J
A0. 1895.
Zondag 20 en Maandag 21 Januari.
N°. 8708.
Eersle Blad,
KENNISGEVING.
N egenenveertigste Jaargang.
Versch nt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag,
UITGEVER: ,T. ODÊ.
ouRm.
Abonnementsprijs, per kwartaal f i.85,
franco per pos*, door het geheele Rijk2,50.
Afzonderlijke 0.10.
BCREADi BOTER^TKAiiT O.
Advertentieprijs: van 110 gewone regels me
inbegrip van eene Courant. f 1.10.
Iedere gewone regel meer- 0.10
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
Inrichtingen welke gevaar, schade of
hinder kunnen veroorzaken.
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Gelet op art. 8 der wet van den 2den Juni
4875 Staatsblad no. 95)
Geven kennis aan de ingezetenen dat op
lieden aan W. IRISH' STEPHENSON en zijne
rechtverkrijgenden, onder zekere voorwaar
den, vergunning verleend is tot oprichting
van een zoutraffinadcr|| door stoom
gedreven, in het pand aan den Noordvest-
jingel no. 91, kadaster sectie H no. 227.
Schiedam, den 17den Januari 1895.
Burgemeester en xoethouders voornoemd,
VERSTEEG.
Be secretaris,
VERNÈDE.
Schiedam, 19 Januari '1895.
In 1794, hoewel niet vroeg in het jaar,
keerden de Franschen terug. Het leger, dat
•de republiek tegen hen kon overstellen, was
van niet veel beteekenis, en de verdedigings-
linien volstrekt niet in staat van tegenweer.
De stadhouder, voorgelicht door zijn oudsten
.zoon, trachtte wel in een en ander te voor
dien, maar de ziel van den oorlog, het geld,
•ontbrak. En het kenschetst den geest dier
•dagen, hoe weinig offervaardigheid er werd
•gevonden. Velen weigerden ten tweeden male
de betaling van den in het vorig jaar uitge
schreven honderdsten penning.
Op raad van den raadpensionaris Van de
Spiegel, die zich tegen elke gedwongen lee-
tiing verzette, stelden de Staten van Holland
een nieuwe vrijwillige leening open tot-een
onbepaald bedrag, in contanten, in goud- of
zilverwei k, tegen een rente van 5 c/o. De deel
neming bleef onbeteekenend onwil, geenszins
onvermogen, leidde daartoe. Alleen het ver
mogen van de provincie Holland werd in 1794
toch berekend op 1345 millioen gulden. Bitter
beklaagde Van de Sp'egel zich aan baron
Van Nagell, den gezant der republiek te
Londen, over het geringe bedrag der inschrij
vingen, en eindigde met zqn voorspiaak te
verzoeken bij het ministerie om voor de
republiek twee millioen pond sterling in leen
te ontvangen.
Wijzende op de ongeloofelijke zwarig
heden, waarmede men hier te worstelen had,
tot een «vigoureuse defensie" van Holland,
hoopte Hollands raadpensionaris, hoewel de
provincie Holland geen penningen kon ver
krijgen van de ^geldzakken", zoo noemde
hij de groote kapitalisten dat wellicht een
Engelsche leening zou worden volteekend met
gelden, die de Hollanders zekerheidshalve
naar Londensche kantoren hadden ovei ge
maakt. Het goud was zoo sehaarsch in Hol
land, dat een gouden rijder, die in gewone
tijden gemiddeld een waarde van twaalf gul
den bezat, thans vijftien gulden goldeen
dukaat werd met zes gulden betaald.
En wat een oproep aangaat aan het volk
tot vrijwillige dienstnemingeen oproep, den
8sten Augustus door den eifstad houder ge
daan en den 7den October door den erfprins,
zijn zoon, herhaald, bracht niet meer dan
7000 landzaten onder de wapenen: de meesten
daarvan hadden als voorwaarde gesteld, dat
zij niet riaar de grenzen zouden behoeven op
te rukken. Sommige gewestelijke bataljons
verbonden zich alleen om gedurende eenige
weken of maanden hun eigen provincie te
dienen, en na de meest noodzakelijke oefeniDg
weer huiswaarts te keeren.
