EEN LANGE STRIJD,
A0- (894.
Zondag 25 en Maandag 26
Maart.
N°. Ü495.
Tweede Blad.
Feuilleton.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag,
UITGEVER: J. ODÉ.
Binnenlanösche Bevicïitcn.
Abonnementsprijs, per kwartaal
Franco per post, door het geheele Rijk
Afzonderlijke nommers
t 1-85.
2.50.
0.10.
K V HE A F BOÏERiTBA AT, B 2 7.
Advertentieprijs: van 110 gewone regels met
inbegrip van eerie Courant. f 1.10.
Iedere gewone regel meer- 0.10.
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
Schiedam, 24 Maart 1894.
sZelfs vindt de musch een huis, o Heer!"
Onze lezeis kennen dezen regel uit een heer
lik lied. 't Komt dezer dagen zoo dikwijls
bij ons op, als we daar alles in de herleefde
natuur bezig zien om de woning in orde te
maken, die óf geopende den winter geleden
heeft en heisteld moet worden, öf wel wordt
opgebouwd van onder af, om een jong gezin
te herbei gen, dat er nog geen bezat, 't Is
nu ongeveer een jaar geleden, toen op den
schoonen Paaschmorgen de beminlyke man,
wiens mond voor altijd gesloten is. zijn hoor
ders vroeg, of ze er wel acht op geslagen
hadden, hoe daar buiten alles nieuw leven
-had ontvangen. Beesten zijn maar beesten
voor velen, zeide hij; maar toch, als men ze
gadeslaat in hun bedrijf, wat kunnen ze
sclioone, heerlijke gedachten opwekken Daar
is de musch bezig, de brutale straatbengel
onder de vogelshet diertje rept zich om
gerped te komen niet het verblijf, dat weldra
een jong geslacht zal herbergen, teeder ver
pleegd door vader en moeder, teederder dan
we dat wel eens zien gebeuren door ver
tegenwoordigers van het geslacht, dat zich
heer der schepping waant, 't Is een onaan
zienlijk beestje en druk genoeg als het met
tal van kameraden in de nabijheid van uw
stille kamer zwaar aan het redeneeren, mis
schien wel aan het kijven is. Daar heeft
het ten minste wel eens wat van. En toch
het komt niet in u op, het kleine ding daarom
boos aan te zien. Immers, daar was Een, die,
het diertje bij zijn onderwijs aanhalende, er
van zeide: Wenden er niet vijf muschjes
om twee penningskes verkocht, en niet een
van die is vergeten voor God". En onze over
leden vriend, die deze woorden in herinnering
bracht, voegde er aan toe »Kon het arge-
loozer En te gelijk kon het hoopvoller en
genadiger
Laat ons dankbaar de gelegenheid vvaar-
deeien, dat we het vooijaar weer hebben
mogen halen, en ons opnieuw de gelegenheid
geschonken is, de verjongde natuur in al
haar verscheidenheid te bespieden. Een som
beren winter hebben wij dooi gebi acht, somber
n velerlei opzicht, en de menschen hebben
zijn laatste periode niet verkwikkelijker ge
maakt. sDe musch vindt een huis, en de
zwaluw legt in 't kunstig nest haar jongen
neer," en dat huis en dat nest beide zijn ze
doelmatig eu gemakkelijk, maar wat een
menschenwoning is, daarover is in een der
hoogste vergaderingen van Nederland lang
geredeneerd, en 't is ons niet duidelijk gewor
den of men ten laatste tot een draaglijke
defenitie gekomen is. We gelooven ons zelfs
te herinneren, dat een der heeren al dat
redeneeren »peutei jn" noemde. Weg er mee,
nu ons een schoon Paasclifeest voorspeld
wordt, een feest niet alleen om zijn verheven
beteekenis, maar ook als hoogtijd der natuur
door grooten en goeden verheerlijkt. »Hoor",
zoo luidt het bij een dezer, swat is'teen genot
op een helleren voorjaarsdag 't ontluikend
leven der natuur aandachtig te bespieden en
van nabij op te merken hoe de teedere blaadjes,
gekoesterd door de lentezon, zich aan hun
windselen ontwringen, om zicli eindelijk,
als de boei geheel verbroken is, in vollen
luister te ontplooien
Elke plant heeft haar gezetten tijd Het
allereerst vertoont zich 't friscli kastanjegroen.
