1
l
J
id,
t
KI
1
I
)E.
N°. 7656.
A". 1890.
aterdag 20 December.
iute. I
Zonen,
F e u i 11 e t o n.
•Het geheim van de „Maria
KM.
V i r - e n -v© ertigste Ja argang.
Verschijnt dagelijks» uitgezonderd Dinsdat
UITCtEYErTT odé.
4
iiiitenlandsche Berichten.
'I
ike
J
j
izins ge
en geen ij
ikelijker '1,
et eea
onge-
le^ftyd,
ling een
mogend
u Adv.-
antage,
c h i e-
BBM. ij
u im a i
AbonnbmëntspriJS, per kwart»*!
Jtmca per post, «'dor liet geheete Rijk
ü&oiiderlijke nommers
1.85,
- 2.50,
- 0.10.
BDKEAVi II A B KT, B, 13 4.
Advertentieprijs: van i10 gewone regels met
inbegrip van eene Courant1.10.
Iedere gewone regel meer- 0.10.
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
VAN
'Af.
boven- j
vl
eeën by
neemt
leu,
ÏE Jlt.,
SN,
o. 135,
en van
buiten-1
igen uit;
len.
ren.
>or den
de Ver-
litelijke J
dag to
rf 1.3ö|
te be-
idelaar,
u-is der
bij wie
ant.
D I T S C II 1 A N D.
I'
De keizerin is Woensdagavond voorspoedig
bevallen van een zoon.
De keizer ontviDg gisteren ten gehoore
den opperhofmaarschalk Dumonceau en den
ritmeester. Van Tuyl van Serooskerken, die
Woensdag uit 's-Hage zijn aangekomen om
aiededeeling te doen van de troonswisseling
.in Nederland. Beiden zijn, alsmede de Neder-
landscke gezant te Berlijn, jhr. F. P. van der
Hoeven, de rijkskanselier, de ministers en
vele leden van het corps diplomatique, gisteren
op een diner ten hove genoodigd.
De Reicfa-Ar.zcirjcv maakt de redevoering,
waarmede de keizer Woensdag de conferentie
.over de hervorming van het hooger onder
wijs sloot, als volgt woordelijk openbaar:
•'ïVerkeerde ik reeds bij het samenkomen
-der conferentie geen oogenblik in twijfel om
trent den loop en het welslagen daarvan,
.toch betuig ik heden, bij het einde uwer
werkzaamheden, u mijne volkomen tevreden-
beid en erkentelijkheid hiervoor, dat gij door
ingespannen arbeid en openhartige wisseling
uwer meeningen en gedachten duar gekomen
zijt, waarheen ik u den weg gewezen heb,
en dat gij de denkbeelden, die ik heb aange
geven, tot de uwe gemaakt hebt en die ge
volgd zijt. Nu, vooraleer wij de samenkomst
sluiten, zij het mij geoorloofd, nog een paar
punten aan te stippen, welke voor u van
belang zouden kunnen zijn.
sNaar ik hoor, heeft het u by de opening
•der conferentie getroffen, dat door mij van
•den godsdienst niet gesproken is. Ik was van
meening, dat mijne denkbeelden over gods
dienst, d. vv. z. over de verhouding van iederen
mensch tot God, hoedanig zij zij, en hoe heilig
en hoog ik die houd, zoo zonneklaar voor
aller oogen liggen, dat in liet gelieele volk
ieder die kende. Ik zal natuurlijkerwijze als
koning van Pruisen en evenzeer als summus
episcopm mijner kerk het mijnen heiligsten
plicht blijven achten, er voor te zorgen dat
het godsdienstig gevoel en de vonk van den
cliristelyken geest in de school onderhouden
en ontwikkeld wordt. Moge de school de kerk
achten en eeren, en de kerk harerzijds de
school bijstaan en medewerken tot vervulling
barer taak, dan zullen wij te zamen in staat
zijn, de jeugd op te leiden overeenkomstig
de eischen van ons modern staatsleven. Hier
mede geloof ik dit punt voldoende te hebben
toegelicht.
pik kan met alles, wat gij besloten hebt,
mijne volle instemming betuigen. Slechts
zou ik éene opmerking willen maken, omtrent
iets wat nog nTH volkomen duidelijk is.
Het is de zaak der Sei/epmJung (het onder
zoek naar voldoende kennis), en daaromtrent
verwacht p later nog uwe voorstellen.
