr.s snuggerder. »Van Dalen? Wel raan, begrijp je 'tniet? Ze moeten Van Dalen hebben. Ga naar de Dam straat! .Ie kent hem toch wel?" Fluks zet hij, die met de opdracht was belast, zijn pet •op en schiet >naar den persoon in kwestie, bij iederen liefhebber van het Schiedammer vocht en de loterij wel bekend, en zegevierend komt hjj met Van Daten in de Burgemeesterskamer aan. Men kan zich ieders verbazing denken, nu men in plaats van een Woordenboek een tapper te zien 'kreeg, die totnutoe nooit heeft begrepen, waarom hij ten stadhuize was ont boden." Den heer mr. D. Van Eek werden uit Delft de volgende kernachtige dichtregelen toe gezonden door dr. Wap: t18 Februari '1879. Nu, dertig jaien lang, een Hoekpilaar van Staat; een Pleiter voor het'-Recht, een Volksstem in's Lands (Raad een Reus in *t Vredekamp, als Ooriogstegenstander; een Burger, houw en trouw, in alles Vaderlander; een Ridder zonder blaam van Neérlands kloeken Leeuw; een Pronk van zijn gewest, steeds gulle eu ronde (Zeeuw; een lloofu van 't Huisgezin, siechts zelden zóó te vinden; een altijd werkzaam brein, vereerd door puik van (Vrinden: maalde ooit een stout penseel dat beeld in éénen trek •éénstemmig klonk de kreet: dat 's Daniël van (Edel" De heer II. Blink, thans leeraar, was •oorspronkelijk niet smidsknecht, maar boeren poon, naar enen ons doet opmerken. Zijne snelle ■opklimming wordt er evenwel niet minder op- amerkelyk door. (N" v. d, D.) Jl. Zaterdagavond is' in de stoomdrukkerij ■van Gebroeders Binger te Amsterdam eeu zware brand .uitgebroken. Het gebouw, dut voor f 157,000 was verzekerd, is geheel uit gebrand. Eene 64jarige jongedoehter te Zijdeveld bjj Kuilenburg was onlangs voor de derde maai ter ondertrouw ingeschreven, doch heeft, evenais de beide vorige keereu, ook than3 op het laatste oogenblik van het huwelijksplan afgezien. Zij bleef met zich zelve in aarzeling om in Hymen's boot te stappen gelijk. Amsterdam. Wij vernemen, dat burge meester en wethouders Vrijdag, op advies van den lieer Ch. Rochussen van Rotterdam, uit de drie ingeleverde ontwerpen voor een stedelijk huldeblijk aan H. M. de Koningin, gekozen hebben dat van den heer P. Van Santen Nz., Paleisstraat alhier, onder voorwaarde echter, dat nog eeuige detail-teekeniogen van eenige ornamenten ingeleverd worden, die mede de goedkeuring wegdragen. Het voetstuk bestaat uit vier corbeilles voor bloemen of vruchtenwaarvan geheel het deeoiatief betrekking heeft op de stad Amster dam. Op de voorzijde prijkt het stedelijk wapen op de keerzijde een medaillon voor toepasselijke opdracht, terwijl verder op den rand voorstel lingen worden aangebtncht van haren bloei en vooruitgang onder de Regeering van Koning Willem III. Vier Amsterdamsche statuetten: Zeevaart, Koophandel, Nijverheid en Kunst cn Industrie, als op een zegewagen, getrokken door zeepaarden,-die door jongelingen met den Neptunus-staf' worden gemend, zijn de symbolen barer voornaamste bronnen van welvaait ea macht. Uit het midden dezer corbeilles verrijzen uit 3e golven vier krachtige Tritons door 'water planten omgeven, die het element voorstellen, waaraan de hoofdstad haren rijkdom wist te ontwoekerenafgespiegeld in de rijk versierde vaas, waarop aan voor- en achterzijde gekroonde monogram men en wapenschilden in email zijn aangebracht, door mirtenloof omgeven en door de liefde met bloemfestoenen getooid. Twee kloeke geniussen dragon den Lauwer der Eere, als beeld der hulde met dit geschenk door Neeriands hoofdstad aan hot vorstelijk echtpaar gebracht. (A. Utrecht. Voor eenige dagen is molding gemaakt vau epn gezin, in de Noteboonienlann ■alhier, dat door armoede genoopt zou zijn, het hondje te gebruikeD, om de kinderen te voeden. Reeds dadelijk werd er op gewezen, dat men ter bevoogde plaats met dat geval niet bekend was, maar dat men