51"e jaargang. Dinsdag 31 Augustus 1897. N°. 9410. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen, UITGEVER: H. J. C. RQELANTS. SCHIEDAM's GYMNASIUM. FEUILLETON. DE SCHIPBREUK ELI KG EN. BUITENLAND. Abonnementsprijs voor Schiedam, per kwartaal f 0.90 iomliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05 franco per post, p. kwartaal. - 1.30 Afzonderlijke nommers- 0.02 BFRKAC: BOTERSTRA AT ?0, Telephoon No. 123. Advertentieprijs- van 15 gewone regels met inbe grip van eene Conrantf 0.52 Iedere gewone rege! meer- 0.10 Bij abonnement wordt korting verleend. i. Wanneer wij weten, dat van de plaats onzer inwoning, de stad Schiedam, voor het eerst in een geschreven stuk wordt melding gemaakt in het jaar 1264, wanneer wij voorts weten dat in dat jaar de stad uit niet veel meer kan bestaan hebben dan uit een kerkje »aan den nieuwe Schie-dam" en uit enkele huizen, dan mag het verbazing en bewondering wekken da: nauwelijks tachtig jaren later in het jaar 1346 hier ter stede eene »scole", dat is een Latijnsche School is gesticht. Deze sscole" mogen wij veilig aannemen van te zijn geweest de moeder van ons tegenwoordig gymnasium, de groot- of overgrootmoeder, zoo men wil, om de talrijke reformatien, die zij onderging, maar dan toch de oorsprong van dat onderwijsinstituut, hetwelk nu naar schoo ner en heter woning gaat verhuizen; waarom ik van af 1346 hare historie zal verhalen. Zij het mij geoorloofd even de geschiedenis op te halen, want er zullen er zijn onder onze stadgenooten, die nu niet juist meer weten in welke handen in het midden der veertiende eeuw het bewind was in deze landen, iets wat met de stichting der Latijnsche School ten nauwste samenhangt. In het jaar 1345 was Willem IV, graaf van Holland en als zoodanig heer van Schiedam, in den oorlog tegen de oproerige Friezen bij Sta voren gesneuveld. Hij werd, omdat hij geene kinderen naliet, opgevolgd in het bewind door zijne zuster Margaretha, gemalin van Lode- wijk IV van Beijeren, keizer van Duitsehland, die onmiddellijk naar deze gewesten afreisde om zich door de edelen en de steden als lands- vorstinne te doen erkennen en huldigen. Er rees echter een verschilVooral door de edelen werd beweerd dat Holland was een zwaardleen, waar eene vrouw geen recht van opvolging in de regeering had, zoodat men Mar- garetha's zoon Willem als landgraaf wenschte. Ik kan hier het openlijke krakeel, het welk tusschen moeder en zoon rees, niet in den breede nagaan, noch schetsen den Moedi gen burgerkrijg die met groote felheid ont brandde genoeg zij het hier te vermelden hoe Schiedam Margaretha'» zijde koos, zij het ook niet zonder haar voor die welwillendheid enkele vrijheden en licentiën te ontwringen en privi legiën af te vorderen. Tot die privilegiën behoort ook dat, hetwelk Door J. C. Biernatzki. 31) {Slot.) En dominee Hold las verder »Bij deze woorden maakte hij de plooien van zijn kleed los, en de vogel, opnieuw van levens kracht voorzien aan zijne borst, fladderde voorden dag naar het venster. Op de vensterbank lag de rest van een broodkorst, de laatste voorraad der armen. En de hongerige vogel liet zich neder en greep de broodkorst en pikte daar ijverig de eene kruimel na de andere af." uToen vloog er als een straal van heerlijkheid over het gelaat van den stervende. Zijn oog lette met schitterenden blik op iedere beweging van den vogel, die nu eens aan het eene einde dan weer aan het andere van het gevonden voedsel proefde." ïEn steeds glanzender spiegelde zich de vreugde, steeds zaliger de vrede in de trekken af van den den dood nabij zijnde. Hooger richtte hij zich op, als ware de kracht der jeugd in hem teruggekeerd een traan van dank schitterde in zijn oog; ver trouwen, hoop en gelatenheid troonden op zijn onbewolkt voorhoofd. Dan zag hij naar de zijnen terug, strekte zijn hand uit over zijne echtgenoote en kinderen, wees op den vogel aan het venster en riep met vaste, duidelijke slem" »ïZie de vogelen des velds, zij zaaien noch maaien, zij