I
A". 1880.
Maandag 26 Juli.
iint
f
I
j® 4977.
I
f
1
1
i o t- e n D ei*ti«r»te Jaar
4
l-
1
fe
t
I
I
h
/f
COURANT.
ir a ii
(,BONN<£MKWtaPRUS, pet kwmtatil f 1.85.
Franca per post, door het geheele Rijk. - 2.50.
fionderlijke nommers- 0.10.
k
KBRKAII: ÜAKHT, K, 124.
Abvertentibprus van 110 gewone regels
met inbegrip van «ene Courantf 1.10,
Iedere gewone regel meer- 0.10.
Driemaal plaatsing wordt tegen tweemaal berekend.
B|j deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Aan het Commissariaat van Politie zijn als op
straat gevonden aangegeven, een 'Ao lot in de
thans trekkende staatsloterij, een bruin lederen
damestasclije, een portcmonnale met 3
centen en 2 liwitantiün voor bllkurerk.
Aldaar zijn inlichtingen te bekomen omtrent
tirce ossen, een zwartbonte en een roodc,
die onbeheerd op den openbaren weg liepen.
Schiedam, 24 Juli 1880.
sNiemand is groot voor zijn kamerdienaar,"
ziedaar ean uitspraak, geschikt om zelfs den
grootsteu en machtigsten der stervelingen tot
deemoed te stemmen. Voor de wereld een groot
man te zijn, en voor eenvoudig loontrekkend
dienaar een gewoon sterveling te big ken, in
ruime mate bedeeld met wat een mensch klein,
erg klein maakt, dat is voorwaar geen '.roolijk
denkbeeld. Erger wordt de zaak, wanneer die
kamerdienaars tot de klasse der pennevoerders
bshooren, en gedenkschriften in het licht geven,
zooals we die van enkelen hunner bezitten.
Hoe onaangenaam ook voor den betrokkene]
het is goed, dat een mensch, en vooial een
mensch, die iets beteekent, of een in an, die
een groote rol heeft gespeeld, in zijn geheel
wordt gekend. De geschiedenis heeft die kennis
noodig, zal zij te harer tijd over hem een
juist, een billijk oordeel kunnen vellen.
Geen kamerdienaar, neen, veel meer dan een
zoodanige, is het. wier gedenkschriften zeer
onlangs in het licht verschenen, ons een blik
doen werpen in het intieme leven van een
man, wiens naam genoeg is om een zee van
gebeurtenissen uit het verleden te voorschijn
te roepen. Die man is de eerste Napoleon, en
de persoon, die in haar gedenkschriften haar
tjjd en haar tijdgenooten schetst, is geen mindere,
dan mevrouw De Rémusat, die als dame du Palais
van de eerste vrouw van Napoleon, gelegenheid
had dagelijks den man van nabij gade te slaan,
die het lot van een geheel werelddeel in handen
heeft gehad. Waarom die gedenkschriften niet
vroeger het licht vagen De tegenwoordige uit
gever, de heer Paul De Rémusat, een kleinzoon
van de'schrijfster, geeft daarvoor de redenen
op, waar hij in de inleiding zegt
ïMen heeft tegenover de levenden en zelfs
tegenover de kinderen der dooden verplichtingen,
waar de geschiedenis geen rekening meé houdt.
Intusschen zijn er vele jaren verloopen en elk
jaar verminderde de oorzaak der terughouding
in kracht. Omstreeks 4848 had mijn vader het
plan opgevat, tot de uitgaaf over te gaanmaar
juist toen keerden de Keizer en het keizerrijk
terug en men had het boek kunnen houden
voor een vleierij van den,zoon van Hortense,
die er zeer in wordt gespaard, of ook misschien
yoor eene dadelijk 3 beleediging van de dynastie.
De omstandigheden hadden aldus een bijzonder
karakter, gegeven aan een werk, dat niets ver
daagt te zjja als eene onpartijdige geschiedenis.
Licht had men eene staatkundige bedoeling
gezocht ia het eenvoudig' verhaal eener aan
zienlijke vrouw, die op ievpdigen en oprechten
toon meedeelt, wat zij van het hof en het be
wind heeft gezien en wat "haar gevoelen is over
dèn persoon vau Keizer Napoleon. Waarschijnlijk
was het in elk geval, dat jiet weik vervolging
had uitgelokt, of dat de uitgaaf was verboden."
Een kostelijke bijdrage .tot de rechte waar
deering van een hoogst belangrijk tijdvak der
geschiedenis is ons door de uitgave dezer ge
denkschriften geschonken ,r te meer, daar de
schiyfster ze in een aangenamen vorm heeft
gegoten, waardoor de lezing voortdurend de
belangstelling bezig houdt. Wil men een proeve,
men leze haar tekening van den held der
historie van Bonaparte.
zBonaparte is klein van gestalte en slecht
geevenredigd, want zijn bovenlijf is vóel te
lang. Hg heeft dun, kastanjebruin haar, en
grijs-blauwe oogen. Zijn gelaatskleur, geelachtig,
toen hij nog mager \vasj~" is later matbleek
geworden en geheel kleurloos. De vorm van
het voorhoofd, de ligging van het oog, de lijn
van den neus zijn allen schoon en doen onwil
lekeurig denken aan de borstbeelden op antieke
medailles. Zijn wat al te platte. mond krijgt
iets bevalligs, als hij lacht en twee rijen fraaie
tanden iaat zien. De kin is te kort, het kake
been zwaar en vierkant. Hij heeft kleine, nette
handen en voeten en was daar vooral nog al
grootsch op.