verschillende gevallen vari soortgelijken aard kende" Thans deelt men ons nader méde, dat er, met het doet om hulp te brengen, een ernstig onderzoek is gedaan om bedoeld geziu uit te viuden, doch dat men dit in de Noteboomenlaan niet heeft kunnen ont dekken. (17D.) Goes. Naar tnen verneemt, zal de heer Saaymaus Vader zich bij de aanstaande perio dieke verkiezingen voor de Tweede Karner niet weder beschikbaar stellen. Schlldvvolde. In deze gemeente is het. werkhuis zoo weinig bevolkt, dat de diakenen hebben besloten, de «moedei" eervol te ontslaan. Vroeger was dit werkhuis een armhuis, en toen kon het niet alle ongelukkigen bevatten, die zich ter opneming aanmeldden. Zoodra de arbeid in 'tgesticht werd ingevoerd, ver dwenen de gasten. Zuilen. Alhier doet zich dit jaar liet zeer zeldzame geval voor, dat die gemeente niet éen loteling in het haar toegewezen contingent zal kunnen leveren; alle lotehrigen, op éen i.a, hebben een vaste vrijstelling (broedenlienst), eu die een heeft een gebrek, dat hem voor den dienst ongeschikt maakt. Evenals zoo menige goede en nuttige zaak, heelt ook de lijkverbranding met vooroordeelen te kampen. De gehechtheid aan het oude, die zich# tegen alles wat daarvan afwijkt krachtig verzette krachtiger als er godsdienstige meemngen bij in spel komen zooals ten opzichte van de lijkverbranding helaas 1 het geval blijkt te zijn ea daarom afkeerig is van een nauwgezet onderzoek, is ook nu weder gebleken eeu der voornaamste bezwaren tegen hare invoering te zijn; maar geen minder be zwaar is dwaling of onkunde omtrent den aard en de strekking vau het doel der voorstands:s van deze in ons oog zoo belangrijkeen nuttige zaak, die de belangstelling en ernstige overwe ging van iederen onbevooromdeele ten volle ver- dieiit. Ofschoon wij niet geacht willen worden te beweren, dat alle bezwaren, die tegen de lijk verbranding werden aangevoerd ongegrond zijn, toch meenen wij ons te mogen overtuigd bondon, dat, moge zij ook al niet geheel en al een einde maken aan de tegenwoordige wijze van begraven, zij toch eenmaal over dwaling en vooroorduel zul zegevierenen evenals het be graven zal lamoen plaats hebben. Wij hebben het, tot juister kennis, en naar wij vertrouwen ook tot meerder waardeering van wat de Vereeniging tot Lijkveibranding beoogt, niet ondienstig geacht, onzen lezers mede te deelen het belangrijkste wat tot lieden ten dezen opzichte door haar werd verricht, ontleend aan hare laatst verschenen berichten eu uiededeelingen. In de eerste plaats laten wij hier volgen het adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal door het hoofdbestuur der vereeniging; dat adres luidt aldus": Aan' de Tweede Kamer der Staten-Generaal. geeft eerbiedig te kennen het Hoofdbestuur der Vereeniging voor lijkverbranding, dat het met belangstelling kennis genomon heeft van betgeeu m het Vnorlaopig verslag over hot vijfde hoofdstuk der staatsbegrooting, afdeeling Medische politie, wordt aangevoerd ten betoogo van de wenschelijkhoid eener wijziging van de wet op het begraven van lijken; dat liet met leedwezen uit de Memorie van beantwoording heeft" bespeurd dat de Regeoring ongeneigd is die wijziging voor te dragen: dat hot de redenen, mot welke de Regeering dat antwoord heeft omkleed, niet afdoende acht op grond van de volgende overwegingen. I. De Regeeriug gaat in haar antwoord uit van de onderstelling dat wijziging der begraafwet wordt verlangd tot bevordering der lijkverbranding. Deze onderstelling is roet de werkelijkheid in strijd. Noch in Uwe Vergadering of in hare afdeolingen, noch in onze adressen, is ooit het verlangen geuit dat de wet zoo zou worden gewij/.igi| dat de ver branding van lijken er door wierd bevorderd. Slechts dit wordt verlangd, dut deze wijze van lijkbehandeling niet langer zal zijn verboden. Onze