kennisgeving!
A0. 1896.
Zondag
en Maandag 17 Augustus.
N°. 9111.
Eerste Blad
KENNISGEVING.
ij 11 i g s t aargang.
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Dinsdag,
Verplaatsing kantoor van den
Gemeente-ontvanger.
Tuinlaan no. 5O,
UIT Gr E V E üTj. ODÉ.
SC ID15CHE (J
DODilT.
f 1.85.
- 2.50.
- 0.10.
BBKIKA ti: BOTKRITH1AT S<
Advertentieprijs van 1—10 gewone regels me
inbegrip van eene Courant
Iedere gewone -egel meer
)riemaal geplaatst wordt tegen tweemaal berekend.
Abonnementsprijs, per kwartaal
Franco per post, door het geheele Rijk
Afzonderlijke nommers
Burgemeester en wethouders van
Schiedam brengen ter openbare kennis, dat,
aan te vangen met Maandag den 17n
Augustus a.s. het kantoor van den ge
meente-ontvanger gevestigd zal zijn in het
pand aan de
nabij het Slop van Makkers.
Schiedam, den 15n Augustus 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. A. BEUKERS, L.-B.
De Secretaris
VERNÈDE.
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
brengen ter kennis van de ingezetenen dat de
kohieren no. 1 en 2, der plaatselijke directe be
lasting naar het inkomen, dienst 1896/97,
den 7den Augustus II. door den gemeenteraad
vastgesteld en den lOn Augustus daaraanvolgende
door heeren gedeputeerde staten dezer provincie
goedgekeurd, aan den ontvanger der gemeente
ter invordering zijn uitgereikt en in afschrift ge
durende vijf maanden, te rekenen van heden,
op de secretarie der gemeente voor een ieder ter
lezing zijn nedergelegd.
Wordende voorts een ieder aangemaand zijnen
aanslag op de bepaalde termijnen te voldoen,
op straffe van vervolging volgens de wet.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het
behoort, den 15den Auguotus 1896.
Burgemeester cn wethouders voornoemd,
W. A. BEUKERS, L.-B.
De secretaris,
VERNÈDE.
Schiedam, 15 Augustus 1896.
Wij zetten onze lezing van het werk des
lieeren De Bruyne voort en bepalen ons voor
lieden tot hetgeen door den schrijver over
de vaderlandsche nijverheid wordt mede
gedeeld.
Nederlands is vanouds een land van vee
teelt en visscherij, handel en scheepvaart;
in de industrie moet het de vlag strijken
voor andere landstreken, in 't bijzonder voor
die, waar de grond steenkool en ijzer bergt.
Toch zouden in ons kleine land niet zooveel
monden aan den kost kunnen komen, als de
nijverheid aan vele handen geeri werk gaf.
Ook voor deze was het thans besproken tijd
vak gunstig; zij mocht zich daarin meer en
meer ontwikkelen, dank zij de stijging der
prijzen, de algemeene welvaart, den onder
nemingsgeest van verscheidene industrieelen
en de opheffing van de belemmeringen, welke
het protectionisme in vroegere jaren hare
vrije ontwikkeling in den weg legden. Een
voorbeeld van het laatste levert een der voor
naamste takken van de Nederlandsche indus
trie, die zijn zetel heeft in een bepaald
fabrieksdistrict, n.l. de Twentsche katoen
nijverheid. De geschiedenis dier nijverheid is
beschreven door een der grootste katoen
fabrikanten, den heer C. T. Stork, aan wiens
werkje, »De Twentsche katoennijverheid, hare
vestiging en uitbreiding. Herinneringen en
wenken", wij het een en ander over de ge
schiedenis dier nijverheid ontleenen.
