A0. 1894, Zondag 15 en Maandag 16 April. N°. 8510. Eerste Blad. Aclitenveertigste Jaargang-. Verschijnt dageluks, .gsionderd Dinsdag, UITGEVËrT J. ODÉ. Abonnementsprijs, per kwartaal franco per post, door het geheele Rijk Afzonderlijke nommers t 1.85. 2.50. - 0.10. li SHE A If O T E B S s K AIT, E 3 7. Advertentieprijs: van 110 gewone regels met inbegrip van eene Courant1.10. ledeie gewone regel meer. - 0,10. Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend. DU nummer bestaat uit drie bladen. Schiedam, 14 April 1894. In den laatsten tijd hadden de Nederlanders schier geen oog en geen oor voor hetgeen in het buitenland omgingnu, ze hebben er niet veel aan verloren, want gewichtige ge beurtenissen grepen niet plaats, en ellende was er meer dan genoeg. Daar is b.v. SpanjeDe wetgevende macht kwam er, na in geen acht maanden ter ver gadering te zijn opgeroepen, weder bijeen. De minister Sagasta hield een toespraak, waarin hij deed uitkomen, dat het nieuwe ministerie niet anders is dan een voortzetting van het oude, waaronder dan natuurlijk behoort ver staan te worden, flat het dezelfde gedrapriijn als het vorige zal volgen. Verder wees de minister er op, dat er gewichtige vraagstuk ken, door klippen omringd, zijn op te lossen, en dat de regeering hierbij rekent op den steun zijner vrienden en de gematigdheid der tegenstanders. Gewichtige vraagstukken zijn er overal en altijd op te lossen de Spaansche minister heeft ze niet met name genoemd, misschien rekende hij er op, dat alle afge vaardigden diep doordrongen waren van Spanjes nooden en behoeften, en het dus niet noodig was omtrent dit punt in bijzonder heden te treden. Uit het antwoord, dat de minister van een republikeinseh afgevaardigde -ontving, bleek van dien ernst echter niet veel. Deze heer wenschte alleen maar van de regee ring te weten, waarom zij het parlement zoo lang tehuis heeft gelaten. Doch niemand stond op om te spreken over de verschrikkelijke ellende, die in Spanje, met name in Andalusie heerscht. Wat is Andalusie Een bar oord, niet loonende de moeite, aan den bodem be steed? Toch niet; wil men er een beschrijving van, onze dichter Bogaers heeft er ons een nagelaten, die in eere verdient te blijven als uitnemend voorbeeld voor de schoonheid der Nederlandsche taal. sStolle elders vliet en meer tot schotsen, Uw beekjes, Andalusia Wat zon er op- en onderga, Onl-pringen vroolijk aan de rotsen, En glijden lachend door het dal, Of domlen zacht op mostapeeten, Gerust, dat nooit het ijs zijn keten Om 't kronklig lijf hun smeden zal. Hoe lieflijk menglen in uw bosschen Granaat, olijfboom en lemoen De kleurschakeering van hun groen, Den wasem .van hun bloementrossen Waar bloost de druif met hooger gloed Dan in 'tgobladert van den wingerd, Wiens wortel door uw klippen wroet, Wiens rank zich om uw olmen slingeit? Ontsteekt het zweik in zomervuur, Uw boomgaard weeft u loofgordijnen Gij sluimert, tot in 't golfazuur De stenen van den avond schijnen Dan komt het koeltjen aangezweefd En waait uw boezem met zijn wieken. Die nog naar 't fnssche zeevocht rieken, Waarin hii ze eerst gedompeld heeft. Heerlijk land zal men zeggen. Maar wat, heeft de Engelsche dichter Longfellow ge vraagd, wat heeft de mensch er van ge maakt Dat werd ons deze week in nuchter proza volgenderwijze gemeld De sociale toestand in Spanje is er, tijdens de langdurige pailementaire vacantie, niet beter op geworden. Het anarchisme grijpt snel om zich heen. De nood stijgt met den dag. Telkens breekt een opstootje uit, en als dit door