A". 1896.
Woensdag 22 April.
N°. 9028.
Tweede Blad,
"V ijf t i g t e J* aargang\
È^:trW
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag,
U IT G E VEI 'j. ODÉ.
VttGAVt BOTKSSTBAAT ?0.
Binnenlsimlsehe Berichten.
Abonnementsprijs, per kwartaal
Franco per post, door het geheele Rijk
Afzonderlijke nommers
f 1.S5.
- -2.50.
- 0.10.
Advertentieprijs: van 110 gewone regels met
inbegrip van eene CourantJ 1.10.
Iedeie gewone regel meer- 0.10.
Driemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
SCHIEDAM, 21 April 1800.
Een onderhoud met Tan Mcrltel.
Hier volgt het verslag van een onderhoud,
dat een onzer gisteravond gehad heeft met
Willem van Berkel:
De Koekoekstraat in Utrecht ziet er lang niet
aanzienlijk, maar toch ook niet armoedig uit.
Een korte, erg stille straat van lage buiten
huisjes, groen geverfd, met luiken voor de ven
sters, huisjes, die eigenlijk elk afzonderlijk in
een tuintje moesten staan, maar die door de
talrijke stadsbevolking tegen elkaar schijnen te
zijn geduwd.
En in een van die huisjes, aan 't eind van
een lange gang een steile trap op, achter een
benauwd donker portaaltje, daar zat Willem
van Berkel in een kring van vrouwen zijn
middageten te gebruikeneen klein kamertje,
met een groot ledekant, en matten stoelen om
een tafel, anders niets.
Hij is een stoere jonge kerel, breed geschou
derd, net een zeeman, met zijn eerlijke donker
bruine oogen, en zijn gitzwart haar. Zijn blauwe
pak leek splinternieuw, pas verruild, zeker, tegen
het gevangenisbuis.
Wèl Van Berkel, ik feliciteer je met je
ontslag
Ja, da's 't wel waard zei hij met
een ruimen zucht, want die cel
»Och", klaagde een beetje schuw zijn
moeder een vrouw op leeftijd, met de Utrecht-
sche muts om haar ingevallen, behuild gezicht
och, die arme jongen heeft wat moeton
verdragen, en, dan onschuldig, nooit iets op 'm
aan te merken geweest, een brave, flinke jongen.
En wat moet ie nu beginnenZ'n goede
naam is weg, ze wijzen 'm na »De moor
denaar Van Berkel" stond er in de kranten,
m ij n kind
Toen snikte het mensch weer, hel geluid
dempend in haar zakdoek.
zKora, moeder maande Van Berkel
wees nu kalm, en laat me vertellen."
Maar plotseling vielen zijn beide zusters in,
woedend over de kranten, die zoo gelasterd
hadden, die de gemeenste leugens vertelden ze
schrikten als ze kwamen 's avonds, en toch
konden ze 't niet laten telkens weer die vreeselijke
verhalen over hun broer te lezen O, 't was
een tijd van krankzinnigheid geweest. Vooral
in 't eerst, toen teder er over sprak, en toen ze
't toch moesten verzwijgen voor moeder. Veertien
dagen ging dat, daarna moest ze 't hooren
Al die bladen hadden ze bewaard, Willem
moest ze lezen, stapels waren 't.
'k Zal ze lezen zei Van Berkel maar
'k zal 't me niet aantrekken. Als je weet, dat je
je niets te verwijten hebt, ben je kalm. Ik ben
voortdurend kalm geweest, honderd vijf en dertig
dagen lang, maar toch heb ik niet gedacht, dat
er zooveel over me geschreven is. Ik heb me er
niet kunnen indenken, ja, werkelijk, ik kon me
niet voorstellen, dat ik nu in do gevangenis zat,
dal ik van moor d werd verdacht op mijn
neefje
»Dat kind viel de moeder in de rede
waarvan hij zooveel hield
Nn nam Van Bei kei zijn oudste dochtertje op
zijn schoot, een mooi bleek kindje, met donker
krullend haar, en dat drukte verlegen haar ge
zichtje tegen vaders borst...
»Toe, zei hij zachtjes zeg nog eens wat
tandpijn is
En zenuwachtig keek het meisjo op, en met
erg veel nadruk in haar stemmetje zei ze
Tand pijn is geen pijn, maar als paatje weg is,
dat is pijn
»En da's de jongste" zei Var, Beikels
vrouw een vriendelijk tenger viouvvi je »dat
wurm heeft ook al in de cel gezeten." En
hartstochtelijk .kuste ze den zuigeling.
U ziet er niet naar uit, dat 't gevangenis-
leven u veel kwaad heeft gedaan, Van Berkel."
