Biiitenlandsclie Berichten. t wij van godsdienst onderscheiden. Ik meen »ook niet, dat God zich allëén in de Open sharing heeft geopenbaard. Het kom mij 5 voor, ilat de onderscheidene kringen van smensehelijke kennis en bedrijf allen door »de ëëne goddelijke waarheid worden inge- ïsloien. Doch ieder van die kringen heeft szijne bijzondere wetten, die onze werkzaam sheden binnen denzelven regelen, en die niet sdan door een lange opklimming van tus- sschenleden samenhangen met den hoogsten wil. Dien hoogsten wil, naar deszelfs stellige ^openbaring, rechtstreeks te maken tot het ^constitutief en organiseerend beginsel van srlen Staat, schijnt mij derhalve een salto smortale, daar ik voor terugwijk. Ik ken seerst den Staat uit zijne eigene, insgelijks ïdoor God gegeven, regels, eer ik derzelver shoogere grenzen, door alle verschillende sinstanties, terug lelde tot hetgeen over malles is". Mij dunkt, in staatsmanswjjsheid en ver draagzaamheid, in ontzag voor iedere eerlijke oveituiging, mogen deze woorden zich wel meten met het wapengekletter, dat gij zoo even hebt vernomen. De heer L. heeft het niet gelaten bij be schouwingen over de neutraliteit der Vol ka- school. Hij tast haar karakter en hare betee- kenis aan. Hij beschuldigt haar van in verstandhou ding te staan met liet Nederlandsch Her vormd Kerkgenootschap, dat op zijne beurt, volgens hem, stond onder een Koninklijk bestuur cn het woord Koninklijk laat hij (blz. 10 Pac.) cursijf drukken waardoor het wèl moer sprekend, maar niet meer waar wordt. Nopens die verstandhouding, zegt hij blz. iO Pacificatie: «Feitelijk werd aan dat genootschap de ïopenbare school verbonden. De onderwijzers liaan die scholen waren, en zijn nog voor ..ïihet meerendeel, doordrongen van denzelfdcn ïgeest, die daar algemeen heerschende is." Nu zou men meenen, dat het niet een school die aan een kerkgenootschap verbonden is, nog zoo kwaad niet geschapen staal. In dat geval rekent men echter buiten den waard hier, den heer L. Volgens hem, blz. 45 Pacificatie: >heeft mde geschiedenis van de Nederlandsch Iler- s vormde kerk (van het Genootschap van 1816) mten duidelijkste geleerd, dat niets geschikter sis, om onder Protestanten de ongeloofstheo- srieën te verbreiden dan het zenden van zoo- sgenaamd orthodoxe, door den Staat opgeleide sleeraren naar orthodoxe gemeenten." Volgens hem, blz. 46 Pacificatie, hebben in sommige streken: )>vete Nederlandse!i-IIer- svormde predikanten hunne kerk verwoesting reeds voltooid." Dat zijn liefderijke uitspraken, alleen ver klaarbaar voor hem, die weet, dat de hoer L. ongaarne e<me gelegenheid laat voorbijgaan om al de fiolen van zijn toorn uit te storten over het Nederl. Herv. Kerkgenootschap en zijn Synodaal bestuur. De vrijheid, die de schrijver der Paci ficatie met de geschiedenis zich veroorloofd heeftzal dan ook op weinigen indruk maken. Aan de meesten is het bekend, dat na het herstel onzer onafhankelijkheid onder een eigen geliefd Vorstelijk stamhuis, een der eerste bemoeiingen van het Opperbestuur was en zijn moest, orde en regelmaat te brengen in het beheer der goederen van het Nederl. Herv. Kerkgenootschap. Bekend is het tevens, dat in 1852 dat Kerkgenootschap zelf, als zedelijk lichaam, die organisatie heeft overgenomen, en dat sedert de K. B. van 1866,69 alle bemoeiing van den Staat met liet inwendig beheer van de Herv. Kerk heeft opgehouden te bestaan. Bekend is het eindelijk, dat de pogingen om dat beheer aan de gevestigde Kerkelijke Autoriteiten te ontnemen, zijn afgestuit op de uitspraak der rechterlijke