zamelen niet in de schuren en toch aan onze Latijnsche school het aanschijn schonk, dat van 27 Mei 1346. Vermoedelijk bestaat het oorspronkelijke van dit staatsstuk niet meer, wat te betreuren valt. liet kan zijn, dat het in 1606 bij den brand, welke het stadhuis vernielde, is verloren gegaan, het kan ook zijn, dat het uit het nog onge ordende oud-archief dezer stad later nog op te delven is. Gelukkig mogen wij ons rekenen, dat een ijverig stadsschrijver althans een afschift van dit privilegie heeft gemaakt toen het nog bestond, en aan de vriendelijke zorg van onzen archivaris, jhr. nor. Tj. Ilumalda van Eysinga, die mij ook verder bij de samenstelling dezer geschiedenis groote diensten heeft bewezen, aan diens vriendelijke zorg dank ik het, dat.ik hier de acte, waarbij dit privilegie is verleend, om der wille van de curiositeit, onverkort kan opnemen. Zij luidt: Margrietc bij der genaden Godts Key- serinne van Hoornen altoos meersende Gravinnc van Henegouwen van Hollant van Zeelant ende vrouwe van Vrieslant, maken cond allen luden, dat wy voor ons, ende voor onsen nacomelingen onsen lieueri ende getrouwen poirteren van Schiedam gemeenlicke alsulcke gracien gedaen heb ben, als hier na beschreven staen. In den eersten, dat die eosterie, die schole ende die makelaerdie van Scliiedamme gegeven sal werden van onser poirten voorsz. voort meer altoos behoudelick den genen die sulcks besits dieze nu syn alsoo verre als syze eendrachtelicken geven, en de sy deze ambachte niemant en genen langer dan tot hooren wederzeggen. Yoirt zoo wie van onsen poirteren voorsz. een dootslag doet, die en sal van zijnen eygeltcken goeden niet meer verbeuren dan die een helfte, ende zijn lyfl', ende die ander helfte van zyne eygelïcken goeden zullen behouden zijn wyff en zijn wetaftige kinderen, off zyne gerechte erffgenamen, ende soo wan neer hij gesoent heeft jegens des dooden megen sal hy ons schuldig wesen tien pont van boeten, ende tien pont van lant- winninge ende daerom zullen wy hem doen vuytpanden zyn gerechte maegsoen op zynen boeten nae den rechte van den lande. Yoirt dat een onmondicli kint ende poirters- kint is binnen der Stede voorsz. niet meer verbeuren en mach dan zijn Lylï ende tien pont van zijn vaders en moeders goet alsoo verre als zy leven, ende omme dat wij willen dat alle dese dingen vaste ende Het is niet onmogelijk dat de scole reeds voor het uitvaardigen van deze acte van privilegie bestond; de woorden der acte kunnen hier op wijzen, slechts zou dan de wijze van vergeven gewijzigd zijn. Ze kerheid echter bestaat hieromtrent niet en in elk geval kan zij niet lang voor 1346 gesticht zijn. voedt de Hemelsche Vader hen. Zijt gij dan niet veel meer dan deze?"" 5IIij sprak en zag nog slechts hoe uit het oog zijner vrouw, dat zoo lang zonder tranen geweest was, weder een milde stroom vlood toen scheidde zijne ziel van de aarde." Hoofdstuk XXIII. Den morgen na dezen nacht vol verwoestingen was de gansche gemeente, mannen, vrouwen, grijsaards en kinderen in het eene huis vergaderd, dat nog een schuilplaats kon bieden. Alle overige woningen waren deels geheel weggespoeld, deels was er alleen het paalwerk van overgebleven. Welk een toekomst voor de ongelukkige Hallig- bewoners Have en goed was verloren voor den komenden dag geen woning, geen verdienste, voor het oogenbiik zelfs geen droge kleeding of voedsel. Ziekte, honger, koude, naaktheid, vertwijfeling of de dood in de golven bij den terugkeerenden vloed, dat was het lot, dat nu reeds voorzien kon worden. Zoolang nog niet allen het toevluchtsoord be reikt hadden, gaven de vertellingen van de aan komenden nog steeds nieuwe stof tot gesprekken en tot dank ook, bij den grooten nood. Toen echter, behalve Godber en Maria niemand meer ontbrak, wendden zich aller gedachten op het groote verlies, dat men geleden had, en men klaagde, weende en snikte met elkaar. Slechts dominee Hold, wiens geloof in de toe komst, na het te boven komen van den eersten nood