Over den oorsprong der Twentsche nijver
heid zegt de Deventersche predikant Hal-
bertsma in 1837 het volgende «De eenigsten
kijkans, -die hier (op de algemeene armoede
en achterlijkheid) eene uitzondering maakten,
waren de Doopsgezinden, die te Almelo,
ischede, Borne, Hengelo, Twickelo en elders
een ontwijk tegen de vervolging gezocht
hadden, en, hunne nijverheid met zich bren
gende, in al die plaatsen weefstoelen oprieht-
teden. In deze schrale landsdouwen, waar de
akkerbouw geen genoegzaam bestaan aan het
arme volk gaf, de levenswijze goedkoop en
het dagloon dus laag was, dreven zij hun
werk met zooveel voordeel, dat zij niet alleen
hunne fabrieken vergrootten en op de ver
vaardiging van nieuwe en kostbaarder weef
stoffen toepasten, maar ook iets tot bescha
ving van hunnen geest, door het lezen van
goede boeken of de vervaardiging van wis
kunstige werktuigen, konden afzonderen. Het
zij hier aangemerkt, dat deze menschen van
die soort van Waldenzen waren, welke men
in de geschrilteu der monniken van de 13de
en 14de eeuw onder den scheldnaam van
Teisserands (Tisserands) aantreft". In den
Franschen tijd, onder het continentaalstelsel,
geraakte deze industrie, zooals te begrijpen
was, tot verval, maar zij herleefde weer, en
genoot in de jaren 1814, '15 en '16 een
bioei, waarvan G. Iv. van Hogendorp in zijne
«Bijdragen tot de huishouding van Staat"
met ingenomenheid melding maakt. Het
vaderlijk bestuur van Willem I meende ook
deze nijverheid te moeten beschermen in de
wet en het tarief van der. 3den October 1816,
door uitlandsche fabrikaten zwaarder te be
lasten. Met welk gevolg? «Het katoen reist
ruw over de grenzen (zegt Van Hogendorp)
en komt gesponnen terug, niettegenstaande
het onvrije grondgebied met al zijne lasten.
Hoe kan het de dubbele «echten, uitgaande
en weder inkomende, boven de kosten van
vervoer goedmaken? Door desluikerij, tegen
2, 3, op zijn hoogst 4 pCt. premie. De slui
kerij is niet te weren, de hooge rechten
baten niets en de ambtenaar zelf wordt door
leges en emolumenten in het belang van den
sluiker overgehaald."
De ingenomenheid van Gijsbert Karei
van Hogendorp zou zeker nog meer afgenomen
zijn, had hij kunnen voorzien wat de betrek
ingen, door de Handelmaatschappij met de
rwentsche nijverheid aangeknoopt, zouden
uitwerken.
Men oordeele
foo sleepte de nijverheid na 1816 een kwij
nend bestaan voort tot de afscheiding van
België op haar de aandacht der Handelmaat
schappij deed vestigen, die hoopte met hare
hulp de Javasche markt te voorzien. In 1833
werd door deze maatschappij te Goor eene
weefschool opgericht onder leiding van den
ngelschman Ainsworth om de Twentsche
nijverheid, die voornamelijk nog hand we very
en huisnijverheid en bij de Engelsche eene
live eeuw ten achter was, op de hoogte van
den tijd te brengen. Binnenkort waren de
wentsche wevers door deze weefschool, van
welke later drie andere uilgingen, onderricht
en in het bezit van verbeterde weefstoelen.
De weverij ontwikkelde zich en kon weldra
in de behoeften van Indië voorzien. Naast de
reeds bestaande, in 1829 door H. E. Hofkes
ta Almelo opgerichte, werd door de vennoot
schap «De Enschedesche katoenspinnerij" in
1833 te Enschede een stoomkatoenspinnerij
van 12,500 spillen opgericht. «Aanvankelijk
gaf de Ned. Handelmaatschappij elke 3 maan
den vaste bestellingen tegen hooge prijzen
zulks noopte de bestaande fabrikanten, die
destijds uitsluitend voor de binnenlandsche
markt werkten, om ook goederen voor Java
en de andere Nederlandsche bezittingen te
vervaardigen, die door middel van de Ned.
handelmaatschappij derwaarts werden ver
zonden en door hare factorij en agenten ver
kochtot het betalen dier hooge prijzen
werd de maatschappij in staat gesteld door
eene geheime overeenkomst met den Staat,
«waarbij de Ned. Handelmaatschappij zich
verplichtte jaarlijks voor 11 millioen gulden
aan den lijnwaadhande! te besteden, terwijl
het Gouvernement haar tot een zeker bedrag
voor de te lijden verliezen waarborgde. Het
is bekend geworden, dat zij in 1839 opkwam
met eene vordering van pl.m. l'/s millioen
gulden wegens verliezen van 1835—'37 ge
leden op den lynwaadhandel. Die contracten
hebben eerst met het jaar 1854 opgehouden
en zullen voorzeker ook na 1839 den Neder-
landschen staat nogal wat hebben gekost.