macht in hoogste instantie. Nu weet men, dat ieder 24 uren heeft om op zijn rechters te smalen, maar men ha<l reden te gelooven, dat een woordvoerder der Anti revolutionaire partijstraks Minister des Konings, in wiens naam hier te lande recht gesproken wordt, genoeg zelfbeheer- sching hebben zou, om eene wederpartij, die in eerlijken rechtstrijd heeft getriumfeerd, niet in verachtelijk daglicht te stellen. Wanneer de heer L., blz. 92 Pacificatie, zegt: ndat onze Gereformeerde kerk, voor szoover zij onder den doodelijken invloed blijft »van het haar in 1816 opgelegd reglement, nonwederstaanbaar en haars ondanks naar het ongeloof afdrijft", slaat hij de waarheid in het aangezicht, en maakt op nieuw aan valsch getuigenis zich schuldig. Het in 1816 opgelegd reglement behoort tot het verleden, en is vervangen door een regeling, die de Kerk zich zelve gegeven heeft. En wat het afdrijven naar liet ongeloof betreft, hij, die aldus den onbesproken handel en wandel van duizenden brandmerkt, zie toe, dat hij zelf niet ai'diijft naar de troebele wateren van oneerlijke en onedele verdachtmaking. (JSlol volgt.) D U I T S C II L A N D. Omtrent Bismarck's uitingen bij de ont vangst van de deputatie uit de centrale ver- eeniging van Duitsehe industrieelen, welke dezer dagen op Friedrichsruhe plaats vond, weet Eugen Ilichter's Freisinnigo Zcilung het volgende mede te deelen In antwoord op de leedbetuigingen der deputatie over Bismarck's aftreden, verklaarde deze met onmiskenbare warmte, dat hij zijn ontslag niet genomen, maar liet gekregen had, en dat hij zeer gaarne kanselier ge bleven ware, indien de keizer liet had gewild. Hij klaagde over de ondankbaarheid der menschen. Hij meende namelijk reden te hebben om te gelooven dat een minister, die aan hem zijne geheele opkomst te danken had (men vermoedde dat Von Bötticlier hier mede werd bedoeld) tegen hem bij den keizer had gestookt. Om dit te verhinderen, had hij eene kabinets-ordor van 1852 voor den dag gehaald, welke den omgang der ministers met de kroon onder de controle stelt van den minister-president. De keizer had hein zijn onderhoud met Windthorst tot een verwijt gemaakt. Hij echter moest het ais een recht van den kanselier beschouwen, met eiken srijksbede" (deze uitdrukking bezigde Bis marck) zelfstandig te verkecren. Thans ge loofde hij dat hem mot dit onderhoud een strik gespannen was geworden. Windthorst had namelijk dit onderhoud verlangd, doch had daarbij zulke onbeschaamde eischen ge steld, dat deze inderdaad niet ernstig gemeend konden zijn. In zakelijk opzicht was er tus- schen den keizer en hem slechts over de arbeidersquaestie verschil van ineening ge rezen. Zijns inziens moest de thans aange nomen houding der regeering juist tot eene teelt van sociaal-democraten leiden. Al deze uitingen zouden hebben plaats gehad ten aanhoore vaneenen talrijken kring van personen, die niet den indruk ontvingen alsof Bismarck ze onder stoelen en banken wilde schuiven. Bij het afscheid zou voorts nog graaf Herbert Bismarck gezegd hebben, dat hem zeiven het ontslagen worden uit den tredmolen der politiek welkom geweest was, doch dat het hem speet voor zijnen vader, die gaarne nog kanselier gebleven ware. Ten slotte weet de courant van den heer Eugen Richter nog te berichten, dat Bismarck aan tafel zeer smakelijk at en dronk. En toen een der gasten hem hierover in tegen woordigheid van dr. Schweninger al schert send de les las, antwoordde hij met eenen wenk naar lijnen lijfarts »Ja ja hoe dichter bij Rome, des te meer mag men zondigen