I •i I" Ifc* 8ft s©** Al* I }X Sffc De wjjze waarop dat geschieden moet, wordt hieronder omschreven. Voor het oogenbiik merken wij echter op, dat de betrokken polderbesturen ualuuiljjk geene vergunning geven om water in te laten. Daardoor toch zoude het poiderpeil schade lijk verhoogd worden, hetgeen in het nadeel van landerijen is. Het eenige middel is dus onipoldcren van de bebouwde poldergedeelten, of, wanneer dat onmogelijk is, do bemaling van de be trokken polders overnemen. Door ontpolderen wordt verstaan een zeker deel van den polder aan de poldei bemaling ta onttrekken eo eene andere afwatering te geven. Dit zou gemakkelijk kunnen, wanneer het niveau van de bebouwde poldergedeelten overeenkwam met dat van de aangrenzende dealen der gemeentewateren. Dit nu is het geval niet. De geheele bebouwing ia de ver schillende polders is jammer genoeg aangelegd op het poiderpeil Eene verhooging van dat peil van eeuigo beteekenis kan niet toegestaan worden en de bewering, dat men de nieuwe stiaten door ophooging boven het Schiupeii had moeten brengen, helpt nu niet meer. De bebouwde poldergedeelten liggen, voor eene eenvoudige oplossing van het vraagstuk, veel te laag, en men zal dus tot eene afzonder lijke bemaling zjju toevlucht moeten nemen. Moet au een deel van een polder door de ge meente bemalen worden en blijft het peil gelijk aan het bestaande poldeipeil, dan is het ffnati- tieel voordeeliger den geheelen polder te be malen. Ik ga daarbjj uit van de onderstelling, dat met het betrok keu polderbestuur eene overeen komst te treffen is en dat bestuur aan de ge meente jaarlijks eene som uitkeert, gelijk aan de kosteo van de tegenwoordige bemaling. De gemeente Rotterdam heeft destijds bij de uitvoering van hel waterpioject dusdanige oveieenkomslen met de besturen van de polders Cool en Rubroek aangegaan, die tot beider genoegen nog steeds van kracht zijn. De mogelijkheid is daardoor bewezen. Wat nu betreft de overige en niet de minst belangryke wateren der gemeeute, merken wij op, dat daarvan de waterverversching zoodanig dient te zijn, dat ze geen stank meer verspreiden en voor het grootste deel voor het fabriekswezen bruikbaar worden. De ververschiog behoeft niet zoodanig te z\jn, «ït het gi achtwater als drinkwater bruik baar is. Dit is gelukkig door de iu aanleg zijnde drinkwaterleiding niet meer noodig. Het zoude ook moeilijk kunnen, omdat io de grachten alle faecahëo eu eene grootejioeveel- heid gist- en ménage-water wordt afgevoerd. De vraag is echter hoeveel water moet er aah- eo afgevoerd worden om die grachten in een toestand te brengen en te houden, dat zy voor de gezoudheid als met schadelijk beschouwd wordeo. Eene juiste borekening daaromtrent is niet mogelijk. Zekei is het, dat gewoonlijk die hoeveelheid veel te gering wordt genomen, waarvan de waterverversching van de bionen- en polderstad te Rotterdam hel bewijs levert. Ce deskundigen, die destjjds door de ge meente Amsterdam geraadpleegd zyn omtrent 9*n plan, gelijksoortig aan het hier bedoelde, gingen van de onderstelling uit, dat al het grachtwater éénmaal in een etmaal geheel terverscht moet worden, zoodat eene hoe veelheid water, gelijk aan den inhoud van alle grachten in 24 uren aan- eu afgevoerd moet worden. Voor de gemeente Schiedam is, meer nog dan voor iedere aodere gemeente, ruime aanvoer van versch water noodzakelyk. Het water der branderijen wordt onder zeer hooge temperatuur in de grachten ge bracht met zich voerende eene groote hoe veelheid