»Wij leven in een tijd van overgang en
van voorwaarts treden in eene nieuwe eeuw,
en van oudsher is het voorrecht van mijn
stamhuis geweest, van oudsher, meen ik,
hebben mijne voorouders bewezen, dat zij,
den pols des tijds voelend, vooruit wisten
te zien wat komen zou; zoo zijn zij aan de
spits der bewegiug gebleven, welke zij be
sloten waren te leiden en op nieuwe wegen
te brengen. Ik geloof ook te hebben waar
genomen, waarheen de nieuwe geest en
waarheen de ten einde neigende eeuw streeft,
en ik ben vast besloten, gelijk ik het was
bij het aanvatten der sociale hervormingen,
zoo ook hier ten aanzien van de opleiding
van ons jonge geslacht nieuwe wegen te
bewandelen, welke wy ongetwijfeld bewan
delen moetenwant deden wij het niet, dan
zouden wij binnen twintig jaren daartoe ge-
dwongen worden. Daarom zal bet u allen
een gevoel van bijzondere voldoening en
vreugde zyn, dat gij het geweest zyt, die
uitverkoren waart om de eerste prineipieele
^ronrisiagen voor onze nieuwe richting vast
m stellen, mi. met mij samen te werken
en met mij de nieuwe wegen te ontsluiten,
waarlangs wij onze jeugd willen leiden, en
ik ben stellig overtuigd dat de zegen en de
wenschen van duizenden moeders neerdalen
zullen op liet hoofd vaa ieder uwer, die hier
gezeten hebt. Ik zonder daarvan niemand
uit; noch hen die voor myne denkbeelden
gewerkt hebben, noch ook hen, die onder
z>vareu stryd en onder het vaarwel zeggen
van veel waarnaar zij tot dusver meenden
met recht te mogen streven, ernstige offers
gebracht hebben. Hun allen dank ikmogen
de offers, welke zij gebracht hebben, hun
later de voldoening geven, dat ook zij tot
dezen arbeid belangrijk hebben medegewerkt.
Hoewel ik andere niet gaarne iets voor
lees, zou ik toch gaarne u van een artikel
mededeeling doen, hetwelk ik zoo belang
wekkend, zoo schoon geschreven acht, het
welk zoo in elk opzicht teruggeeft wat mijne
gedachten waren, toen ik voor ongeveer 14
dagen tot u sprak, dat ik de hoofdpunten,
welke daarin ontwikkeld zijn, u zou wenschen
voor te lezen. Het artikel is verschenen in
den Hannöverischen Courier. Onder het
opschrift: Missverstündnisse, komt daarin de
volgende recks van zinsneden voor:
»»Wie zich de ontzettende tegenstelling
tusschen voorheen en thans ten volle bewust
is, hij zal tevens van de overtuiging door
drongen zijn, dat het nieuwe staatswezen
waard is behouden te blijven, en dat het
eene taak is, de gansche kracht eens mans
waardig, aan het behoud en de rustige ont
wikkeling van het staatswezen mede te wer
ken. Dat den leeraar in de uiteenzetting der
toestanden van een weinig verblijdend ver
leden de grootste vrijheid gegund moet wor
den, ligt voor de hand; maar evenzeer is het
onbetwistbaar waar, dat slechts bij leeraar
onzer jeugd kan zijn, die trouw en uit volle
overtuiging staat op den bodem der monarchie
en der constitutie. Een aanhanger van radi
cale utopieën is als leeraar der jeugd even
onbruikbaar als in de bureau's van het
staatsbestuur. De leeraar is, overeenkomstig
zijne rechten en zijne plichten, in de eerste
plaats dienaar des staats, en wel van den
bestaanden staat. Handelende overeenkom
stig deze positie en zijne daaruit voort
spruitende taak, zou de leeraar, voor het
grootste deel althans, ook reeds dat ge
wrocht hebben wat van hem verlangd
wordt om de jeugd sterk te maken iu den
weerstand tegen alle revolutionnaire ideeën.
Wat verder tot zijne taak behoort, de ernstige
zorg namelijk voor de karaktervorming, voor
het zelfstandig denken en oordeelen blijve
heden buiten behandeling; evenzoo in hoever
onze leeraars-bent de hier geschetste taak
reeds nu volbrengt; daarover een anderen
keer. Maar hieraan kan toch wel niemand
|n ernst denken, dat de leeringen der sociaal
democraten in de school in bijzonderheden
behandeld en misschien door autoritaire ver
klaringen of in viij debat bestreden zullen
worden. Wie eene heldere voorstelliug heeft
van het wezen des staats, van liet ontstaan
rs
Eene goudgravcrsgeschlcdenis uit Californiii.
ma
«e to,i
26.