Keizer Wilhelm heeft Maandag, bij het feestmaal aan boord van de Fulda gehouden, te kennen gegeven, dat men op hem moest vertrouwen dat hij werkzaam zal zijn in liet belang der handhaving van den vrede. Moch ten soms in de dagbladen zijne woorden anders worden uitgelegd, dan moet men denken aan de uitdrukking van den ouden keizer: dat men het vorstelijk woord niet moest ver draaien of er een spitsvondige uitdrukking aan geven. Zijn streven is gericht naar den vrede, want handel en nijverheid kunnen slechts bloeien, wanneer zij door den vrede zijn gewaarborgd. F It at li KRUK. De president der republiek is Maandag morgen tegen 11 uur te Ajaccio ontscheept, na op de reis van Toulon derwaarts het groot- sche schouwspel van een spiegelgevecht te hebben bijgewoond. De schepen doorkliefden de wateren met hunne electrische verlichting, terwijl de batterijen onophoudelijk vuurden. Bij zijne komst te Ajaccio was hem eene schitterende ontvangst bereid. De stad was als het ware het onderst boven gekeerd de huizen waren versierd en gevlagd en triomfbogen op alle hoeken der straten op gericht. De bevolking, die in massa aan de kade had post gevat, juichte luide en zonder ophouden den president toe,'die ontvangen werd door den prefect van Corsica, den mili tairen gouverneur, al de senatoren en afge vaardigden van liet departement, den maire en de leden van den algemeenen raad. De president van dien raad, de heer Emmanuel Arrène, wenschte den heer Carnot het wel kom toe, die ten zeerste dankte voor die ontvangst. De stoet begaf zich daarna naar de prefectuur, waartoe men ook het Napoleons plein moest passeeren. Het standbeeld van Napoleon, in Romeinsch gewaad, dat daar aanwezig is, had men voor die gelegenheid met een driekleurigen sjerp versierd. Aan het gebouw der prefectuur had de gebruikelijke receptie plaats van de autori teiten en de geestelijkheid, met de daarbij passende toespraken. De maires van al de gemeenten van Corsica waren mede opgeko men, zoomede delegation in allerlei vreemd soortige klecdij, waaronder nog van zwarte geitenvellen vervaardigd. Aan de toejuichin gen van Leve de republiek! Leve Frankrijk! Leve de president! kwam geen einde. AVij hadden, zoo zeide de heer Arrène in zijne toespraak, ons voorgesteld, mijnheer de president, u vee! te vragen, want wij zijn arm, hoewel dit thans niet aan ons te zien is: maar nu het oogenblik is gekomen om onze wensclien kenbaar te maken, krijgt de C'orsi- caansehe gastvrijheid op ons de overhand, ea wij willen zooveel te bescheidener zijn in onze aanvragen, daar gij zelf zult kunnen zien wat ons ontbreekt Wij hebben spoor wegen genoeg om te meer te betreuren, wat •wij in dit opzicht missen, in een groot gedeelte van Corsica, waar gij niet komen zult, doch waar gij dezelfde geestdrift zoudt gevonden hebben, dezelfde erkentelijke ontvangst wacht, om zich te kunnen ontwikkelen en zijn deel van welvaart en leven aan het land te kunnen toevoegen, op het gezond maken van zijn grond. Uwe reis zal den afstand, die ons van het Fransche vasteland scheidt, verminderen. Gij zult, wij zijn er zeker van, eene duurzame herinnering bewaren aan de ontvangst, die u hier ten deel is gevallen en waarin wij' liet beste wat in ons is, weggelegd hebben: ons geheele hart, al onzen eerbied voor u, al onze gehechtheid aan de republiek, al onzen hartstocht voor Frankrijk. De heer Carnot zal morgen het eiland ver laten. BEtUlE. Te Brussel werd Dinsdagavond in de Beurs, die prachtig versierd was, door de vereern- ging van ingenieurs een groot feest gegeven' aan