gislwater eu ook zeer dikwijls be dorven gist. Daardoor wordt de gisting en ontbinding der verschillende organische stoffen sterk bevorderd, en worden in dien toestand scha delijk voor de gezondheid geacht. Achtte de commissie van deskundigen voor Amsterdam noodzakelyk den geheelen inhoud der grachten dagelyks te verveisclien, hoeveel te meer zal dit met het oog op het boven aangevoerde voor Schiedam wenschelijk zyn. De vraag is alsnu, is dit doel te bereiken? Naar myne opvatting kan het antwoord bevestigend zijn. Voordat wy daai toe echter overgaan willen wjj eerst nagaan in hoeverre de tegenwooi dige spuimiddelen iu het nieuwe ontwerp passen of daaraan bevoiderlyk kuuueu gemaakt worden. Waterstanden binnen de Gemeente. De verschillende waterstanden binneu de gemeente zyn de volgende: le. liet Havenpeil 0.72 M. boven A.P. daaitoe behoorende Buitenhaven binneu de buiteosluis, de Bakkershaveo, de Lange- en Kortehavende Nteuwehaveu, de Wes terhaven en de Spuihavende opper vlakte bedraagt 12.27 H.A.de totale inhoud (op Haveuped) 364353 M3. 2e. het Sehiepeil 0.29, onder A.P. omvattende; de "Vellevest, de Noord vest, de Binuenschie, de Zylstiaatgraclit, de Broers- veldgracht, de Kerkslraatgracht, eo de op deze iaalsteo uitloopende wateren, met in begrip van het gedeelte Buitenschie tot aan de gepiojecteeide schutsluis; docb zonder het geprojecteerde kanaal; de oppervlakte bedraagt 475 H.A, de totale inhoud (op Sehiepeil) circa 90000 M3, 3e. Het peil van het riool der Broeisvest, zjjude ongeveer 1 Meter ouder Sehiepeil of 130 Meter onder A.I\ 4e. Het zotnerped van den Oud-Mathenes- senpolder, zyude 1.90 M. onder A.P. 5e. Het zomerpei! vau den Niemvlandschen polder, zijnde 1.90 M. ouder A.P. 6, Het zoinerpeil vau den 'sGravelapd- schen polder, zyude 1.30 onder A. P. 7. Het zomerpeil van lietFrankeland, zijnde 0.45 M. boven A.P. Tegenwoordige Spuimiddelen. De ververschiDg der Buitenhavens heeft thans plaats als volgt By het begiu van den vloed worden de schuiven van den mlaatduiker in den Franke- landschen dijk geopeod eu de deuien der buitenschutsluis gesloten. Het water wordt ingelaten tot cuca 12 c/M. onder Havenpeil gelyk 0,60 M. boven A.P. De hoeveelheid, die elk tjj instroomt, is afhaakelyk vau deu stand, welken het water der vooiafgaaude ebbe bereikt heeft, en wordt dus grooter naai male de ebbe lager afloopt. Volgeus de Rijks waarnemingen van 1871 tot 1880 zyn de middelbate zomerstanden van Met tot November aan de Vyfsluizen vastgesteld als volgt Hoog water 0,93 -}- A.P. Laag water 0.30 A.P, Rekenende op den gemiddelden laagwater- staad van 0.30 M. onder A.P. en aaunemende dat de havens achter de buuensluis tot 0.60 M. gevuld worden, dan is daartoe eene hoeveel heid "noodig van 122700 Mz X 0.90 110430 M. Loopt de ebbe zooais wel meermalen plaats heeft en gedurende de jongste maanden dikwijls is waargenomen tot 0.60 M. -f-A.P. af, dan wordt de hoeveelheid 147240 M3. Het havenpeil is 12 c/M. hooger dan waarop men bet .water in bedoelde .havens laat op komen en hierboven gerekend is. Hierby zy echter opgemerkt, dat, wanneer daartegen geene overwegende, bezwaren bestaan, ik het wenschelyk acht het water achter de buiteosluis zoo hoog mogelyk te doen komen, opdat de ververschiog van de havens zoo ruim mogelyk zy. Neemt men de gemiddelde zomerebbe aan en laat men het water ,tot het havenpeil, zijnde 0.72 M, A.P. opkomen daa heeft de schjjf water gelegen tusschen gemiddeld laag water en het havenpeil een inhoud vau 125154 