ïWat hebt gij tot uwe verontschuldiging ann
te voeren, George Ahldorf vraagde de rechter.
'Bill wierp een doorborenden blik op Fimey, een
ireeselijko bedreiging lag er in. Fimey huiverde,
'want in dezen vernietigenden blik Jas hij alles
•Bill had hem horkend!
Bes ie meer gold het zijn ondergang, doch
■tot zijn© verbazing veranderde dezo onheilspel
lende uitdrukking plotseling en maakte zij plaats
voor eene van do diepste smart.
«Ik heb", sprak Bill op vasten toon, iop do
aanklacht slechts te antwoorden, dat alles leugen,
duivelachtige leugen is, wot deze man spreekt.
was de sluis nog niet op honderd schreden
genaderd, de weg van Sacramento leidt er immers
dicht langs, of ik ontving van achteren een slag,
zooals er mij vroeger ook eens een is toegebracht;
ik verloor bet bewustzijn. Fimey sloeg mij neer
uit haat, uit hij bleef steken; kortom, ik
ben onschuldig; wacht u voor een moord, hij
blijft nooit ongewroken."
Een ontevreden gemompel doorliep de menigte,
die blijkbaar niet had verwacht dat de man de
feiten zou loochenen. Haar offer poogde te ont
snappen en dan kwam er van de geheelc rechts
pleging niets.
vOnzinDat kan iedereen wel zeggen. Maak
toch zooveel omslag niet met der. man 1" klonk het
door elkaar,
ïAntwoörd mij kort op deze beide vragen,"
zeide de rechter tot den beschuldigde. »Met welk
doel kwaamt gij gisteren, op een uur, waarop
men anders gewoonlijk slaapt, in de nabijheid der
sluis? En verder, waarom denkt gij, dat Fimey
u haal?"
nik kwam van Sacramento," antwoordde Bill.
aWij waren er ook! Wij ookl" schreeuwden
sommigen uit den trcep, »\vij hebben ja echter
niet gezien; bij Oreüy, waar je je anders ophoudt,
waart ge nietwaar waart ge dan in Sacramento
»Ik bezweer het," herhaalde Bill met verhef
fing van stem, »dat ik te Sacramento was!"
vMnar waar dan, waar? Zeg het dan!" zoo
joelde het door elkaar.
Bill zweeg. Dit zwijgen was zijn verderf.
»Nu, antwoord dan, waar hieldt gij u gister
nacht in Sacramento op
Daarvan hen ik niemand rekenschap schuldig,"
antwoordde Bill, ven wat zou het mij ook baten,
als ik het u zeide, zoudt gij mij deswege minder
voor den dief houden?
sik zal het u zeggen, Jolm Stewart" riep nu
Martellos uit, »hij was bij zijn meisje, bij juffer
Alice Orelly, en ter wille van zijn meisje zwijgt
hij. Daaraan kunt gij zien, dat hij een fatsoenlijk
man is. Valsch is de aanklacht. Waarom 'zou
iemand zijn meisje niet mogen bezoeken? Ja,
zijn meisje, dat is zij, en daardoor die haat van
dien schoft daarginder, van dien Fimey, die dezo
bloem hoi«pto te plukken. Voor den duivelWie
oogen in zijn hoofd heeft, doorziet de zaak ge-
heel en al. Is iemand reeds de dief, omdat hij
voorbij de sluis gaat? Mij dunkt dat botere be
wijsgronden noodig zijn, om iemand te ver-
oordeelen.
Fimey sloeg een angstigen blik op da menigte
en poogde bare stemming uit te vorschendeze
was blijkbaar verdeeldmen twistte onder elkaar,
totdat er zich twee partijen schenen te vormen.
Doorzoekt hem dan! Is bet, zooals Fimey
getuigt, dan moet hij den roof nog bij zich hebben 1"
riep een uitde menigte. Eenieder verwonderde zich,
daaraan ni8t eerder te hebben gedacht en be
tuigde zijn bijval. Martellos voedde opnieuw hoop
en zag verachtelijk naar Fimey, die tot zijne
groote verbazing don voorslag krachtig onder
steunde.
vHebt gij misschien ook," vraagde Stewart
Bill, nstofgoud, koneltjes of brokjes, vdor gij bij
de sluis kwaamt, toevallig in den zak geliad?"
vNiets volstrekt niets; als gij een greintje
stofgoud bij mij vindt, dan rooogt gij mij voor
den dief iioudenantwoordde Bill onbedachtzaam.
iVonll vcruolgtl.)