A°. 1896.
Zondag 19 en Maandag 20 April.
IN". 9027.
Tweede Blad
Feuilleton.
DE „ROBIJN".
ijftigst© J" aargang.
Verschijnt dage!: ks, uitgezonderd Dinsdag.
uitgever!" j. odé.
Hinnenlandsclic Berichten.
Abonnementsprijs, per kwartaal
Franco per post, door het geheele Rijk
Afzonderlijke nomraers
f 1.85.
- 2.50.
- 0.10.
BDKRAIl! BOTEB»TKAAT ?0.
AnvERTENTiEPRiJSvan 110 gewone regels met
inbegrip van eene Courant1.10.
Iedere gewone tegel meer- 0.10.
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
SCHIEDAM18 April 18510.
Voor den dienst in Nederlandsch Indië
worden gevraagd
Negen civiel-ingenieurs in het bezit van
diploma bedoeld bij artikel Cl der wet van
2 Mei 18C3 Staatsblad no. 50), en
een werktuigkundig ingenieur in het bezit
van diploma, bedoeld bij art. 6-4 der boven
genoemde wet.
Van deze ingenieurs zullen worden bestemd
vijf om te worden benoemd tot adspirant-
ingenieur bg den waterstaat en de burgerlijke
openbare werken; drie (waaronder de
werktuigkundige ingenieur) om te worden
benoemd tot adjunct-ingenieur bij de exploita
tie van staatsspoorwegen- twee om te
worden benoemd tot tijdelijk adjunct-ingenieur
der 2de klasse bij den aauleg van staats
spoorwegen.
Aan de uitzending is verbondena. over
tocht voor gouvernementsrekening als passa
gier der 1ste klasse c. q. ook voor het wettig
gezin b. eene gratificatie voor uitrusting, ten
bedrage van f 1500c. eene voorloopige be
zoldiging van 1150 's maands, iDgaande met
den dag van inscheping naar Ned. Indië.
Voor verdere bijzonderheden ook omtrent
de aanstelling van tijdelijk personeel bij den
aanleg van staatsspoorwegen raadplege men
de uitvoerige mededeelingen in deSt.-Ot. no. 90.
Blijkens een telegram van den gouverneur-
generaal van Nederlandsch Indië, van 17
dezer, wordt de gouvernements-kolfieoogst
op Java voor dit jaar thans geraamd op 291,000
pikols. {Sta.)
Niet weinigen verkeeren in de meening,
dat Atjeh eeuwen achtereen is geweest een
afhankelijk gewest, een van die rijken inde
verre Oost, die schatplichtig waren aan een
der Europeesche koloniale mogendheden.
Juist het tegendeel is liet geval. Multatuli
heeft er n een van zijn werken aan herin
nerd, dat Atjeh in het begin der 17e eeuw
een gezantschap zond naar ons land en daar
door »de mogendheid" was, die «gedurende
onzen worstelstrijd met Spanje het eerst ons
erkende als onafhankelijk volk".
Die onafhankelijkheid heeft Atjeh weten
te handhaven, ook tegenover de pogingen van
Engeland om het schatplichtig te maken. En
later tot op den huidigen oogenblik tegenover
de inmenging van Nederland.
Die inmenging van onzen kant in de aan
gelegenheden van Atjeh, het optreden onzer
zijds tegenover dat rijk aan de Noordkust
van Sumatra, vindt oorzaak in het ongeluk
kige tractaat met Engeland in 1824 gesloten,
dat in 1871 door een tweede is gevolgd.
Dat duistere en heillocze tractaat van 1824
was het begin der ellende.
Engeland wist wel wat het deed.
liet had ons in een wespennest gestoken
en wie zal ons er nu uit verlossen? Bij dat
tractaat was Nederland zoo dwaas om zijn
bezittingen op het schiereiland Malakka af
te staan, en in ruil daarvoor gaf Engeland
iels waarop het niet de geringste aanspraak
had, u.I. het protectoraat" over Atjeh.
Het lag allereerst op onzen weg om, vooral
ten gerieve van Engelands handel, de zeeroo-
verij der Atjehers tegen te gaan. En toen
Atjeh, terecht bevreesd voor de gevolgen van
het Sumatra-traetaat van 1871, poogde een
tractaat van handel en vriendschap met
Frankrijk, Italië en Amerika te sluiten, werd
dat door de Loudons geheeten «kuiperijen"
en gaf Fransen van de Putte last een krach
tige zeemacht naar Atjeh te zenden.