minder gering was, en die sedert de aan vaarding van zijn gevaarlijk dienstwerk op deze Hallig al zoo dikwijls zich een dergelijk geval had voorgespiegeld, kreeg spoedig zijne kaimte terug. gestade gehouden worden, van ons ende van on»e naeomelingeu soo hebber, wy desen brielT open bezegelt mit onsen zegel. Gegeeven in den Ilage des Maenendagcs voor Pinxtoron. int Jair ons IleerenDuysent drye hondert zos ende vcertich. Zoo had dan Schiedam zijn Latijnsche School gekregen; of zij reeds spoedig tot bloei kwam, niemand vermag het te zeggen de oude stuk ken zwijgen daar althans over. Wel wordt de Bscole" enkele malen nog genoemd, wanneer een nieuwe graaf aan het bewind kwam. Zoo o. a. in het jaar 1394, toen een jongere zoon van Margaretha, hertog Albrecht, die vroeger gedurende de krankzinnigheid van zijn broeder Willem als ruwaard had gefungeerd, als graaf van Holland en Zeeland optrad. Gelijk de gewoonte dier dagen meebracht, conformeerde hij de door zijn voorgangers of voorgangster» gegeven privilegiën, ze aldus opnieuw verleenende. Dit feit heeft waarschijn lijk ook den schrijver van het hoofdstuk nSchie- dam" in het bekende en onschatbare Aard rijkskundig Woordenboek der Nederlanden, van A. J. van der Aa, in het onzekere ge bracht, waar hij meent, dat eerst in 1394 de )>seole" is gesticht. Het gebouw, waarin de Latijnsche School bij hare oprichting gevestigd was, is niet met zekerheid bekend. Moeilijk althans is het aan te nemen, dat dit reeds onmiddellijk hetzelfde is geweest, als waarin zij in de 17de en iSde eeuw gehuisvest was, n.l. het vroegere St.- Ursula-ldooster, aan de oostzijde van het Oude Kerkhof, waar nu dc school van den heer Tij 1 onder dak is gebrachteen andere plaats dus dan waar tot den aanvang van dezen cursus liet gymnasium was, staande dit aan de Zuid zijde van het Kerkhof. In 1634 schijnt er eenige verandering te hebben plaats gehad, ten minste uit dat jaar dateert een steen, welke in den gevel van het gebouw der Latijnsche school geplaatst werd met het opschrift Qui bene paruerit Imperabit melius A° 1634 v) waarbij vermoedelijk later bij eene volgende verbouwing is gevoegd: Vernieuwd 1734 A. v. d. B-, d. i. Arend van den Berg. Bij deze verbouwing werd de school zeer verbeterd en vernieuwd en werd de rectors- „D:e goed heeft gehoorzaamd, zal te beter be velen. In het jaar 1634". De steen wordt nu in den „Doele" bewaard. Hij wendde zich nu eens tot den een, dan tot den ander om hen op de waarlijk wonderlijke redding te wijzen, en aldus den gezonken moed wat op te beuren en spoorde hen aan, daar zijn eerste plan om op het vaste land een toevlucht te zoeken met behulp van het eenige schip, dat nog gaaf voor zijn anker !ag, niet aangonotnen was, gelaten op den geliefden bodem van hun geboortegrond alles af te wachten, wat er over hen besloten mocht zijn. Zoo werden des predikants woorden door de diep ter neder gedrukten met groote dankbaarheid en tot krachtige troosting aangehoord. Koude en honger drongen hen thans naar eenige vei warmende en voedzame spijs om te zien. Zoo het al mogelijk was vuur aan te maken, dan ont brak het hen toch aan levensmiddelen, die niet ge heel en al door het zeewater waren doorweekt en vóór alles hadden zij gebrek aan zoet water om te koken, daar de overstrooming alle bronnen met haar zout had gevuld. De predikant herinnerde aan het wijnvat, dat hem en de zijnen tot redding bad gediend en eenige jongelui gingen op weg om het te zoeken. Op hun onderzoekingstocht stieten zij op Godber's lijk, dat zijn rustplaats in het door den storm weder losgewolde graf van den kapitein en de beide matrozen had gevonden. Als een teeken der verzoening was hij daar aidtis begraven. Hadde hij zelf een rustplaats moeten kiezen, hij zou geen andere gekozen hebben. Het gezochte vat vond men gelukkigerwijze welbewaard, men opende het, en daarop werd de aanwezige mondkost in wijn gekookt, zoodat de doornatte en doorkoude bewoners een verkwikkend maal kregen. woning geschikt