I. 1 il 5 bleek, dat aan den eisch snaar de draagkracht" slechts door een inkomstenbelasting te voldoen was. Wij hebben ernstig onderzocht of ook nog op andere wjjze met de draagkracht behoorlijk kan worden rekening gehouden, maar zijn tot de overtuiging gekomen, dat dit onmogelijk is. Tenzij door een vermogensbelasting, die ïntusschen op veel onvolkomener wijze aan den eisch voldoet en boven dien het behoeft geen nader betoog voor een ge meente practisch onbruikbaar is. Bij alle economisten zal men dan ook de uitdrukking «belasting naar de draag kracht" als het ware synoniem zien gebruiken voor nkomstenbelastïng. 3J Grif moet erkend worden, dat een inkomstenbelasting aan den eisch ï>naar de draagkracht" met op volmaakte wig ze voldoet, klaar dat het inkomen tot een zeer belangrijke hoogte maatstaf der draagkracht is, zal wel geen tegen spraak ondervinden. En nooit is een maatstaf aangegeven, die in dit opzicht beter is of zelfs maar bij benadering even goed. Volmaaktheid bestaat ook in belastingzaken niet; wat men doen kan, maar dan ook doen moet, is naar het best mogelijke streven. Tegen de inkomstenbelasting worden tal van bezwaren aangevoerd. Men vergunne ons ze kortelijk te behandelen. 1*. De nieuwheid; oude belastingen zijn beter dan nieuwe men is aan de eerste gewend en de toestanden hebben zich naar oude belastingen geschikt. sOude belastingen zijn beter dan nieuwe." Zeer juist, mits men er bijvoegtal het overige gelijkstaande. Maar de voordeelen van een nieuwe belasting tegenover een oude kunnen veel belangrijker zijn dan het nadeel der nieuwheid en dan mag dit laatste de verbetering natuur lijk niet beletten. Een nieuwe belasting kost altijd arbeid, maar dit mag, waar grooter belangen in het spel zijn, niet van verandering terughouden. Daarbij heeft een inkomstenbelasting, als een zuiver persoonlijke, het groote voordeel, dat het lastige vraagstuk der overdracht hg haar vervalt. 2®. De onmogelijkheid om de kennis van het inkomen van eiken belastingplichtige te verkrijgen. Dit is werkelijk een der groote moeilijkheden. Voorop sta de erkentenis, dat de volmaaktheid ook naar onze meening hierin niet bereikt zal worden, dat daaraan zelfs tamelijk wat on «.breken zal. Maar vooreerst zij ons de vraag veroorloofd, welke belasting er nooit ontdoken wordt. Dan is in een kleinere gemeente, waar men elkaar ge woonlijk goed kent, het bezwaar reeds veel geringer dan in een grootere. Voorts zal de Commissie tot voorlichting (Art. 19, Verordening op de heffing) een krachtige steun zgn bij de schatting van elks inkomenbestaat die Com missie, zooals wij zouden wensehen, uit 5 9 personen uit de verschillende bevolkingslagen, personen die recht schapen zijn en kennis der Schiedamsche toestanden be zitten, dan vermindert dit 2de bezwaar al weer belangrijk. Ook is bij een categorie van ingezetenen, de ambtenaren, de bepaling van het inkomen vrij gemakkelijk. Nog mag worden vertrouwd, dat bij een niet gering aantal belas tingplichtigen het gemeenschapsgevoel, het besef van den plicht om bij te dragen naar billijkheid en in den geest der verordening, die de vertegenwoordigers der burgerij, in het algemeen belang en strevend naar rechtvaardigheid, hebben vastgesteld, groot genoeg zal zijn om zelf in ge moede de klasse te bepalen, waarin zij behooren. Bovendien wordt door het klassenstelsel, waarbij de eisch van juiste bepa ling vervalt en slechts rangschikking noodig is in een klasse, welker grenzen ongeveer 15 uiteen liggen, de zaak belangrjjk vergemakkelijkt. Eindelijk zal hier plaats vinden hetgeen overal elders heeft plaats gevondenin den eersten tjjd zullen veel fouten worden begaan, maar in elk volgend jaar zat de opgedane ondervinding en kennis die fouten belangrijk verminderen en na 2, 3, <4 jaar zal men, geen volmaakten, maar een aan redelijke eisclten voldoenden toestand hebben verkregen. 