en SP Uit een Dagboek. A". 1890. Vrijdag 6 Juni. N°.7515. N Feuilleton. uttgïèVêrTj; odé. MÉ. i r - ©n -v© r t igs te Jaargang Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag. n, Com- t'onniè- i Stoe- erijen t, Ka- erlakt- iet toe- Mans- boven* ïii Yer- »den. tf ƒ10. DtSE. I COURANT. ABONNEMENTSPRIJS, per kwartaal fttMo per post, door het geheels Rijk Aftotidorlijke liommers f i .85. - 2.50. - 0.10, B D It G A 11 HARKT, F, 12 4. Apvertentieprijs: van t10 gewone regels met inbegrip van eene Courant1.10. Iedere gewone regel meer. 0.10. Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend. to zien. liet ge- ge Haven ■van den 1 d a r. r, IGER. :n wor- rloges, i. 10* n n W- t r» mis land vijfjaar. WAM. IK. lents Schiedam, 5 Juni 1890. jdJenMnatscliappij tot Nut van 't Algemeen" heeft thans de volgende instellingen324volks bibliotheken, 10 bibliotheken voor jongelieden, 7 leesgezelschappen, 50 bewaarscholen, 7 cursussen tot opleiding voor helpsters in bewaarscholen, 25 inrichtingen voor teeken- onderwijs, 2 teekencursussen voor volwassen ambachtslieden, 1 inrichting voor rekenonder wijs, 5 cursussen voor herhalingsonderwijs, 2 voor inhalingsonderwijs, 3 scholen voor lager onderwijs, 4 scholen voor meer uitgebreid Jager onderwijs, 48 zangscholen, 23 scholen voor handenarbeid, 19 scholen voor vrouwe lijke handwerken, 21 gymnastiekschoen, 2 scholen voor volwassenen, 2 industriescholen, i vereeniging tot bevordering van getrouw schoolbezoek 141 spaarbanken, 20 spaarkassen, 22 hulp banken, 1 voorschot- en 1 hypotheekbank, 80 schoolspaarbanken, of gelegenheden tot het bevorderen van het sparen door schoolkinde ren, in overleg met de besturen der spaar banken, 24 ziekenfondsen, 1 kraamvrouwen fonds, 13 begrafenisfondsen, 4 vereenigingen tot werkverschaffing, 5 tot het verhuren tegen lagen prijs van tuingrond aan werklieden, 6 vereenigingen tot bevordering van deelne ming aan het Nederlandsch werkliedenfonds, 17 Floralia-vereenigingen, 2 muziekgezelschap pen, 3 vereenigingen tot het houden van ten toonstellingen van voorwerpen, door den werk man vervaardigd, 1 museum voor kunstnijver heid, met daaraan verbonden onderwijs in de vakken van kunstnijverheid 40 vereenigingen voor volksvoordrachten, 1 badinrichting, 1 zweminrichting, 9 vereenigingen tot het uit dealen van levensmiddelen of brandstoffen, 1 volksgaarkeuken, 1 magazijn van zieken-ver- plcgingsmiddelen." Heeft, de maatschappij nog recht vat. be staan Ook deze vraag wordt besproken, en de heer Riedel zegt, dat dit door sommigen betwijfeld wordt, en dat die twijfel gegrond is op het feit, dat er departementen zijn, die weinig kracht van zich doen uitgaan, die zich niet bewust zijn van hun, vooral in onzen tijd hoogst gewichtige taak. Zelfs wordt er op gewezen, dat sommige departementen alle krachten concentreeren op de gezellige avonden welke in den winter den leden tot nut en vermaak worden bereid. Nu worden die samenkomsten niet afge keurd, maar, zegt de heer R.: indien de kracht van de departementen nog hoofdzake lijk schuilt en in de toekomst openbaar moet worden in de aantrekkelijkheid dezer gezellige avondjes, dan zal die kracht ook allengs ge heel verdwijnen, indien niet het bewustzijn, dat men samenkomt als leden van het groot geheel en als werkende en strevende tot nut van 't algemeen, het samenbindend vermogen is, dat allen ook hier vereenigt, Verscheidene departementen echter toonen door daden, dat zij zich tot ernstige en vol hardende werkzaamheid genegen gevoelen, zoo wel om den socialen zin in zichzelven te ontwikkelen als om tot de verheffing van de minder bevoorrechten onzer tegenwoordige maatschappij mede te werken. Daarom is thans de vraagwat het be ginsel der maatschappij overeenkomstig