M3. Gedurende de wintermaanden bjj N. W. winden loopt de ebbe niet zoo lang af en kan het wel eens gebeuren dat het laagwster met eens het Imveupeil bereikt. Onder die omstandigheden heeft er geen of althans zeer wemig verversching plaats, het geen met het oog op het jaargetijde dan minder bezwaar oplevert. De voornaamste haveDS dus worden twee maal in de 24 uren ververscht door het uit en inlaten van eene hoeveelheid water, die, hoewel van omstandigheden afhaukelyk, op gemiddeld 110,000 M3. gesteld kan worden. liet uitvloeien van dat water wordt voor een deel verstrekt door het water iu de Nieuwe- en Westerhaven op te houden en bjj laag water door "de Korte-, Lange eu Buitenhaven af te laten. Daartoe wordt de Varkeussluis, zoodra het water benedeu het havenpeil gaat dalen, dicht gezet. Het water iu de Nieuwe- eu Westerhaven is dus opgesloten door genoemde sluis, de dichistaande schuiven van de inlaatsluis in den Fiaukelandschen dijk, en de schuif, die de Nieuwe- van de Koitebaven scheidt. De oppervlakte van dat opgehouden water is db 7 II A. zoodat de tnhond, op gemid deld laag water, op 63.000 Mj, gesteld kan worden. Is nu het buitenwater ongeveer laag, daa wordt de schuif nabyv de vootmalige Vlnardinger poort opgetiukken waardooi het opgehouden water met snelheid door de Kot te-, Lange- en Buitenhaven, naar de Maas stroomt, Deze hoogst nuttige spunng heeft gedurende de weikdagen éénmaal en des Zondags twee- maaltin het etmaal plaats. Wat-u het met, dat de hier bespiuken havens veel water moesten afstsau tot spunng vau andeie wateien, zooals wy hieronder zullen zien, en dat de sluis hij de Beurs geeu Scluewatei behoeft te lunzen, dan zoude de toestand van die havens steeds goed zyn. Nu is dat niet het geval. Daalt het water beneden dat van de Schie, hetgeen in den zomer van 1884 en ook in deïen zomer zeer dikwyls, ja bjjua by eik laag wateigetjj plaats had, dan moeten om later te vermelden teden, de ebdeuien van genoemde sluis geopend woiden, Het vuile Schiewater stroomt dan door de Lange-, Buiten- en Vooi haven naar de Maas. Loopt de ebbe laag af, dan stroomt de Schie lang uit en verontieinigt io met geringe mate bovengenoemde havens, die door een groot en belangt jjk deel der gemeente loopeo en wel over eene lengte van zfc 2100 M. Zoodra de vloed invalt woiden de ebdauren van de Scluesluis gesloten, zoodat een groot deel van het vuile Schiewater teruggediongen wordt en zich (net het schoons vloed water vermengt. Die hoeveelheid tuil Scjiewater kan onder sommige omstandigheden wel 80000 Mj be dragen. Neemt men nu het gunstige geval, de boeveelheid schoon water, die gedurende den daaropvolgenden vloed iDgelateo wordt zoo groot mogelyk, dus zooals wy hierboven zagen op 147000 M? dan nog is de verhouding van versch- en vuil water als 9 tot 5. Bekend is het dat de vermenging van die twee hoeveelheden niet zoo dadelijk volledig plaats heelt. De /Wester- en.Nieuwehaven, daar-, waar het schoone water het eerst instroomt zullengoed zjjuterwijl de Ltfuge-. en ook de Kortehaven met.,het teruggedrongen vuile Schie water siecht zul len blijven en dat water natuurlyk van veel ongunstiger verhouding zal zyn, dau wy boven berekenden, Die c'yfers spreken duide- lp. Bedenkt men daarojj, dat de verontieiui- .gmg byna alt'yd plaats heeft gedurende de zomermaanden, juist wanneer er aan zuiver water de grootstebehoefte ..bestaat daa ben ik overtuigd volkomen recht te hebben hier reeds te constateeren, dat die toestand niet bestendigd mag