De industrie ontwikkelde zich weinig in het
tijkvak 1830/44. Tot 1836 betaalden de Neder
landsche manufacturen geen inkomende rech
ten op Java, terwijl van de buitenlandsche
25 pCt. geheven word. Bij publicatie van
den gouverneur-generaal werd bepaald, dat
met den lsten Juni van dat jaar alle katoe
nen en wollen stoffen met certificaat van
ederlandschen oorsprong of bewerking inge
voerd, aan een inkomend recht van 1214
percent zouden onderworpen zijn.
De Engelsche fabrikanten en handelaren,
beter op de hoogte van de behoeften der
ostindische markten, dan wy, lieten ons de
vervaardiging van de meer grove artikelen
over en voorzagen in de behoefte aan fijne
stoffen, als cambrics, shirtings en dergelijke,
ie hier te lande toen niet werden vervaardigd.
Onze fabrikanten vergenoegden zich met de
bestellingen der Handelmaatschappij, maar
gaven zich niet genoeg moeite \oor de andere
artikelen of meenden niet met Engeland te
kunnen concurieeren, niettegenstaande de
hooge protectie in de rechten gelegen
Ileeft nu ook al de wentsche katoennijver
heid een stoot ten goede gekregen door de
bescherming van de Ned. Handelmaatschappij,
ee te lange voortzetting barer vaderlyke
zorg heeft de nijverheid kwaad gedaan."
De particuliere handel werd door haar bijna
ge eel gedood. oen in 1844 het gebrek aan
ca ;ots op Java en de daardoor teweegge
brachte buitengewone rijzing ook den parti-
culieien tam iel wakker maakte, gaf de maat
schappij aan de fabrikanten te kennen, «dat
zij de zoodanigen hunner, welke goederen,
hetzij voor eigen rekening naar Java zonden
of aan den particulieren handel tot dat einde
uitkochten, voorlaan niet meer in hare be
stellingen zoude begrijpen." Het middel lukte,
de fabrikanten durfden aan den particulie
ren handel niet meer leveren en de kooplie
den, geen goederen van inlandschen oorsprong
meei kunnende bekomen, doden uitzendin
gen van Engelsche calicots".
Wel kwam aan liet stelsel van vaste
orders een einde en werd dit door aanbe
stedingen vervangen, maar de fabrikanten
hielden zich op de betreden banenzij lever
den aan de Handelmaatschappij de zooge
naamde stapelartikelen, calicots en madda-
pollams, maar den handel in andere artikelen
als fijne witte goederen, gekleurde, geweven
en gedrukte katoenen stoffen, waarvoor meer
speciale kennis vereischt werd dan de ambte
naren der Handelmaatschappij bezaten, lieten
zij over aan de Engelsche, Duitsche en Zwit-
sersche fabrikanten. In zijne rede van den
Ben December 1854 wees Thorbecke er op,
dat de Zwitsersche fabrikanten ons in den
handel op Java overvleugelden en daar beter
den smaak wisten te treffen; ondanks of
liever wegens de krukken, waarop de Neder
landsche nijverheid ging, n.l. het differentieel
recht n Indië en de voorschotten der Handel
maatschappij. liet streven der regeering, zegt
y, moet zijn: «ons belastingstelsel zoo te
hervormen, dat het de nijverheid vrij late
en de groote communication vei menigvuldige,
dan zal het beschermend recht kunnen vallen."
Aangaande de nijverheid te Tilburg lezen
we
«Wat was Tilburg vóór 1862, toen de
ooge rechten op wollen stofien werden af
geschaft, en wat na dien tijd? De meeste
der daar nu bestaande fabrieken zijn na 1862
opgericht of in sterke mate uitgebreid." De
schrijver haalt aan, wat een Tilburgsch fabri-