vereeniging zou zieli over de opheffing van dat verbod verheugen, al ware het ook dat de gewijzigde ivot, liet ver-, branden gedoogende,bepalingen behelsde die strekten, om het begraven te bevorderen. II. De Regeering verklaart zicli huiverig, mede te werken tot het vergemakkelijken der middelen die tot hot doen verdwijnen van de sporen van misdrijf kunnen worden aangewend. Natuurlijk. Maar de Regeering dwaalt, indien zij meent dnt de lijkvei bi Sliding die middelen vergemakkelijkt. De lijkverbranding kan, gebrekkig geregeld, die middelen vergemakkelijken, maar goed geregeld, doet zij dat niet. Waar de lijkverbranding goed geregeld is, daar is de kam op ontdekking der sporen van het misdrijf grontcr indien het lijk van liet slachtoller verbrand dan indien het begraven wordt. Tot staving hiervan beroepen wij ons op de wette lijke regeling der lijkverbranding te Gotlia en op die te Zurich. De Gothasche verordening bepaalt in 1 »Het verbranden van lijken kan binnen liet «gebied der stad Gotlia slechts plaats hebben met «schriftelijk verlof van de plaatselijke politie, welk «verlof voor elk bijzonder geval afzonderlijk moet «worden aangevraagd. »Dit verlof mag slechts worden verleend: ui. wanneer aangetoond is dat óf do overledene «zelf op rechtsgeldige wijze de verbranding van «zijn lijk heeft verordend, óf die personen, die «voor de bestelling van het lijk te zorgen hebben, «de verbranding verkiezen: »2. wanneer de geneeskundige ambtenaar, op «grond vaa eigene volledige en nauwkeurige «schouwing van het te verbranden lijk, schriftelijk «verklaard heelt dat niet de minste grond aan- «wezig is om te vermoeden dat de dood door «misdadige handeling van een derde zou kunnen «zijn veroorzaakt, en wanneer uit het proces verbaal van een door de plaatselijke politie ingesteld «onderzoek naar de omstandigheden, onder welko «liet overlijden heeft plaats gehad, blijkt dat dit «onderzoek dezelfde uitkomst heeft opgeleverd." Het besluit der Regeering van Zurich bepaalt sub II. «In elk bijzonder geval mag tot do verbranding «van het lijk slechts worden overgegaan, wanneer: eu. de oierledene tot handelen bevoegd geweest «is cn zijn wit te dezen aanzien door eene schrif- «telijke, rechtsgeldige en niet herroepene verklaring «heelt koud gedaan, en een door den geneeskundigen ambtenaar «zorgvuldig en ia den regel door lijkopeninginge- «steld onderzoek van hot lijk tot de zekere uit- «komst geleid heelt, dat het overlijden niet door «misdadige handeling vau eeu ander persoon kun «zijn veroorzaakt." III. De Regeering draagt, blijkens haar antwoord, geen kennis van ongelegenheid waartoe art 23 der begraafwet (het verbod om do overblijfselen, die bij iiet roeren van graven worden gevonden, op eene andere wijze op te ruimen dan door ze op nieuw te begraven) aanleiding zoa geven. Wij meenen Uwe Vergadering te moeten wijzen op een belangrijk rapport van Prof. J. W. Gunning en andere deskundigen aan het Bestuur der gemeente Amsterdam. In fit rapport, gcdagteekend l2Fe!jru- ari 1877, verklaren do hoeren Gunning o. s. een paar malen tegenwoordig te zijn geweest bij -de ontgraving op de Oostcr- en Wostcrbcgraafplaats en daarbij te hebben bevonden, dat in het algemeen da lijkon niet volkomen verteerd waren. «Van1 allen was niet alleen het geraamte nog in tamelijk «zamenhangenden staat voorhanden, maar bij de «mcoslen waren ook deze of gene der weeke deoien «nog herkenbaar. «Indien verlangd wordt dat do ruiming der «graven niet geschiede, alvorens do weeko deelen «der lijken volkomen zijn verteerd, en ecne>* «andere wijze van handelen is o. i. moeilijk vcr- «dedigbaar, dan vloeit uit hot medegedeelde «van zelf voort, dat die ruiming hier te vroeg «plaats heeft «Wij achten echter de wegruiming der over blijfselen zelve op de wijze zoo als thans geschiede, «niet