blijven. Zien wjj nu hoe de ververschiug dei binnen wateren plaats heeft. Aan de Kortehaven is een duiker, welke zyn oorsprong heeft aan een in vroegere jaren daar beslaan hebbenden korenmolen. Die molen werd gedreven door een waterrad, Het hoog water in de Koitehaven was gemiddeld 4 M. boven het Sehiepeil en daar aan werd de noodige en kostelooze kracht ontleend. Het ligt nu niet op myn weg en heeft oojc geen nut, al datgene medetedeelen wat ik om- trent processen met het Hoogheemraadschap van Schieland vernam. Voldoende is 't te constateeren, dat de molen weggebroken is en de duiker nog bestaat. Het gobiuiU van dien duiker is tegenwoor dig eene vergunning van genoemd Hoogheem- raadschap, die ingetrokken kan worden. Onder de voorwaarden waarop zij verleend werd behoort ook deze, ïdat dan alleen water mag woiden ingelaten wanneer gedurende de voorgaande ebbe door de Schiesluis water is uitgestroomd. Die belommerende bepaling is te verklaren wanneer men weet, dat de Schie een boezem water is, behoorende aan de Hoogheemraad schappen van Delfland en Schieland. Het spreekt vanzelf, dat bedoelde Hoogheemtaad- schappon in het belang der landerijen er voor moeten waken, dat geen ander water dau dat van de polders op de Schie gebracht wordt. Men heeft dus, om de destjjds voor de gemeente Schiedam gevraagde vergunniug te kunnen veileenen, een equivalent moeteu zoeken, en daarvoor de bepaling betreffende het uitstroomen door de Schiesluis gemaakt, aannemende dat het ingestroomde water ongeveer gelyk aan of minder dan het uit gestroomde kan zjjn,t zoodat er geen nadeel voor de polders ontstaat. Door dien duiker wordt dus, bovengenoemde bepaling in aanmerking nemende, water in de Vest gebracht. De schuif kan 2 ii 3 uur, nadat de inlaatduiker in den Fraokelaodsohea djjk geopend is, gelicht worden, en altijd wanneer de Schie niet boven het vastgestelden peil staat doorstroomen, totdat het water in de Kortehaven laag geworden is. Wanneer de mjj opgegeven capaciteit van dien duiker over zijne geheele lengte gelgk is, dan zoude volgens berekeningen per minuut 250 M3=15000 M3 per uur ingelaten kuonen worden. Stelt men dat hjj onder de volle drukking elk getij 3 uur stroomun kan, da» wordt er gedurende dien tjjd 45000 Ma water op de Schie gebracht. De capaciteit moet echter op 'teen of aoder punt geringer zynwant blijkens gedane waarnemiugen bediaagt de hoeveelheid perge- tjj niet meer dan gemiddeld 36000 M3, Het ingelaten water verdeelt zich en stroomt gedeeltelijk direct in de Vest en gedeeltelijk door de smalle grachtjes, welke met de Vest in verbinding staan. Dat die spuiiog daar Ier plaatse van groot nut is, bewijst'de ei varing: Immers blijkt zulks dadelijk wanneer tengevolge van te hoogeo Schiestand eenige dagen niet gespuid is geworden..Het water in de Vest en de bedoelde grachtjes komt dan spoedig in sterke gisting en wordt natuurlyk zeer vuil.j Het is duidelijk-dat, ml die spuiing goed zjjD, het in te laten water schoon en detjjd van inlaten zoo lang mogelyk moetzyn. Zooals wy boven zagen, gebeurt het, dat het water in de Kortehavea door het uitgestroomde Schiewater steik verontreinigd is, zoodat men dan spuit met verdund Schiewater en natuur lyk minder goede resultaten verkrijgt. Ook ware bel zeker nuttig dat het vloedwater spoediger de haveus vulde dan-nu door den inlaatduiker- mogelyk is, Wordt vervolgd) Gedrukt.,bij i., ODÉ,.,te Schiedam. cs- -L. Ijl*. V

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1885 | | pagina 6