Straks schemeren de gele trossen van den
gouden regen door hun windselen heen. IJpen
ea linden, elzen en esschen zijn alras met
een groen waas o vertogen. Maar terwijl alles
zich in den voorjaarsdos tooit, schijnt de beuk
zijn winterslaap nog altijd voort te zetten.
Toch is 'tniet meer dan schijn. Zijn verdolde
bladeren laat deze boom eerst vallen als de
meuwe zich beginnen te vertoonen, en de
voorbijgang van het oude valt hier met de
verschijning van het nieuwe samen. In dit
opzicht is de beuk het zinnebeeld van den
loorn der menschheid, die ook zijn biadpren
eerst dan veiliest, als er nieuwe op 'tpunt
zijn om ze te vervangen. Zoo was liet aan den
morgen onzer jaartelling op godsdienstig ge
bied. Zoo is ons Christendom gekomen, toen
Jood en Griek voor zijn heerlijke denkbeelden
rijp waren. Zoo wast de boom van de ont
wikkeling der menschheid altijd hooger op!
Zoo vaak hij zijn verdorde bladeren vallen laat,
zwellen reeds de knoppen, waaraan de nieuwe
zich ontwringen zullen. Door de groeikracht
die hem ingeschapen werd, vernieuwt hij
telkens weer, ook als hij afgeleefd schijnt,
zfn jeugd.
i/egodsdienstvoimeii vvKseien, de godsdienst
zelf blijft. Elke hervorming die hij ondergaat
is, hoezeer schijnbaar plotseling, inderdaad
geleidelijk voorbereid. Daarom waardeeren
we haar dubbel. De kleine blaadjes zijn ons
in 't voorjaar dubbel welkom, als wij den
vootbereidenden arbeid der natuur nauwlet
tend hebben gadegeslagen. En als wij de
nieuwe schepping van liet Christendom na
eeuwen vvorstelens en zwoegens zien te voor
schijn treden, dan zeggen we met blijde in
genomenheid het Oude is voorbijgegaan, zie,
'tis alles nieuw geworden, eu ook dit nieuwe
is uit God.
Een rustige, weldadige Paschen zij voor
ieder onzer weggelegd.
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL.
De minister van buitenlandsehe zaken heeft
bij b:ief dd. 19 Maart j.l. aan de Tweede Ka
mer mededeeling gedaan dat bij kon. besl. van
10 Maart 1.1. de goedkeuring is ingetrokken,
welke, blijkens kon. besl. van 10 Februari 1869,
no. 57, was verleend op den 20n October 1868;
te Genève geteekende additioneele artikelen
tot de overeenkomst van 22 Augustus '1864
ter verbetering van het lot der gewonden bij
de legers te velde in ooilogstijd, tot welke
artikelen betrekking had het schrijven van den
toenmaligen minister van buitenlandsehe
zaken van 22 Maart 1869.
SCHIEDAM, 24 Maart 1894.
De nieuwe minister van bui
tenlandsehe zaken. Een der Haag-
sche correspondenten van de Amsterdammer
schrijft aan dat blad o. a.
»Dat niet jlu, Bui eel van Hogelanden be
sprekingen zijn gehouden, is volkomen waar.
Maar het zou mij zeer verwonderen, als deze
tot een gunstig resultaat leidden. De heer
Boreel dit is ook al geen geheim zou
eene latere benoeming tot comm. der Koningin
in Noord-Holland als zijn baton de marechal
beschouwen, en het buigerneesterschap van
Haarlem, dat li ij sedeit eenige maanden be
kleedt, is daarvoor zeker beter voorbereiding
dan de leiding van onze buitenlandsehe aan
gelegenheden. Daarenboven zou de lieer Boreel
in eene minder aangename verhouding komen
tegenover zijn veel ouderen zwager, baron
Van Goltstein, onzen tegen woord igen gezant
te Londen, als hij dezen ex officio instruction
moest geven.
Wanneer mr. Tak van Pooi tvliet zich niet
dadelijk heeft gewend tot den man, dien men
9.
i Wanneer zou ik miss Stuart kunnen zien
vroeg ik.