Ziedaar een paar stalen, die den geest der
dagen, welke aan den val der republiek vooraf
gingen, kenschetsen, en die waarlijk weinig
goeds voorspelde.
Hoewel de Franschen reeds in Augustus
getracht hadden Breda opnieuw in te nemen,
hetgeen hun nu mislukte, duurde het tot
September, voor een steik Fransch leger,
47,000 man, onder Pichegru, Noord-Brabant
binnentrok.
Reeds denl2den October werd 's-Hertogen-
bosch door Pichegru ingenomen, na een zeer
zwakke verdediging. Na de overgave werd
in deze stad een eigenaardige proeve van den
Franschen republikeinsehen geest gegeven.
Er was in de stad een legioen emigranten,
uitgeweken koningsgezinde Franschen
onder zekeren Béon dat aan de verdedi
ging had medegewerkt. Dit legioen was in de
capitulatie niet begrepen. Deze ongelukkige
menschen trachtten onder allerlei vermom
mingen te onl komen, doch 300 hunner wer
den gevat en op den Papenbiil, de citadel
van 's-Hertogenbosch, doodgeschoten. Venlo
en Maastricht volgden weldra.
Aan een optrekken tegen de provincie
Holland schijnen de Franschen toen nog niet
gedacht te hebbendoch alles liep hun in
den veldtocht mede en weldra kwam ook de
vorst hun te hulp. Bovendien werkte de En
gelsche bevelhebber York, die wel met een En-
gelsch leger aanwezig was, doch het er op
scheen toe te leggen, de republiek aan haar lot
over te laten, in alles tegen. In dezen tijd toonde
zich de tweede zoon van den stadhouder, prins
Frederik, die later in Oostenrijkschen krijgs
dienst overleed, een waardig telg uit het huis
van Oranje. Hij ried zijn vader aan, het ver
trouwen op de hulp van vreemden te laten
varen, en op het voorbeeld van Frankrijk een
algemeene volkswapening te bevelenmaar
het was te laat.
In den aanvang van 4795 werd nog be
proefd met de Franschen te onderhandelen,
en vertrokken werkelijk de heeren Repelaer
en Brantsen naar Parijs. Weldra bleek het,
dat deze onderhandelingen op niets zouden
uitloopen. Immers de eischen van het Fran-
sche comité de salut public waren de vol
gende: de verwijdering van de stadhouderlijke
familie als grondslag voor verdere onderhan
delingen afbreking van alle betrekkingen
met Engeland en sluiting van een tractaat
van alliantie en commercie met deFransehe
republiek, en toelating eener Fransche be
zetting in de steden en forten ten zuiden van
de Waal en de Schelde. De bedreiging bleef
niet achterwege, dat de conditiën bij met-
aanneming later nog veel harder zouden ge
steld worden.
En zie, »tervvijl de afgevaardigden te Parijs,
aan hun schrijftafel gezeten, dien uitslag
meldden aan hun lastgevers en nadere in-
structiën verzochten om de onderhandelingen
tot een goed einde te brengen, bezetten de
Franschen den Beneden-Rijn en de Lek van
Arnhem tot Kuilenburg. En toen hun brief
in Den Haag aankwam (18 Januari 1795),
had de stadhouder het Binnenhof reeds
vei laten en bevond zich aan boord van het
vaartuig, dat hem naar Engeland zou over
voeren.
Het vertrek van Willem Y wordt aldus
beschreven.
De besneeuwde wekker op het uurwerk
van de torenspits telde twee korte slagen
boven de ridderzaal, die weldra zou deelen in
het verval van de stadhouderlijke glorie. Vijf
honderd jaar was dit gebouw het middelpunt
geweest van roemthans taande de glans
van het meest belangrijke overblijfsel van
Noordnederlandsche bouwkunst. De wanden
waai binnen de later door liet huis van Beie
ren begiftigde heeren van Kortenbosch
tusschen hetgeen nu is het West Einde en de
Nooid Wal als naaste buren van Hollands
graven, dezen het eerst op hun jachtslot had
den begroet, hoorden tijdens de Fransche
overheeisching en nadat Oranje reeds met
koninklijken luister was hersteld, enkel het
loven en bieden van verkoopers en het knar
sen van Fortuna's rad.