3", Men zal de rijken uit de gemeente verdrijven. Ook dit bezwaar is niet geheet denkbeeldig, maar zal in onze gemeente geringe verhoudingen aannemen. Het aantal ran hen, die niet door zaken aan Schiedam gebonden zijn (renteniers e. d.), is klein enzjj zgn veelal nog door familie en vrienden gehecht aan hun woonplaats. Gemeenten, aan de grens van het bewoonde gedeelte van Schiedam gelegen en waar men zou kunnen wonen, genietend van de lusten, niet deelend in de lasten, zijn er niet. Zorgt 3) Ook een vermogens- en een successiebelasting kan men belastingen naar de draagkracht noemen. Maat beide zgn slechts voor het Eijk mogelijkde eerste behoort door een bedrijfsbe lasting te worden aangevuld en vormt met deze dan weer een inkomstenbelasting. Zie o. a. Mr. N. G. Pierson, Leerboek der Staathuishoudkunde, 2de deel, bladz, 572530. men nu bovendien (en er bestaan volkomen voldoende waarborgen, dat men daarvoor zorgen zal), dat het per centage der heffing niet worde opgedreven, maar slechts enkele percenten bedrage, dan is dit 3de bezwaar nage noeg tot nul teruggebracht. 4». De openbaarmaking der vermogens, de bedreiging van het krediet. Ook dit bezwaar behoort tot de juiste proportiën te worden herleid. Niemand zal, in ons stelsel, verplicht wezen, zijn inkomen of zelfs de klasse, waarin het valt, op te geven. Burgemeester en "Wethouders zullen ook niet het vermoedelijk inkomen aangeven, maar slechts de klasse, waarin ieder vermoedelijk behoort, zoodat het ver moedelijk inkomen nog altijd voor 15 Vt onbekend blijft. Bedenkt men voorts, dat eiken dag door iedereen naar de financieele kracht van elk ingezetene kan worden geïnformeerd; dat dergelijke informatiën feitelijk, vooral in een handelsplaats, menigvuldig voorkomendat daarop wel steeds een antwoord zal worden gegeven, vaak van zeer bevoegde zijde; dan vragen wij, welk overwegend bezwaar er kan bestaan tegen een taxatie door Burge meester en Wethouders en -de mogelijkheid om ran die taxatie inzage te nemen. 5". De wisselvalligheid der opbrengst. Die wisselvalligheid wordt sterk verminderd door de bepaling van Art. 7, dat de aan belangrijke schomme lingen onderhevige inkomsten in den regel zullen worden gesteld op het gemiddelde van 3 jaren en voorts door de omstandigheid, dat waar een aantal aangeslagenen een vermindering van inkomen hebben, allicht een vermeer dering bij anderen daartegenover staat. Bij een algemcenen achteruitgang der zaken zou zeker een belangrijke ver mindering der opbrengst plaats hebben. Maar elke andere belasting gaat aan dit euvel mank een --prekend voorbeeld levert onze plaatselijke directe belasting. En juist bij zoo- danigen achteniitgang heeft een inkomstenbelasting boven andere voor, dat wie achteruitgaat onmiddellijk ook minder belasting betaalt en dat waar het verlies voor de schatkist op anderen moet worden verhaald, dit, door een verhooging van het percentage, geschiedt naar evenredigheid van ieders draagkracht. 