In den laten avond van 1 Maart 1873 liep
te Batavia het gerucht, dat de commandant
van de Amerikaansche vloot, welke iu de
Chineesche wateren gestationneerd was, van
zijn gouvernement den last had bekomen, om
zich onverwijld naar Atjeh te begeven. Wie
dit gerucht verspreid heeft of wien het vader
schap er van toekomt, het is onbekend ge
bleven. Natuurlijk, 't was en bleef een ge
rucht geen Amerikaan heeft er wellicht ooit
aan gedacht Atjeh te veroveren of van ons
«afhandig" te maken.
Doch hoe dat zij voor den gouverneur
Loudon was het een aanleiding om den sultan
van Atjeh door den regeeringseommissaris
Nieuwen huis den eisch te stellen «Gij zult
binnen 24 uren de Nederlandsche souvereini-
teit erkennen of ik verklaar u den oorlog."
Natuurlijk weigerde de sultan van Atjeh
daarop iu te gaan en de oorlog werd den
2Gsten Maart verklaard. (Heli.)
Tot de legaten, door wijlen R. baron van
I.ynden van Beetsterzwaag besproken, be
lmorenf 100,000 aan de blinden-inrichting
te Utrecht en f 100,000 aan sBronovo" te
's-Graveiihage.
In een schrijven uit Johannesburg in het
"Otrechtsch Dagblad leest nien
Nu het bouwen weder zoo toeneemt, zou
er voor flinke, in alle opzichten zelfstandige
timmerlieden uit Nederland, en ook voor
andere werklieden in het bouwvak, eene goede
positie in Transvaal te vinden zijn. Er is aan
zulke werklieden bepaald behoefte.
Men vindt hier een groot aantal Nederland
sche aannemers. Een der grootste onder hen,
de heer M. C. A. Meischke, is in deze maand
aannemer geworden van een belangrijk gou-
vernementswerk, den bouw van het nieuwe
post- en telegraafkantoor alhier, waarmede
eene som van circa 70,000 pond sterling
gemoeid is. Dit als een bewijs, waartoe flinke
ondernemende menschen het hier kunnen
brengen.
Die Nederlandsche aannemers zouden zeker
gaarne Nederlandsche werklieden in hun
dienst willen nemen. Maar een vereischte voor
deze laatsten is, dat zij volkomen bekwaam
zijn in hun vak eu matig in hunne levens
wijze. Een deugelijk werkman verdient hier
in de week 25 a 30 pond sterling. Is hij on
getrouwd en stelt hij geen te hooge eischen
aan het leven, dan kan hij daarvan gemak
kelijk 10 ii 15 pond overleggen, zoodat hij in
weinige jaren een aardig kapitaaltje bijeen
heeft, waarmede hij kan repatrieeren. Is hg
getrouwd, ook dau kan hij, zonder krimp te
lijden, jaarlijks wat overhouden en een in
zijn stand welgesteld man worden.
Het zou te wenschen zijn dat dit in Neder
land meer algemeen bekend werd, en vooral
dat de vrienden van Transvaal er zicli aan
gelegen lieten liggen om zulke menschen uit
te zenden.
Donderdag werd te Rotterdam in het
Notarishuis o. a. geveild de brillanten collier,
zijnde de 2e hoofdprijs der Amsterdamsche
tentoonstelling.
Er waren weinig serieuse lielliebbers. Men
vroeg f 10,000, doch het kostbare collier werd
voor f 2300 opgehouden.
Een meisje van 5 jaar, Jiet dochtertje van
een bierliuishoudster te Rotterdam, liep
Woensdagavond tegen donker op straat te
Eene vertelling van den ouden loods.
Uit het Fransch.
3.
«Welnu, kijk eens, mijnheer. Vertrouw mij
een lading brandewijn toe voor Engeland, zoo
veel we in de Robijn kunnen bergen. U is rijk
genoeg, mijnheer Josias, om dit kansje te wagen
mislukt het, u kan bet wel uitstaan. Overigens
bied ik u mijn gansche bezitting aan, deze drie
duizend franc. Ik laat ze in uwe handen. Mislukt
de zaak, dan kunt ge ze behouden slaag ik,
dan verdubbelt gij de som en ik doe daarna nog
twee reizen om niet."