»Öch, hij was zoo bleek, gisteren", riep
z'n moeder »ik schrok van 'm."
Ja antwoordde hij ik ben toch een
pond of veertien afgevallen, en ook nog ecu
ponsje ziek geweestm'n borst deugt niet, 'k heb
vroeger bloed opgegeven Maar dat alles is
minder, als ik maar wist, wat ik nu beginnen
moest
En toen begon hij, vrij opgewekt, telkens aan
gevuld door zijn vrouw, en zijn moeder en zijn
zusters, 't verhaal van den rampzaligen tijd, die
achter hem ligt. Veel vertelde hij, wat leeds
bekend is, maar voor 't goede verband van zijn
geschiedenis, moet dat ook nu en dan inet een
enkel woord worden naverteld
We, hadden 'tzoo goed! Pas had ik in Moor
drecht een kolfiehuis laten houwen, zoo mooi,
als er misschien geen een is in Rotterdam, met
opschriften langs de lambiiseeringen, drie biljarts.
Maar ik voelde ma nog te jong om niets anders
te doen, en omdat ik nog groote infante over
had in het huis, had ik al lang het plan om
daar kaas op te slaan, en die te verknopen in
Hamburg; dat was een mooie bij vei dienste
Op een goeden dag ga ik naar Rotterdam, en
ik kom terug, en me heele huis vind ik in puin,
afgebrand, niets gered. Mijn vrouw lmd er alleen
kunnen uithalen wat ze aanhad. Half gek riep
ik om mijn dochtertje, Johannadie was gered
door den schilder W. Hoogedoorn. Hem heb ik
daarvoor een gouden horloge gegeven, en daar liet
ik in graveeren «voor het redden van mijn kind."
't Ongeluk wilde, dat mijn huis tweeduizend
gulden te laag verzekerd was bij de maatschappij
Hollandia, en bovendien was er 500 ii 550 gul
den aan geld verbrand.
Geld om het opnieuw te laten ophouwen had
ik dus niet. En nu werd er nog verteld, dat ik
het zelf had aangestoken. Iloe de brand ont
staan is, weet ik niet, maar dat 't bij mij ge
beurde, is haa^t onmogelijk waarschijnlijk kwam
'taan bij de buren, 't Mooiste is, dat ik 's mid
dags in Rotterdam don trein van 0 uur 20 net
gemist ha l, andeis was ik bij 't uitbreken ge-
wei"-t. Een kennis, die b'j mo w.ic, zon dat bob
ben kunnen golnigon.
Ma-ai, n.tt to doen Toevallig was ik een paar
maanden griethui juist uit de neringverzekering
gegaan, andeis had i|< sedert, ook tijdens mijn
gevangenisstiaf, alle weken F18 ontvangen.
We gingen dan, zoogoed als zonder kleeren,
naar Rotterdam, on daar namen we onzen intrek
oij mijn zwager Hoogsteden, den vader van
't veimoorde jongetje, wèl een bewijs, dat er niets
tu-sclien ons was. We bleven er veertien dagen
en telkens sprak ik met hem over middelen om
mijn koffiehuis weer te laten opzetten. Daarna
gingen we wonen ut de Gouvernestraat, in de
nieuwe gebouwen, on juist toen ik, met teeke-
ningen voor den nieuwen bouw, op reis wilde
gain, weid ik ziek, en dat duurde twaalf dagen.
Maar zón vast stond toen het plan al, om de
stad uit te gaan bewijs dat 't niet toe
vallig na den moord was dat ik al twee
weken huur vooruit had betaald aan den eigenaar
van do nieuwe woning die we zouden gaan be
trekhen aan den Hoogen Boezem, omdat we anders
weg zouden zijn.
«Toen ik nog in Rotterdam was, hoorde ik,
dat mijn neefje vermist was, en toen ben ik naar
Hoogsteden toegegaan, on samon zijn we de stad
ngegaan. Ik dacht of er misschien aan het station
iets te hooren zou zijn. Ook vroeg ik, of't kind
soms in Schiedam kon wezen, bij Hoogsteden
zijn zuster Calo, die later ook gearresteerd is, maar
Hoogsteden antwoordde, dat diit onmogelijk was."
Hier vei telde Van Berkei's zuster ook nog van
een bezoek, dat zij aan Rutterdam had gebracht,
en dat zij ten bewijze van de goede ver
houding 't eerst naar Hoogsteden was gegaan
en dat die haar eig viiendehjk en gastvrij had
ontvangen, 't Zusje van den vermoorden jongen,
van wie onder moor sprake was in den brief
van den geheim/innigen «moordenaai" had
haar naar de tram gebracht, waarmee zij naar
Willem van Beikel zou gaan....