»Daar moet gij voorloopig niet op aandringen.
D,it is onmogelijk vooruit te bepalen. Het zal
geheel van haar toestand afhangen."
Ik begreep, dat bij gelijk bad maar dit nam
niet weg, dat het mij, haar redder, hard toe
scheen niet bij haar te worden toegelaten. Daar
het evenwel voor haar het best was, schikte ik
mij in het geval, en na nog eenigen tijd met
den dukier te hebben gepraat, begaf ik mij
huisvvaaris.
Het gelukte mij de vaas zoo te lijmen, dat
zij er viij toonbaar uitzog. Aitistieke waarde
bezat ze mot, en dat de barones het breken er
van zoo betteurde, was een bewijs dat zij zeer
spaarzaam of zeer arm was.
Het is waar, in haar oogen kon de vaas, als
geschenk van iemand die haar dierbaar was,
eenige waaide hebben maar dit was niet
waarschijnlijk, daar zij dit zeker terstond zou
hebben verteld.
Den volgenden dag nam ik de vaas en begaf
mij naar de Leipzigerstrasse. De barunes was
veel beterik werd terstond binnengelaten en
vond haar alleen.
Hoe hef van u, mijnheer Luidley, om de
vaas zoo spoedig terug te brengen, riep zij
verheugd, een hoe keurig hebt u die gelijmd
men kan niet meer zien, dat zij gebioken is
geweest."
Dit was al te veel beweerd maar ik geloof,
dat de barones meende wat zij zeide het was
erg donker in de kamer en ik vond het onnoodig,
haar die illusie to benemen. Wat zou er zonder
illusie van ons allen worden
Na eenig stilzwijgen vroeg de barones ietwat
aarzelend
En mag ik nu ook weten, mijnheer Lindley,
hoeveel ik u schuldig ben 1"
Ik begon te lachen waarop zij haastig
vervolgde: #0, neem mij niet kwalijk, maar ik
dacht weikelijk, dat gij aitiest waart, en ik kon
toch van een vreemdeling geen dienst aannemen".
Ik vei telde haar toen, dat mijn vader lord
Ltverton was; want daar ik onderstelde, dat
vroeger of later Etheleen bij haar zou terug
komen, was het noodig dat ik de kennismaking
voortzette, en moest ik haar dus op de hoogte
van mijn stand en faimliebetrekkingen brengen.
En nu, mevrouw," zeide ik, zult u misschien
wei zoo goed willen zijn mij het einde der
geschiedenis van miss Stuart te willen vertellen
en hue haar dat toeval is overkomen."
Dat arme meisje. Weet gij ook hoe 't met
haar gaat
»Ja, de krachten komen langzaam teiug."
sik zal terstond naar tiaar toegaan, zoodra
de dokter mij wel genoeg vindt."
»Ik gelouf nietdat voor het oogenblik
iemand bij haar wordt toegelaten, want zij is
nog zwak."
•Nu, dan zal ik geduld moeten oefenen. Maai
welk een verwonderlijke redding van den dood
is dit geweestIk huiver nog als ik er aan
denk. En men was reeds bezig het deksel er
op te schroeven, zegt gij T"
»Ja, zoo was het."
sWelk een geluk, dat gij juist daar waart!"
Zonder twijtel maar gij zoudt zoo vttendelijk
zijn mij te vei tellen, wat er voor dat toeval
geschiedde."
Ja, iaat ik eens goed bedenken. Theresa
meende, dat ik de bijzonderheden niet goed
meer wist, maar dat is, dunkt mij, onmogelijk,
ofschoon mijn geheugen nnj wel eens in den
steek laat. Was ik niet bij den brievenbesteller
gebleven Welnu, als ik nnj niet vergis kwam
de meid binnen en overhandigde een bi iet aan
miss Stuart Zoodra zij het adres bekeek, weid
zij zeer bleek. Zij opende den brief en na dimi
even te hebben ingezien, viel zij bewusteloos
op den giond. Theresa en ik vlogen op haar
toe, tilden haar op en legden haar op de canapé.
Wij riepen de meid en met ons di teen droegen
wij haar naar haar kamer en op haar bed. Met