nudeelig voor de openbare gezondheid, en «wel omdat de phase van omzetting der organische «stof, die nadeelig zoude kunnen zijn, lang voorbij «is. Voor de gedeeltelijk in adipocire veranderde «lijken zoude men bedenking Kunnen maken, vermits «deze nog duidelijk stinken daarom komt het ons «wonschelijk voor. dat deze lijkeruieejen niet uit «do graven worden verwijderd, dun na verdeeld »cn -zooveel mogelijk met zand vermeng 1 te zijn. «De meer of minder vei toerde overblijfselen der «lijken worden aan den rand der begraafplaats in «ondiepe kuilen cebragt en met aarde overdekt. «Zoo dit met de noodige zorg geschiedt, gelooven «ivij niet, dat \:tn deze lnindehvij/e hygiënisch «nadeel behoeft gevreesd te worden. «Een andere viaag is liet of zij uit een huma- «nitair oogpunt te verdedigen is. Op andere ge- «meente-begraafp1.iab.en worden die overblijfselen «in groote, met een Imogen muur omringde kuilen «gebragt, waar zij aan liet oog onttrokken zijn en «aan do verdere inwerking der lucht hloot gesteld «blijven. Uit bet oogpunt der oxydatie cn alzoo «der hygiëne biedt deze handelwijze geen wezen- «lijk voordeel aan boven dn hier gevolgde. De «vraag is editor hij nn*. gerezen of het niet wen- sschehjk zoude zijn. do overblijfselen door ver sbranding op te ruimen. Wij durven wel niet be- «slissen, in hoeverre do publieke opinie zich «daartegen zonde kunnen verklaren, doch hetwij- «felen tuil sterkste, dat dit op goede gronden zal «kunnen geschiedenwij laten evenzeer in het «midden of de zaak uit een financieel oogpunt «overwegende bo/wnven aanbiedt hetgeen ons «echter minder aaimenielijk vomkomt, maar «geven als onze overtuiging te kennen, dat ver- sbrnnding de zekerste en kortste wijze zoude zijn «om zich van dezu ozet blijfcelou te ontdoen," Wat belet Gemeentebesturen dezen raad to vol gen? Artikel 2.5 der begr.utfvvet. Op grond van al bet boven aangevoerde is het Hoofdbestuur van ootdeel slat de Regeoring ten onrechte schroomt maatregelen voor to dragen om de wet in overeenstemming te brengen met do billijkheid, die immers eischt dat aan de voor standers van het verbranden evenzeer vrijsta naar hunne zienswijze te handelen als aan de voorstan ders van het begraven. Mitsdien richt het Hoofdbestuur tot Uwe Ver gadering het eerbiedig verzoek, de belangen van hen, die door de thans vigeerende wet onbillijk bejegend worden, in hare machtige bescherming te willen nemen. 't Welk doende, enz. Het Hoofdbestuur der Vereeniging voor lijkverbranding 's Gravenhage, Dr. J. E. DE VRIJ, Voorzitter. 6 December 1878. RUTGERS, Secretaris, Bij de openbare behandeling der begrooting van Bivmenlandscho Zaken, die weinige dagen na de indiening van dit adres plaats had, is ditmaal de begraafwet niet ter sprake gekomen. Wordt vervolgd.) Er ijzen en Premicn ma f 100 en daarboven. Se Kl. le Trekt., 17 Febr. No. 3G0fi f2000. No. 17080 f 1300. N'os. 80 IN ei, 8900 ieder f 1000. Nos, 4381 eu G7I4 ieder f400. No-. 874 cn 3030 ieder flllO. BURG EIU, 1,1 KE STA ND. Gcborou 15 Februari. Adrinna Joha-nna, dochter van A. Meijer en A. PlooijHoog straat. 16. Petrus Johannes, zoon van P. van der Zijden en II. Westgeest, Flongstraat. 17. Cornelia Klazitm, dochter van M. van der Lubbe en VV. Sehuuring, Ploeqstrant. Jo hanna Maria, dochter van A. J. Middendorp en M. O lister man Korte Achterweg. Overleden: -14 Februari. Marimts Petrus ten Ham, mul 1 jaar en 10 maanden, Broers- veld. Levenloos aangegeven dochter van W. Bijl on A. van Meenen, Brocrsveld, 15. Willem Nicolaas van der Most, oud 9 maanden. Heerenslraat. Maartje van Es, oud 91 jaren en 1 maand, weduwe van Th. Groenendaal, Hagasiraat. Cornelia Elisabeth Scheening, oud GO jaren en 2 maandm, echtgenoot van H. Rijke, Lange Achterweg. Andreas Johannes

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1879 | | pagina 3