de eigenaardige nooden en behoeften van onzen tijd, van de departementen en de leden en vrienden der maatschappij eischt. Het antwoord op deze vraag geeft de heer Riedel aldus: >IIet spreekt van zelf dat allereerst de nut tige instellingen, welke reeds in 't leven zijn geroepen, gehandhaafd moeten worden, voor 'zoover zij nog aan de ontwikkeling des volks bevorderlijk kunnen zijn. Doch er moet meer geschieden dan het bestaande j handhaven. De leden van het Nut, meerendeels toch voor standers van den vooruitgang, moeten niet slechts met zelftevredenheid terugzien naar hetgeen gedaan is; vooruitzien is tevens plicht, om te weten, wat er nog gedaan moet worden. De laatste 10 jaren uitgezonderd, kenmerkte zich het maatschappelijk leven m de laatste helft onzer eeuw door groote kalmte, door langzamen stillen vooruitgang. Voen kon onze Maatschappij ook haar hengelsnoer uitwerpen, rustig zittende aan den oever van den stillen wiftef'plas, in de hoop op een vangst hier en daar. Wij weten het reeds, toen heeft zij ook niet te vergeefs gearbeid in verschillende kringen en op bescheiden terrein. Doch, met die kalmte is het nu voorbij. De sociale beweging neemt in kracht toe; het kookt en bruist allerwege onder de eer tijds onbewogene oppervlakte. Het is alsof een stormwind over onze samenleving blaast, Meu rukt en wrikt van -alle zijden aan de pilaren waarop het gebouw der oude samen leving rust. Nieuwe denkbeelden, nieuwe proefnemingen verdringen elkander. Men ontvangt soms den indruk, dat zich donkere wolken aan den horizont samen pak* ken en slechts weinigen weten vanwaar zij komen, noeht wat zij zullen uitwerken. Maar het maatschappelijk vraagstuk dat zich thans op den voorgrond dringt in alle landen van F.uropa, hier meer, ginds minder dreigend, laat cjeral den indruk achter, dat de wensch naar vernieuwing van vele toe standen opkomt uit het hart des volks en dat wij het einde van deze hoogstbelungrijkS beweging vooreerst nog niet hebben gehad, De verdeeldheid wast, de strijd tusschen de klassen der samenleving ontbrandt steeds heftiger. Elke dag schijnt ons bijna te ver kondigen, dat verbrokkeling der maatschap pelijke krachten aan de orde is. Bovendien houden krakeelen van velerlei aard ons bezig, Op het gebied van Staat, school en kerk Is meer verdeeldheid misschien, dan ooit te voren-, bovendien schijnen de vroeger vr\j scherp begrensde richtingen en partijen te vervloeien, terwijl nieuwe groepen zich vor men. Baarbij heeft de vrijheid niet in alle opzichten die vruchten afgeworpen, welke wij van haar hadden verwacht. Of zijn niet het dierlijk instinct en de ruwe krachten hier en daar ontketend Wellicht had prof. Quack gelijk, toen hij onderstelde »dat dit de opbor reling en het schuim was van een stroom, die in de verte ontzettend komt aanzwellen en door geen menschelijke macht is tegen te houden". Hij bedoelde de beweging, die, gelijk eeno eeuw geleden, wijst op de toe nemende kracht van de democratie, die zich overal in Europa gelden doet. Deze volksbeweging is het die onzen tijd Tan Yllsslngen naar Pretoria, de hoofdplaats van de Zuidafrikaansche Republiek (Transvaal). Na het diner gaat het geheele gezelschap als gewoonlijk naar boven en geniet op het door de warme 'Zuiderzon beschenen dek. De zee levert ten prachtig gezicht op door de rijke kleurscha kering en hare kalmte. Nu en dan volgen hon derden, ja duizenden groote visschen ons schip tn schieten bij wijlen zoo hoog uit het water op, dut zij geheel zichtbaar worden. Wij ontmoeten veel stoom- en zeilschepen, die, behalve met het blooie oog, ook met de kijkers goed opgenomen «worden. Alles werkt mee om ons allen in een •opgewekte stemming te brengen. Ieder is in tijn kracht en menig sclialksch