Stanley. De koning en de koninklijke familie woonden het bij. Stanley verscheen om halftien. In antwoord op' den geluk- wensch van den voorzitter der vereeniging zeide Stanley, dat België niet als andere natiën zijne schatten ten offer brengt aan groote legers, maar liever vreedzame over winningen behaalt. Hij uitte de beste wen- schen voor de welvaart van den Congo-stoat- De koning kwam om tien uur, door eene ontzaglijke menigte toegejuicht. Hij dankte den voorzitter voc het hartelijke onthaal. Met voldoening zag hij dat het stichten van den Congo-staat reeds goede vruchten had afgeworpen voor de nationale bedrijvigheid. Dit waren de eerste stappenmeer zou er volgen. De koning uitte de beste wensclien ook voor het slagen van den Kongo-spoor- wc-g, die een eind zal helpen maken aan den slavenhandel en eene baan moet breken voor de beschaving. Na deze toespraak ontving Z. M. oen niet 40,000 handteekeningen voorzien adres, om hem te danken voor zijn werk in Afrika, Hierop antwoordde de koningeerst m 1879. Stanley vertrok om de eerste grond slagen te leggen van den Kongo-staat, de eerste voren te trekken in een uitgestrekt gebied van groote belotte voor handel en beschaving. Dat dit gebied voor de nationale nijverheid nieuwe wegen openen zou, wie kou er aan twijfelen, wanneer men ziet niet welk eenen ijver andere mogendheden elkan der het Afrikaansche continent betwisten. ENGELAND. In het Lagerhuis vroeg Ilanbury, of Frankrijk nog altijd het onderdrukken van den slavenhandel tegenwerkt door zijne wei gering om vaartuigen onder zijne vlag te laten doorzoeken. Ilierop antwoordde Fergusson dat bij. het oogenblik niet geschikt acht tot be handeling der maatregelen tegen den slaven handel, aangezien de conferentie te Brussel thans dit vraagstuk overweegt. Engelands pogingen aan de Afrikaansche kust zijn niet zonder eenige vrucht gebleven, hoewel er blijkbaar nog andere maatregelen moeten ge nomen worden. Geen enkele andere mogend heid echter werpt tegen de operation tot onder drukking van den slavenhandel hinderpalen op, en de algemeone gezindheid is voor die onderdrukking gunstig. Ook Frankrijk dultlè niet langer, dat de vaartuigen der slavenhalers misbruik maken van zijne vlag. Voorh heeft ook de Porto krachtige maatregelen getroffen, zoodat het vereenigd optreden (naar de minis ter gelooft) wel tot het uitroeien van den slavenhandel leiden zal. In het Lagerhuis zette Parnell breedvoerig de redenen uiteen, waarom hij verlangt dat het ontwerp betreflende het aankoopen van land in Ierland verworpen worde. Hij ein digde met te verklaren dat deze maatregel in Ierland nieuwe beroering veroorzaken zou. liet debat werd verdaagd tot Donderdag OOSTENRIJK. In de Kamer, bij een debat o"er de politiek van den minister van binnenlandsche zaken,- verklaarde een der jong-Czechen, Herald, dat de leden zijner partij niet in beginsel vijandig zijn aan het vergelijk tusschen Czechen er» Duitschers. Zij zijn geneigd zich met zekere punten te vereenigen, en willen geen rijks- vijandige partij vormen. Hierop verklaarde Tnaffe met voldoening te zien dat, zoo de Czechen zich al niet tot Germanen en de Duitschers zich niet tot Slaven willen laten maken, de eerstgenoemde!» ten minste niet stelselmatig zich tegen het vergelijk aankanten. In antwoord op Exncr's interpellatie over het oproer op 8 dezer, gaf Taafie de volgende uiteenzetting. Hoewel er van den beginne af door de politie krachtiger maatregelen tot- handhaving der orde hadden kunnen genome»

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 2