Langzaam verliet de prins zijn wei kkamer,
ging de eetzaal door en daalde langs de
breede trappen van den nieuwen vleugel.
Commissiën van de Algemeene Staten, de
Staten van Holland, het stedelijk bestuur en
de schutterij deden den prins en zijne zonen
uitgeleide.
Een doodsche stilte als bij een begrafenis
plechtigheid heerschte onder de dicht opeen
gepakte menigte. Aan den wachthebbenden
officier had de stadhouder bevolen de troon
niet te voeren.
De hofmaarschalk, graaf van Marsay St.
George, hield zelf het rijtuig geopend, waarin
de prinsen plaats namendaarna steeg hjj
met den opperstalmeester, baron van Heeeke-
De Bas, Pruis Frederik c'er Nederlanden en
zijn tijd.
ren tot Keil, in den voorsten wagen. Achter
volgden in drie rijtuigen prins Christiaan
van Hessen Darmstadt met den edelman
Bentinck, baron tan Heerdt tot Evei tsbergen
en de jonge luitenant-ter-zee graaf van Heiden,
achteraan 'sprinsen secretaris Boeijenk, de
chirurgijn Schenk en de kamerdienaar Ost-
heim allen bestemd om de vorsten op reis
te vergezellen. Vele leden der hofhouding
tvaren in nabij het Hof-cingel gereed staande
rijtuigen, langs de Spui- en Veenestraat,
vooruit gereden naar Scheveningen.
In een korten draf bewogen zich de koetsen
langs de Plaats en het Noordeinde, alwaar
de meeste huizen waren gesloten. De prin
senvlag woei halfstoks van den toren. Overal
stonden de stoepen opgepropt volde aan
zienlijke burgers hadden zich in het zwart
gedost. Allen ontblootten het hoofd bij den
minzamen groet van prins Willem V, die in
de Zeestiaat moeilijk moet hebben ingestemd
met Huijgens' loflied
liet zachte pad viel hard, daar valt geen zeggen tegen,
Nu valt het harde zacht
't Scheen wel alsof de geheele bevolking
van de hofstad en Scheveningen de vorstelijke
vluchtelingen wilde uitgeleide doen. Trots de
felle koude en den scherpen wind waren
straatweg, strand en duinen zwart van men
schen van allerlei stand en leeftijd. Toen de
stoet, ook nu weer door Petting en zijn
gezellen voorafgegaan, stiel hield bij de pinken,
de loopers zich tot het uitstijgen plaatsten
voor de paarden, ging er hier en daar een
juichtoon op van de duinen. Snel verstomden
deze op teekenen van afkeuring, welke eer
bied, althans stilte geboden.
Groote moeite kostte het den stadhouder
zich los te scheuren van den vaderlandschen
bodem. Een somber vo-wgevoel voorspelde
den prins, dat hij deze stranden nimmer zou
terugzien. Hij omaimde zijn vriend Van Kins-
bergen en den raadpensionaris Van de Spiegel,
die, hoewel ziek van zorg en leed, van zijn bed
was opgestaan om afscheid te nemen van
zijn vorstelijken meester. De prins keerde zich
om, teneinde aan boord te gaan, maar trok
bfj den eersten stap den voet terug voor het
wassende water. »Goede liênzeide de
baljuw Bentinck tot de nabijstaande Scheve-
ningers, wie zal Uw prins helpen om door
de zee te gaanDe stuurman Jan Roos
trad met de muts in de hand naar voren en
kromde de bejaarde, nog krachtvolle gestalte,
om zelf den kostbaren last te brengen aan
boord van de Johanna Hoogenraad. Tranen
biggelden den grijze langs de wangen. De
prins bemerkte, hoe hij ze met de door wind
en weer gebruinde hand wegveegde. Schrei
niet, mijn vriend 1" troostte de vorst, »ik ga,
maar kom weder!" Het gezegde is spreek
woordelijk geworden. Noch Willem V, noch
piins Frederik keerden terug! Hun stof rust
in den vreemde!