gemaakt om kostscholieren te huisvesten. liet ging echter de «chool niet naar den vleesche en zeer stak het aantal leerlingen en leeraren af hij dat van andere soortgelijke inrichtingen omstreeks dien tijd. Misschien ook hierom verhuisde zij, wanneer is niet met zekerheid hekend. zooals boven is gezegd naar een kleiner gebouw aan de Zuid zijde van het Kerkhof, van waar zij thans afscheid neemt. gevecht terug zijn geslagen, doch be is dit gerucht nog niet. Omtrent de Algemeen overdekt. Schiedam, 30 Augustus '97. De Engelsche regeering is er nog niet in ge slaagd om ook maar eenigszins de agitatie in Voor-Indiü te kalrneeron. Volgens de laatste telegrammen moet zich de opstand uitstrekken over alle stammen aan de noordwestelijke grenzen. De Afridi's blijven zich aan het hoofd der beweging stellen; thans zijn zij reeds genaderd tot de omstreken van Kohat, waar zij naar luid van telegrammen het dorp d'Ublau, niet ver van Kohat in brand moeten hebben gestoken. Wel loopt het gerucht dat zij hier door ge neraal Yeman Piggs zijn aangevallen en na een verwoed vestigd oorzaak van den opstand schijnt men het nu vrijwel eens te zijn. In de Pester Lloyd wijdt de heer Sombéry daaraan een merkwaardig artikel, waarin hij aantoont, dat het pan-islamistische ideaal van den Sultan geen fictie is en dat de voorspoed van de Turksehe wapenen in den jongsteri oorlog een buitengewone geestdrift heeft ge wekt in het geheele mohammedaansche Hin doestan. Wat de houding van den Emir van Afghani stan aangaat, die wordt hoe langer hoe meer verdacht. Het Britsche gouvernement heeft hem thans een tweede schrijven toegezonden, waarin het hem gelast categorisch op de ge stelde vragen te antwoorden en zich niet te begeven in algemeenheden. Op dit schrijven is nog geen antwoord ont vangen, maar dat het trouwens voor de En gelsche regeering erg bemoedigend zal klinken, durven wij niet aannemen. Heeds weet de Memorial diplomatique te berichten, dat de Emir alle Mohammedaansche priesters last gegeven heeft om hunne geloovigen tot den heiligen oorlog op te wekken Indien dit gerucht be vestigd wordt, zou zee*: stellig de toestand on rustbarend worden. Te Londen is men dan ook slechts matig op zijn gemak, en men rust in haast e.xpedïtie's uit om met kracht te kunnen optreden. Voor alles geldt het hier een echec van de Engelsche Toen dominee Hold do kerkwerst betrad, die eigenlijk na hare verwoesting geen werst meer kon genoemd worden, en op welke ook geen steen en geen balk, was overgebleven, die er aan kon her inneren, dat hier een huis had gestaan, was het eerste waar zijn oog op viel het lijk van Maria. Dit moest met den teiuggaanden vloed hierheen gedreven zijn en lag nu in een van de kloven van de verwoeste werst in een bijna zittende houding, zoodat zij bij den eersten aanblik als een levende scheen, die hier eene beschutting voor den ruwen wind had gezocht. Allen drongen nu om den predikant samen, toen hij zich met een traan in het oog over de doode heenboog. Hij was zoo week en weemoedig gewor den, dat bij de vredige stemming, waarin hij zoo even had veikeerd, vergeefs weder zocht. Zoo was dan dit jeugdige leven afgesneden, dat slechts van aardsch geluk had mogen droomen. Toen de droom vervuld zoude worden, breidde de morgen zijn konden adem over de bloesems der jonkervrouwelijke hope, dat zij verwelkten. Ook dit beseheidene, eenvoudige wezen, dat geschapen scheen om in vrede over de aarde te gaan, niet aangeraakt door het noodlot, dat de trotsche harten treft en de rijke gemoederen toetst, moest lijden en vallen als een stil offer van de door hartstochten bewogen wereld. Maar de ster eener schoone hope was :n haar hart gerezen en had bloesems gezocht, waartegen de gure winter koude niets vermocht en die gevoed door de dauw van den hemelschen vrede en door de tranen van aardsche smart, zich des te rijker zouden ont plooien en geuren in het betere vaderland. Einde.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1897 | | pagina 1