A". 1880.
.-< t e ..I a a r «r a ii
COURANT.
r*
ABONNKMKNTM'MIJt.|MM Zv»*i taalf 1.85.
«Franco pei post, door het geheele Kijk, - Z.5Ü.
AfimiHeilljke wmimrrsO.IO.
1' K K A IIJIAKKT, K 18 4.
Aan het Commissariaat van politie is als op
straat gevonden aangebracht een gouden oor
bel met zwart steentje en een bankbiljet
.groot f 4®.
Schiedam, G November 1880.
»De Grondwet op den toets". Alrlus het
opschrift van een tijdschrift-artikel, geschreven
door Mr. W. C. D. Olivier, naar aanleiding
van het jongste werk van Mr. L. Ed. Eenling,
liortg aaoteekeningen op de Grondwet.
fOp den 7den Februari 1831 werd te Brussel
de Constitutie van België afgekondigd. Bijna
vijftig iaren is die Constitutie in werking ge
weest, en de behoefte aan eene herziening
er van heeft zich nog niet geopenbaard. In
Nederland werd op 14 October 1848 eene
•Grondwet in gelijken geest en met soortgelijke
lepalicgen als de Belgische afgekondigden
-s* eeu dertigtal jaren wordt van verschillende
ianten de wensch geuit, dat die Grondwet
ierzien en verbeterd worde. Welke is de reden,
jdat.de flegmatieke Nederlander zich hier zooveel
•wispelturiger toont dan zijn buurman, de leven
dige Belg?"
Aldus de aanhef van Mr. Olivieis betoog,
en het antwoord op de genoemde vraag komt
tb het kort hierop neder: De Belgische Grond
wetgevers hebben in 1831 compleet weik ge
leverd, de Nederiandsche iu 1848 half eu slecht
-.afgemaakt werk.
De staatscommissie, belast met het samen
stellen van een ontwerp tot herziening der
Grondwet, werd, nadat zij haar werk gereed
hadterzijde geschovende steller er van
'Mr. Thorbecketevens het erkend hoofd der
•partij van hervorming, werd uit de Kamer en
uit het Kabinet geweerd. Twee Ministeriën
door den heer Olivier Ministeriën van nationale
teleurstelling genoemd, waren zwak tegenover
de behoudende partij. Wil men een proeve
van de aanschouwelijke wijze, waarop deze
schrijver de parlementaire werkzaamheid in
;848 schetst, men leze: »Dag aan dag kwam
het Ministerie in de Kamer een stukje over
tuiging, als zoenoffer voor de tegenparlyop
.het altaar van het gemeen overleg ueiierleggen
dag op dag werd in de Kamer iets op de
voorgestelde herziening afgedongenen liet
•de Regeering iets van haren eisch vallen. Van
zelfstandige oveituiging, althans van zelfstandig
handelen naar hare oveituiging. vei toonde zich
b\j de Regeering geen spoor. Zij smeekte als
het waie de Kamer, toch jets van hetgeen zij
aanbood, aan te nemen, zooals zij hel aanbood.
Wanneer men de langdradige geschiedenis dezer
Grondwets-herziening (men zou het bijna hate
ijjdensgeschiedonis kunnen noemen) leest, ver
wondert men zich, dat, ten slotte, nog zooveel
van hel oorspronkelijk plau oveigeblevenof
door de Kamer overgelaten is, en maakt het
den indruk, alsof de Kamer eeider het afdin-
geu is igoedo gewoiden, dan het Ministerie
het toegeven".
Niet malsch, voorwaar, maar tevens niet
minder waar. Wij begrepen dat zoo niet, toen
we ais jongelieden op den 14en October 1848
onder klokkengelui, de nieuwe Grondwet van
de puien der raadhuizen hoorden afkondigen.
De gulden dageraad der constitutioneele vrijheid
was aangelicht; welhaastzou het helder dag
worden. En nu, bij den heer Lenting, en bij
Mi. Olivier die zijn geschrift inleidt, bij beiden
is lietGrondwetsherziening is noodig, en wel
allerdringendst noodig op 1 het punt der kies
bevoegdheid. Aitikel 76 der Grondwet bepaalt,
dat de Nederlander, om leden voor de Tweede
Kamer te kuunea kiezeu, moet betalensin
de directe belastingen eene som, die overeen
komstig met de plaatselijke gesteldheid, doch
niet beneden liet bedrag van f 20, noch boven
dat van f 160, in de kieswet zai worden ver-
eischt." Dit geeft zegt Mr. Olivier, aanleiding
tot drie, viagen: 1. is het goed, de kies
bevoegdheid aan een census te binden 2. is
het goed eon minimum, cijfer voor den census
>n de Grondwet te bepalen? 3. is het goed;'
onvoorwaardelijk allen, die geen census betalen,
van liet kiesrecht uit te sluiteu?
sDe heer Lenting oordeelt, dat de census
moet zijn eene voorwaarde van het kiesrecht,
doch niet eene uitsluitende voorwaarde; naast
den census betaleuden kiezer moet aan de geen
census betalende capaciteiten, dat zijn zij,
dio een of anderen wetenschappelijke» graad
bezitten, die dei halve door i tin meerdere ont
wikkeling allereerst bevoegd zijn, als kiezeis
op te treden kiesrecht toegekend worden;
tuelke ceusus zal moeten betaald worden, zal
aan den gewoneu wetgever worden overgelaten.