«Wel, wel, riep mijnheer Josias, de jongeheer
is verliefd, geloof ik."
«Drommels ja, mijnheer Josias," riep ik, ver
liefd als een gekik zou voor haar door water
cn door vuur vliegen zonder te verdrinken of een
haar van mijn pruik er bij te schroeien."
»Je bent een flinke jongen, ik heb vertrouwen
in je; maar heb je wel gedacht aan de Engeische
kommiezen Als je u zelf waagt, waagje meteen
mijn geld. Stel je eens in mijno plaats, Antoine,
en zeg me, wat ge dan zendt doen
»Wat ik u zou aanraden, mijnheer Josias
Welnu, ik zou dit zeggen laad de Robijnen
wel zoo gauw mogelijk, stuw het schip vol van
de beste soort cognac en dan vlak voor 't lapje
of met een stevige bries in do flank naar een
plaats waar 't best te landen isdaarna terug,
zoo gauw mogelijk, met de ledige schuit."
sZoudt ge dat zeggen, Antoine?"
»Neen, mijnbeer Josias, ik zou het niet zeggen,
maar u ik zou vertrekken en terugkeeren ook,
daar sta ik u borg voor."
Mijnheer Josias kuchte een paar malen, streek
nadenkend met zijn hand langs 't voorhoofd, stond
op en nam uit het hoekkastje een karaf en twee
glazen, welke hij vulde.
«Proef die eens, Antoine, en zeg mij je oordeel
er over zonder talmen."
Wij klonken en ik ledigde mijn glaasje voor
de helft, terwijl ik de likeur in mijn mond van
bak- naar stuurboord zond en van stuur- naar
bakboord om ze te verwarmen en de geur vol
komen te genieten.
«Mijnheer Josias," sprak ik daarna, «dat is
een fijn kostje, echte Ch aren te", en als u daar
van genoeg had
»Ik heb er een geheele lading van, die mij uit
la Roebelle gezonden is, aan boord van de Slijo-
sotiskapitein Camas, in de haven van Saint-
Vaast. Neem er zooveel van als da Robijn kan
borgen. Vandaag nog schrijf ik aan Uopkens
and Co. te Plymouth en gij vei trekt over veertien
dagen. Ge ziet iiet, ik stel vertrouwen in je on
steun ook wat op den God der verliefden maar
alles onder deze voorwaarde, dat ik ook op de
bruiloft zal mogen komen."
Gij, mijnbeer Josias? Liever tweemaal dan
eens en als u het wil, maken wo morgen met
de zaken een begin."
«Afgesproken," zei hij, «steek je glas uit op
de gezondheid van ja van wie, Antoine?"
«Op de gezondheid van Suzette fiuhotel, mijn
heer Josias, een meisje van Révifje, die mij het
hoofd op hol heeft gemaakt en zooals ge geen
tweede op dit aardrijk aantreft."
«Drommels," zei mijnheer Josias«dat zegt
nogal zoo watmaar 't is waar ook, alie ver
liefden zeggen zoo iets op de rij af."
Veeitien dagen later, midden in de maand Maart,
dus bij 't begin van de lente, een prachtige tijd
voor expedities van deze soort, lag de Robijn op
de reede van Cheibourg zeilree.
Den vorigen dag had ik afscheid van Suzanna
genomen, maar niet voor lang, want in driemaal
vier en twintig uren moest het zaakje zijn beslag
hebben. Hopkins, te voren gewaarschuwd, had
aan mijnheer Josias geantwoord, dat van hunnen
kant alle maatregelen genomen waren om de
fusten in ontvangst te nemen, waar wij ze
zouden afleveren, n.l. in den mond van de Plym,
op tien vademen van den bodem. De okshoofden
moesten in den kortst mogelijken tijd buiten boord
worden gezet, allen verbonden door een lijn, die
regelmatig afliep en aan welks einde een drijver
was bevestigd, om de plaats aan te wijzen.
Maar dat alles was voor mij en mijne drie