Gewoonlijk loopt hij eenigszins voorover, de
meestal doffe oogen geven aan zijn gezicht, als
hij bedaard en kalm zit te praten, een melan-
kolieke, peinzende uitdrukkiug. Wordt hij driftig
dan ziet dat oog er al gauw woest en dreigend
uit. Het lachen gaat hem goed af en geeft iets
prettigs en jeugdigs aan zijn geheele persoon.
Het kon haast niet anders, of men werd er
door verschalkt, zoo verfraaide en veranderde
het zijn gezicht. Zijn toilet is altijd zeer een
voudig geweest, gewoonlijk droeg hij de uniform
zijner garde. Hij was zeer zindelijk, meer uit
beginsel, dan uit voorliefde. Tuischenbeiden
nam hij zelfs in het holle van den Dacht een
bad, omdat hij meende, dat dit gezond was.
Dat neemt niet weg, dat de haast, waar hij
alles meè deed, maakte, dat zijn kleêren bijna
nooit netjes zaten en op dagen van gala's of
groote receptiën aan het hof moest zyu kamer
dienaar, met veel voorzichtigheid, het juiste
oogenblik zien te treffen, om het een of ander
aan de onachtzaam aangeschoten kleeding te
verbeteren, Hij had er geen slag vau, eenig
sieiaad te dragen, alles wat niet aoodig was
was hem een ondragelijke last. Hinderde hem iets,
dau trok of scheurde lüj het maar af en de
kamerdienaar, die hem bij zjjn toilet had gehol
pen, kon er bijna zeker van zijn, dat hij een
aanval van keizerlijken toorn zou moeten door
staan."
sWil men Bonaparte naar waarheid schil
deren, dan dient men, geheel in overeenstem
ming met den door hem zoo beminden ana-
lytischen vorm, hem te behandelen, in deze
wei te onderscheiden deelen: zijn ziel, zijn
hart eu zijn geest. Zij werkten in hem nooit
te zamen.
Ofschoon hij uitblonk door vertreffely ke geestes-
eigeaschappen, was er, het valt niet te loochenen,
niets zoo laag als zijn ziel. Grootmoedigheid,
waarachtige grootheid kende hij niet. Ik heb
nooit gezien dat hij een edele daad bewonderde
of begreep. Ontwaarde hij een goede aandoening
bij een ander, dan vertrouwde hij die niet en
kwam daar ook rond voor nit. Een mensch had
hem te meer waarde, naarmate'hg handiger
met den leugen over weg kon. Zonder blozen
vertelde hij, dat een van zijn ooms hem al in
zijn jeugd had voorspeld, dat hij de wereld zou
regeeren, omdat hij zoo goed kon liegen,Myn
heer Metternich belooft iets te worden in de
staatkunde. Hij liegt vrij goed", zoo sprak hij
woordelijk.
Het beste middel, om over naenschen te
regeeren was in Ëonapartes oog, hen te ver
lagen. Hg hield niets van gehechtheid, maar
deed altijd zijn best, omtrent iedereen onver
schillig te zjjn. Gunsten bewees hij nooit, zonder
te gelijk een gevoel van onrust op te wekken,
want h'y was van meening, dat hij de lieden
nooit vaster aan zich verbond, dan wanneer
hij hen in verdenking wist te brengenof
zelfs voor de openbare meening een vlek wist
aan te vryven. De deugd kon hij alleeu dan
verdragen, als hg die op een of andere manier
belachelijk had gemaakt.
Men kan niet zeggen, dat hij de glorie zoo
bijzonder heeft gezocht, het was hem maar te
doen om den goeden uitslag. Ten gevolge
daarvan heeft men hem tot vermetelheid toe
stoutmoedig gezien, als het hem voor den wind
ging, terwijl hij verslagen en moedeloos was
bij den minsten tegenstand. Edelen, verheven
moed heeft hij nooit gekend en niemand heeft
hem op dat punt beter ontmaskerd dan hg
zelf deedbij eene bekentenisdie hg onver
holen aflegde.
Merkwaardig is verder de volgende mede-
deeling, die een helderen blik doet slaan in
de wijze van denken van Napoleon. sBonapar'te",
zegt de schrijfster, sBonaparte stond gereed
naar Egypte te gaan, en bracht een bezoek
aan Tailleyrand, toen Minister van Binnenl.
Zaken bij het Directoire, sik lag ziek te bed",
verhaalde Tailleyrand. iBonaparte ging bij mij
zitten en liet zich vrijmoedig uit over al de
droomergen, door zijn jeugdige verbeelding in
hem opgewekt, "Vol belangstelling luisterde ik,
want ik kende zijn levendigen geest, maar ook
al de bezwaren, die zijne geheiihe vyanden
hem in den weg zouden leggen. Hij klaagde
over geldgebrek en zei, dat hg geen kans sag,
geld te krijgen. »Hier is de sleutel", zei ik.
j>Doe mjjn secretaire open. Er liggen juist
honderd duizend franken in. Neem die gerust
meê. Bij uwe terugkomst lost gij de schuld
i»