ïDat de Grondwet als vereischten stelt: Neder
landerschap, ingezetenschap, meerderjaiigheid,
1 liet volle genot van burgerlijke-en burgeisctiaps-
rechten, dat heeft geen bezwaar, oindat die
vereischten in elk kader passen. Maar de census
moet, meen ik, aan den gewonen wetgever over
gelaten worden. Dat ik aan de zoogenaamde
capacités het kiesrecht wil toekennen, zonder
dat van huune gegoedheid bewijzen worden
geüischt, zal wel geen beloog behoeven. Ook
daarin kan de gewone wet beter voorzien dan
de Giondwet, omdat men telkens, bij het
opkomen van nieuwe categonën, die wet ge
makkelijker kan wijzigen dan de Grondwet.
De heer Lenting behandelt vei der de vraag,
of bij Grondwetsherziening de Eerste Kamer
moet blijven bestaan, en'die vraag woidtdoor
hem bevestigend beantwooid. De heer Olivier
overweegt haar evenzeer. Hij wijst op de
Giouihvet van 1S15, lie* de taak, de reuzen
taak, 'zegt hij, der Eerste Kamer omschreef. Zij
moest, ïiu moeielyke tijdenaan de diiften
heihame palen stellen"; ï'j moest den troon
omringen door een bolwerkwaartegen alle
partijen afstuiten", en vei der aan de natie
eene volkomen zekerheid waarborgen tegen alle
willekeurige uitbreiding van gezagDaaren
boven moest zy »de diiften en dwalingen van
Advertentieprijs van 110 gewone regels
met inbegrip van eene Courantf 1.10,*
Iedere gewone regel meer- 0.19,
Driemaal plaatsing wordt tegen tweemaal berekend.
het oogenblik tegengaan, terwijl voor haar de
eerste en grootste vereischten waren: -ivoor*
zicktigheid en wijsheid". Om haar in sttat te
stellen, al deze groote daden te doen, schreef
de wetgever haar voor, dat zy enkel lijdelijk
behoorde te wezen"en dat haar werkkring
zich salzoo bepaalde tot de aanneming of ver*
werping der voorstellen aan haar gezonden. Men
mag er dus, zegt Mr. Olivier deze aldus toegeruste
Kamers geen verwijt van maken, dat zij, toen de
amoeielijke tijden gekomen waren, lijdelijk" was
en bleef, en alles gebeuren liet, wat gebeurde. Zy
heeft nooit iets vom zien, nooit tegen iets behoed,'
nooit iets gestuit. Doch dit is liare schuld niet. Zy
kon niets van dit alles.doen, door de schuld
harér makers. Van de Eerste Kamer, zooall
de Grondwet van 1848 die heeft gewild, wordt
gezegd, dal zij biyk heeft gegeven van beleid
en tact. Zij heeft jegens de andere Kamer niet
de rol eener bedillende duègne gespeeldzij
heeft geen hinderpaal willen zijn. Hierdoor
heeft zij zich een soort van verdiende populariteit
verworven," maar eene populariteit, die meer
rust op de negatieve deugd van enen kwaad
te doen, dan op de positieve van goud te doeu.
Ten slotte vraagt M. O. Wanneer, door een
rationeel ingericht kiesstelselhet geheel*
land zich in de Tweede Kamer terugvindt,
wat blijft er dan voor de Eerste Kamer ta
doen over? welke reden van bestaan kan zij
dan hebben? Wat heeft zij te vertegenwoordigen,
dat niet reeds vertegenwoordigd is? Zy zal
alsdan niet anders kunnen wezen dan of een
evenbeeld der Tweede Karner en derhalve
noodeloos, of eene haar belemmerende en dus
tegenstrevende macht, en dus schadelyk".
Wanneer de reden van bestaan eener Eerste
Kamer, aldus vervolgt de heer O., moet be
toogd worden uit de noodzakelijkheid, om naast
de Tweede Kamer nog een tweede vertegen
woordigend lichaam te hebben, zal, vrees ik,
de Eerste Kamer verloren zijn en zal het oor
deel moeten luiden, gelijk reeds in 1848 dat
van Thorbecke luidde: De Eerste Kamer scheen
my zonder grond en zonder doel."
Stippen wij ten slotte nog aan, dat de S.
een Tweede Kamer verlangt met een niet te
groot aautal'leden; dat hij het vereeuigen van
alle staatsambten met het lidmaatschap der
Tweede Kamer onvereenigbaar acht, en dat
hij hoog noodig acht het hoofdstuk svan de
troouopvolging" te herzien.
Men ziet, de kwestie van grondwetsherzie
ning is aan de orde. Men verwachte haar
echter niet te spoedig. Ook Mr. 0. is van die
meeniug, als hy zegt: »Al is die herziening,
naar het mij toeschijntnog niet 'zeer aanstaande
het nut eener grondige kritiek, welke aan eene
deugdelijke herziening moet voorafgaan en ha&r
helpen voorbereiden, is onbetwistbaar.