En Van Beikel, zijn vrouw en zijn zuster,
deolden nu ook mee, dat een atideie schoonbroer,
Johan Hoogsteden, zich herhaaldelijk zoo ongun
stig had uitgelaten over juffrouw Van Berkel
Hoogsteden. Die vrouw had hij »wel kunnen
in ti appen."
Reden voor dezen wrok kende geen van allen.
Wel vei telde Van Bei kei dat Johan Hoogsteden
in zijn kollielmis was werkzaam geweest, en
dat er toen op een avond van de kermis in
Moordrecht kwestie was ontslaan, omdat de
zwager den klanten te veel zou gerekend heb
ben voor het gelag. Maar Johan was bij Van
Bei kei in de zaak gebleven, en later was er nooit
meer over gesproken.
Ook Cato Hoogsteden scheen hen ongunstig
gezind. Over de verhouding tussclien Willem
van Berkel en haar was veel gesproken, ook
gest breven. Men had het echtpaar Van Berkel
telkens geraden de schoonzuster niet in huis te
houden, dat kon niet goedgaan. Het meisje moet
later onder meer verklaard hebben dat W. van
Berkel niet de vader was van haar kind, en
wie dat wèl was.
Na doze uitweiding zette Van Berkel zijn
verhaal voort. Uitvoerig vertelde hij het geval
in de herberg in de Schoutenstraat. Drie ge
tuigen hadden verklaard, dat hij daar op zekeren
avond aan 't biljarten was, en dat hij toen erg
geheimzinnig op zijn schouder was getikt
buiten de gelagkamer door een man met
rood haar, en dat hij na het gesprek met hem
zeer ontdaan was.
Zeer lang was Van Berkel hierover onder
vraagd. En uren, nachten, had hij zijn hoofd
afgetobd, om te kunnen nagaan, minuut voor
minuut, waar hij dien avond geweest was, met
wien bij gesproken had, wat hij gedaan had, en
eindelijk was 'them gelukt, dat volkomen ge
detailleerd te vertellen, maar nu wist h j ook
zeker, dat er dien avond geen man met rood haar,
onder de genoemde omstandigheden, bij hem
geweest was. En hij heeft den rechter van
instructie aangeboden om vijf gulden uit zijn
zak te betalen aan elk der tien kameraden, met
wie hij daar toen heeft potgespeelu, als zij wilden
komen getuigen. De onjuistheid van dit verhaal
is gebleken.
En op den bekenden dag ging Van Berkel nu
de stad uit. Hij zou in treurige verstandhouding
hebben goleefd met zijn vrouw. Menigeen mocht
willen zoo gelukkig te zijn als zij. Hij herinnert
zich nog dat hij zijn vrouw en zijn kind zoende
toen hij wegging, en dat ze nawuifden door het
raam. Zij zouden gaan logeeren in Scheveningen
hij had haar f35 gegeven voor dien tijd, en
afgesproken, dat hij haar vier dagen later zou
komen afhalen in Den Haag. Hij zou naar Gro
ningen en Nijmegen gaan, om te spreken over
bouwmateriaal, maar in Utrecht kwam dat
denkbeeld van kaasverkoopen in Hamburg weer
bij hem op. Aan 't station vroeg hij hoeveel een
retour daarheen kostte, maar dat kon hij niet
krijgen, wel een rondreisbiljet. En zoo ging hij
en hij schreef het onder meer aan zijn zuster,
op een briefkaart.
In Hamburg zocht hij een vriend op, dien hij
kende, en in diens kosthuis zat hij schelvisch te
eten hij wist 'tnog goed: een bed stond er,
en zijn jas hing er, hij had pantohbls aan
toen er een Duitsche politieman kwam vragen
of hij aan 't bureau wilde komen, maar hij mocht
wel eerst afeten.
Op het bureau ontmoette hij een Hollandschen
rechercheur, en die zei hem, wat men vermoedde.
Woedend riep Van Bei kei toen uit: oDa's verd.
laag, dat heeft geen mensch gedaan, maar een
dier En onmiddellijk gaan we naar Rotterdam."
Hij werd opgesloten in een hok met een dronken
man, en 's avonds werd hij naar de gevangenis
gebracht. Daar moest hij slapen met nog wel
twintig anderen.
Zijn overbrenging hierheen volgde; hij kwam
er in een mooie kamer in een politie-bureau,
en hij vertelde er alles, goed en slecht, alles,
alles. Maar groot was zijn schrik, toen hij werd
overgebracht naar de cel, tussclien de steenen
muren. Hij moest zijn voeten warmen in zijn
flanel, een hard bed had hij, en allies zwaar
gesloten, 's Morgens, 's middags en 's avonds