woord wordt gehoord. Des avonds vertoont de zee weer het reeds ge- noemde lichtend verschijnsel, doch nu op veel groote? schaal. Ook schieten herhaaldelijk phosphorisch lichtende visschen als reusachtige vurige slangen langs en onder ons schip. Het is een schouwspel, zoo schoon en zonderling tevens, dat het moeilijk te beschrijven is. Met ontzettende snelheid nadert zoo 'n viseh het schip, maakt, in de onmiddellijke nabijheid daarvan, een geluid als een opgaande vuurpijl en schiet als een breede bliksemstraal over de golven terug. Des avonds te halfelf zijn ongeveer twintig passagiers 1e en 2o klasse op het achterdek bijeen, die eenige onzer schoonste psalmen en gozangen aanheffen. Plechtig klinken, onder den prachtigen sterrenhemel, op ons slingerend schip, te midden der altijd ruischende en brui sende golven, ons «Halleluja", ons>'k Wil D o God mijn dank betalen", ons: »'s Hoeren goed heid kent geen palen", mat ernst en eerbied ge zongen, onzen medereizigers in de ooren. Zij vormen langzamerhand een kring om ons heen en luisteren met stil genoegen, ui verstaan zij de woorden niet. Jn epgewekt ernstige stemming eindigen wij onze Zondagsviering en begeven ons ter ruste om op den lGden December te ontwaken op de hoogte van "de Portugeesche stad Oporto. Het is prachtig weer, zóo, dat wij onder de ruime en luchtige zonnetent ons trachten te be schermen tegen de warme zonnestralen, 't Is toch een aardige gedachte, dat, terwijl thuis allen met de wintei koude worstelen, ik het hier 200 warm heb, dat ik mij van eenige kleodingstukken moet ontdoen. Schepen zien wij dezen dag niet, doch a! was het niet, dat ons'schip gezelligheid in overvloed aanbood, ik zou mij toch geen oogenblik ver velen. Alleen liet gezicht des avonds van dien prach tigen, hoogen lichtblauwen hemel met zijne schitterende sterren, is voldoende een mensch in verrekking te brengen en in zichzelven gekeerd te doen leven en genieten. 17 en 18 December gaan heoi kalm voorbij; wij zijn in breeder water, de zee :s veel kalmer, zelfs zoo, dat zoo nu en dan wel voor do afwis seling verlangd wordt naar een liksche bries, dio eens een golf over het schip jaagt of het schip wnt meer doet rollen. Het verschil tus schen nu en den tweeden dag van onze reis, toen dikweif de schroef van het schip uit het water werd getild, zoodat zij looze slagen in de lucht deed, is verbazend groot en geeft ons, landrotten, aanleiding te betoogen, dat de ver schrikkingen van het voren ter zee veel te breed worden uitgemeten door hen, die er geen onder vinding var. hebben. Wij gevoaien ons recht prettig en op ons ge mak en varen welgemoed het onbekende te gf moet onder gepaste scherts en vroolijkheid dt kracht verzamelende, die wij wellicht zullen be hoeven om te bewijzen, dat wij jongens van Jan de Wit zijn. Op den 19den December ontwaken wij, in da blijde verwachting ons eerste landingsstation, het eiland Las Palmas, te zullen bereiken. Reeds 10 vijf uren zijn wij in de kleeren en pogen wij met onze kijkers eenig teeken van land te ont dekken. Weldra teekenen zich beel, heel in da verte do toppen van de bergen als een schaduw tegen de heldere lucht af. Spoedig ontwaren wij nog twee eilanden. Langzamerhand worden de vormen scherper en het gezicht belangwek kender. Den geheelan morgen blijven de kijken in de handende eene ziet dit, de andere dat, en omstreeks den ure zijn wij hei eiland Pal mas zoozeer genaderddat wij dit reusachtig rotsgevaarte met zijn grillige kleurschakeering van grijze hulzen, groene velden, tuinen en bosschen, zijn vuurtoren, omgeven door hot prachtige lichtblauwe water der zee, in al zijn vormen kunnen onderscheiden. (Wordt vervolgd.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1890 | | pagina 1