de omstandigheden in een oproertje ont aardt, zijn politie en leger geieed »om de orde te herstellen". Dat wil zeggen, de hon gerige magen worden met krutt en lood ge vuld, of op kolfstooten en bajonetsteken g~- tracteerd, ^en daarmede meent men genoeg gedaan te hebben. Dat is voot al erg in Anda lusie, een paradijs, dat door de hebzuchten de bekrompenheid der regeerende klasse tot een hel voor de bevolking geworden is. In Trebujane is de ellende zoo gioot, dat vele vermogenden zich verbonden hebben om de werk- en broodelooze bevolking te onderhou den, tot de regeering maatregelen neemt. In Barrios kwamen onlangs zeshonderd man op het gemeentehuis en vroegen om brood en werk, als zij met hun gelieele fa milie niet van honger zouden omkomen. De gemeenten doen dikwijls veel, maar dat is niet genoeg. De burgemeesters van Los Arcos en Zahara kwamen onlangs bij den gouverneur te Gadis verklaren, dat de gemeentekas uit geput was. Honderden mensehen waien reeds van honger gestorven, de razernij \vms groot en zij stonden voor niets meer in als de re- geeiing geen brood en werk verschafte. De minister van openbare werken heeft toen eenige bouwerijen aanbesteed, en straatwe gen doen aanleggenmaar dat is een druppel op een gloeiende plaat. De staat heeft de middelen niet, om allen brood en werk te verschaffen. Het is geen voorbijgaande hongersnood, maar het resultaat van een langdurige sociale verwaarloozing. Enkele rijken, en een volk van proletariërs, dat niets heeft en niets kan krijgen. In landen als Spanje en Italië, waar de bevolking geestelijk en maatschappelijk zwak is, ontstaat thans langzamerhand een toestand, waarin de algemeene ellende een revolutie ten gevolge moet hebben. De regeering is niet in staat, daarin verandering te brengen of de uitbarsting te verhoeden. En daarom is het niet te - vf Avonderen, dat het anarchisme a dcringen maakt. Tieurig, meer dan treurig! Doch, die zich aan een ander spipgelt, spiegelt zich zacht. Op onzen eigen vaderlandschen bodem doen zich ook teekenen van verval voor. Gaarne veileenen we het vvooid aan dr. P. de Jager te Ternaard, die over den maatschappelijken toestand in Friesland een meikwaardige beschouwing levert. Deze zegt Deeds bij oppervlakkige waarneming, wan neer men ziet dat oppassende landbouwers te gronde gaan, bij de uitvoering van hun bedrijf, kan de gevolgtrekking niet achterwege blijven, dat de oorzaak daarvan in den regel in te hooge huur moet gezocht worden. En herhaaldelijk heeft men dit in de laatste jaren kunnen waarnemen. In het begin is de achteruitgang nauwelijks merkbaar. Maar eens aan het sukkelen, gaat pet langzamerhand met reuzenschreden. Er Kvuinïgd worden op arbeiiKloonen, op bemesting, tengevolge waarvan bet land ver vuilt en verarmt en de opbrengst telkens minder woult. Het beste vee wordt verkocht om de huur te kunnen betalen. Eindelijk blijft ook een deel hiervan ten achter. Zoolang de huur betaald wordt, laat de landheer den boer spartelen, maar zoodra deze geheel of gedeeltelijk achterblijft, volgt de executie van den boer. De boer wordt letterlijk uitgezogen, dikwijls zonder dat de landhper er iets van weet. Want met enkele uitzonderingen be moeit de landheer zich niet met den boer. Hij heeft zijnen zaakwaarnemer, die in 't be lang van den landheer meent te moeten werken. De eenige aanraking tusschen land heer en boer bestaat in huur ontvangen en beta len. En dikwijls zelfs dat nog niet. Want de land heer gaat elders wonen en al blijft bij zich mis schien ook iets voorstaan op zijn