6®. De groote gemakkelijkheid van belastingverhooging door eenvoudige verhooging van het he(fingspercentage. Dit bezwaar schijnt ons inderdaad geen bezwaar, integen deel een voordeel. Immers belastingverhooging is niet altijd een nadeelde vraag is maar of, hetgeen voor het aldus verkregen geld zal woiden gedaan, den opgelegden last waard is of niet. "Vaak wordt een dringend noodige zaak uitge steld, niet omdat ze het te eischen offer niet waard is, maar omdat een nieuwe belasting niet zoo gemakkelijk in te voeren is, of verhooging van een bestaande, onbillijk drukkende belasting tegen het rechtvaardigheidsgevoel indruischt. Heeft men een inkomst»'«belasting, dan bestaan deze beide bezwaren niet meer en kan men zuiver, zonder op nevenzaken te moeten letten, tegen elkaar wegen het voordeel van de zaak, die me zot stand wil brengen, en den last, dien men er voor op de burgers zal moe tan leggen. Dat by dit wegen lichtzinnig met de penningen der belastingplichtigen zal worden omgesprongen, er is geen énkele reden om dit te vreezen. Wie in de bezon nenheid der door de buigerij gekozenen geen voldoenden waarborg mocht vinden, hij bedenke, dat file gekozenen veelal welgestelden zijn, die zich zeiven door hun licht zinnigheid zeer zouden benadeelen. 7®. De uitwonenden, die Jiier hun zaken hebben en dus genieten van de overheidszorg, worden door een inkom stenbelasting niet getroffen. Dit bezwaar is gegrond. Maar het geldt voor ai Ie plaat selijke directe belastingen. Bekend is, dat de tegenwoor dige regeering ernstig op middelen zint om dit bezwaar, dat voor sommige gemeenten groote verhoudingen aan neemt, uit den weg te ruimen door wetswijziging. Men achte het voor onze gemeente echter vooral niet te groot. De belastbare som, volgens onze plaatselijke directe be lasting, van hier gelegen onroerende goederen, niet te treffen, doordien de eigenaars of gebruikers alltier Imn hoofdverblijf of verblijf niet hebben, is bij benadering f 40,000 of 2,0 Vo ran de geheeh belastbare som. Onze plaatselijke directe belasting treft wel de kan toren en fabrieken van hier gevestigde naamlooze vennoot schappen, dus ook indirect de elders wonende aandeel houders. Een inkomstenbelasting doet dit niet en treft alleen de inkomsten uit zoodanige vennootschappen van ij Art. 245 Gemeentewet: „Inde hoofdelijke omslagen of andere plaatselijke, directe belastingen worden uitsluitend aangeslagen zij', die in de gemeente bun hoofdverblijf honden, en zij die er verblijven.1' hier verblijvende aandeelhouders. Men kan dit echter aan een inkomstenbelasting, die niet treffen wil naar het recht- streeksch belang, moeilijk verwijten. In elk geval zal de derving der ontvangst uit dien hoofde gering zijn en runn worden opgewogen door hetgeen hier betaald zal worden voor inkomsten uit elders gevestigde ondernemingen. Ook van het 7de bezwaar blijkt dus na nauwkeurig onderzoek niet veel over te blijven. 8°. Vele minvermogenden, bij onze plaatselijke directe belasting vrijgesteld, worden door een inkomstenbelasting getroffen. Het opperen van dit bezwaar verdient zeker, om de zorg voor den kleinen man, die er uit spreekt, waardeering. Maar, gelijk wij reeds aanstipten op biadz. 9, het voor dte vrijstelling aangenomen criterium is gebrekkig. Bo vendien achten wij het venschelijk, dat de plaatselijke directe belasting niet, zooals de tegenwoordige, door slechts 1320 ingezetenen wordt opgebracht, maar dat daarin ook bijdragen de «gezeten" werkliedende belangstelling in de openbare zaak is helaas in onze stad bij/onder get ing, ook in den derden en vierden standeen bijdrage in de alge- meene lasten zal die belangstelling prikkelenzal hun duidelijk maken, dat zij tegenover de gemeenschap ook plichten hebben te vervullenzal hun gemeenschapsgevoel, hun ontwikkeling bevorderen. Aan een voorwaarde moet hier intusschen streng worden vastgehouden: nooit mag uit het oog worden verloren hun meestal zeer geringe dtaagkracht; de bijdrage moet hoogst matig rijn, mag niet het karakter eener hardheid verkrijgen. Aan die voor waarde is, naar wij meen en, door art. 8 geheel voldaan. Inkomens beneden ƒ500.zijn vrij. De eerste drie klassen zulien, bij een heffing van byv. 4 ®;0, betalen kinderen, kind. kinderen, kinderen, kinderen. 1. 300—600 8.80 5,00 ƒ3.20 ƒ1,00 ƒ0.80 2. -000—700 -11.70 - 8.50 -6.10 -4,50 -3,70 3. -700—800 -15.11.80 -9.40 -7.80 - 7.— Wij meenen hiermee de voornaamste bezwaten, die tegen een inkomstenbelasting worden aangevoerd, te heb ben opgesomd en onderzocht. Of ze onbeduidend zijn? Wij antwoorden beslist neen. Of ze overwegend zgn Ons antwoord is even beslist hetzelfde. En daarbij steunen wij niet alleen op bovenstaande theoretische beschouwingen. De ervaring heeft reeds uitspraak gedaan. In ons land zijn dozijnen gemeenten die een inkomstenbelasting hebben, vele reeds sedert jaren, en telkens komen er nieuwe bij. Van afschaffing, waar ook, hebben wij nooit gehoord. Van overwegende moeilijkheden evenmin, wel van betuigingen van ingenomenheid. Men zal vingen of niet de maatregelen, die de Hooge Regeering voorbereidt ter verbetering van het Rijks- belastingstelsel, het op dit oogenblïk onraadzaam maken een inkomstenbelasting ir> te voeren. Wij wijzen hierop hetgeen de Minister van Financiën in Januari LI, aan de Eerste Kamer heeft geschreven in zgn Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag omtrent de Staats- begrooting voor 1892: »Voor eene betere regeling van de gemeente-financiën zal de herziening der gemeentewet noodzakelijk zijn. Bovendien is daartoe noodig, dat het Rijksbelastingstelsel beter 2ij geregeld. Slechts dan toch zal men in staat zgn te beoordeelen wat het heffen van zekere opcenten op nieuwe of verbeterde Rijksbelastingen aan de verschillende gemeenten kan verschaffen, wanneer men omtrent de opbrengst althans omtrent de ver moedelijke opbrengst van de hoofdsommen dezer belastingen in de verschillende gemeenten is ingelicht. Bij het indienen van voorstellen tot herziening van het Rijksbelastingwezen wenscht de Regeering op de gemeente belangen scherp het oog te houdenreeds hare eerste voorstellen zullen daarvan getuigenis geven. Maar te dien aanzien plannen ie ontwerpen zou vooralsnog afstuiten op het zoo even genoemde bezwaar," Duidelijk blijkt daaruit, dat de voorgenomen veranderingen op het gebied der gemeente-belastingen nog een langen tijd van onder zoek zullen eischen. En een langen tijd wachten, kunnen we hier eenvoudig niet. Er moet gehandeld worden en gehandeld met spoed. Maar bovendienherhaaldelijk heeft de regeering betuigd by al haar plannen ernstig op de gemeente-belangen te zullen letten. Ondenkbaar is het dus, dat zij de minstens 72 gemeenten, die in ons land inkomstenbelastingen hebben, in moeielgkheden brengen zal. 't Ergste, wat men zich kan voorstellen, is, dat eenige wijziging in die belastingen noodig zal zijn; wijzigingen, 9 A. H. J. Hcijusius, de Inkomstenbelasting in do Neder- landscbe cn id do l'ruisiscbe gemeenten, noemt er 73. 1 Handelingen der Staten-Generaal, 1891— 1892, bladz. 1X0. i i- E ju ll M 11 j' t i.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1892 | | pagina 7