Friesche af komst, al zegt hij ineen toost ook al eens ïFries- land boppe" al zingt hij misschien in jeugdige jaren een loflied op Friesland, iets bv als: fen alle lannen op 'e wrald, is 't Friesland wer ik 't maest fen hAid hij keert Friesland lang zamerhand den rug toe en gaat wonen in Den Haag, in Parijs, in Spanje of in Tuikije de hemel weet waar want voor de rijke Friesche landheeren schijnt de diplomatie meer aantrekkelijks te hebben dan het wonen te midden van hunne werkbijen. En niet alleen de diplomatie, waarbij de secreta rissen of atache's, of hoe ze ook heeten mogen, althans eenige werkzaamheid schijnen te heb ben ook bij volslagen gemis aan bezigheid is het niets doen in den vreemde vermakelijker, althans meer afwisselend dan hetzelfde werk te midden van hunne boerenarbeiders, die met noeste vlijt doorwerken om hen tot ïiets doen in staat te stellen. Ik heb met bovenstaande parafrase-verzuchting, of hoe men 't noemen wil, geen regel, maar ook geen uitzondering op het oog. geheele bouwstreek van Friesland langs de gekust, waar vroeger menig geslacht zijn verblijf hield op stinzen en kasteelen, waar men in kerken en op begraafplaatsen nog de wapenborden vindt van Friesche edehngen, waarop de afstammelingen zich met meer of minder lecht verhoovaaidigen is door de tegenwoordige afstammelingen dier geslach ten verlaten. En die afstammelingen zijn voor een deel nog altijd Friesche landheeren. Maar de band van vroegere tijden is ver broken. Er zijn nog tiaditioneel goede land heeren, maar het patriarchale, de intieme band der vriendschappelijke verbinding tus schen landheer en boer is verdwenen. De wet van vraag en aanbod heerscht tegen woordig in haar ruwe kracht. Ik wensch in derdaad vroegere tijden niet terug. Maar ontegenzeggelijk waren ze voor den Frieschen huurboer beter dan de tegenwoordige. De goede landheer van vroeger, onder en met zijne boeren wonende en levende, stelde be lang in hun bedujf en in hunne welvaart, evenzeer als in dat der arbeiders. De voor beelden, dat een boerenplaats van geslacht tot geslacht bewoond en bebouwd werd door dezelfde familie, en dat eveneens arbeiders- familiën van geslacht tot geslacht bij denzelf den boer in dienst waren, zijn niet zeld zaam. Nu geldt vraag en aanbod. Deziakwaar- nemer van den landheer, voor dezen werkende en in de meening, dat hij van den boer het uiterste halen moet, bedingt de hoogst moge lijke huur. Is de boer niet geneigd deze te betalen, zoo woidt de plaats aangeboden bij gesloten briefjes aan den hoogsten bieder. En de hoogste bieder, die ten slotte geluk: krijgt, maakt evenzeer gebruik van de wet van vraag en aanbod en huurt zijne arbeiders voor een hongerloon. Dat komt hem te gemoet in zijn hoogen huurprijs. Ik herhaal, wat ik vroeger eens (in het Sociaal WeeMladgeschreven heb: er zijn nog uitzonderingen, d. w. z. landheeren, die voor hunne huurboeren goed zijn, deze tege moetkomen bij mislukte oogsten, niet den uitersten huurprijs vorderen zelfs enkelen, die hunne boeren bij rampen, waardoor ze zouden moeten vallen, staande houden. Maar landheeren, die eenigen invloed oe enen op de arbeidsloonen, zijn nog onbekena. Ik sprak eens met een goedgezind landheer over den toestand onzer arbeiders. Hij was 't met mij eens, dat die toestand treurig was, maar wist ter verbetering niets anders aan de hand te geven dan een schouderophalendbVi aag en aanbod!" En ik ben overtuigd, dat hij diep doordrongen was van deze wijsheid.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1894 | | pagina 1