JANNEMAN. Tweede Blad DE ROODE MARKIES. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen. uitgeyerT"h. j. c. roelants. FEXJILLETOlSr. 1 Aboitoehbotspwjb voor Schiedam, per kwartaal f 0.90 x omliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05 franco per post, p. kwartaal. - 1.30 Afzonderlijke nommere- 0.02 BUREAU: BOTERSTRAAT 5?©, ITelephoon ATo. 123. Advehtektteprijs van 15 gewone regels met inbo- grip van eene Courantf 0.52 Iedere gewone regel ineer- 0.10 Bij abonnement wordt korting verleend. Van de beide kunstenaars in het schelden Ilenri Rochefort en Eduard Drumont die op het oogenblik in den veldtocht tegen Dreyfus het vaandel vooraan dragen, komt den eersten, den «ronden markies", zeker de voor naamste plaats toe. Meer dan dertig jaar staat zijn persoonlijk heid in het openbare le\en, is zijn kop in duizenden afbeeldingen aan de wereld bekend gemaakt. «Kijk, daar is Rochefort 1" zeide de prinses van Wales tot haar vader, den koning van Denemarken, toen zij hem zag bij de gala voorstelling in Covent Garden ter gelegenheid van liet huwelijk van den hertog van York. Rochefort hoorde zelf den uitroep en heeft dien een behoorlijke plaats gegeven onder de gedenkwaardigheden zijns levens. En inderdaad: hLc voila, Rochefort!" Dat hoort men overal, waar hij zich vertoont, hetzij bij het proces-Arton of bij de eerste voorstel ling van een nieuw tooneelstuk. Onlangs nam bij bij een première met zijn jonge vrouw een in 't oog loopende plaats in het balcon in Napoleon III en Eugenie zouden in hun bloei tijd nauwelijks meer de aandacht hebben ge trokken. Noch de president der Republiek noch de ministers kunnen het tegen hem opnemen in populariteit. Niemand zou zich erg om Felix Faure bekommeren, wanneer hij op den boule vard ging wandelen de meeste mensehen kennen hem niet eens. Rochefort daarentegen zou onmiddellijk een volksmenigte achter zich hebben en daar hij wel met zijn pen om de gunst van het volk bedelt, maar zich slechts ongaarne onder dat zelfde volk mengt, is het te begrijpen dat men hem op de boulevards zoo goed als nooit ziet. Zoo is het ook te begrijpen, dat zijn vijfjarige ballingschap in Londen hem ten slotte in een vriendelijk licht voor den geest staat. Zoodra hij zijn dagelijksch hoofdartikel voor de Jntran- sigeant over Brussel naar Darijs had laten telefoneeren, was hij een vrij man, ging op den in Londen zeer vruchtbaren zoek naar schilde rijen, bezocht de schouwburgen, waar hij vrijen toegang had, en ontving vrienden bij zich die hem te Parijs uit politieke redenen waarschijn lijk zouden gemeden hebben. Zoo zag men hem te Londen regelmatig voor de winkels in Regent Street en Piccadilly; ook daar werd hij dikwijls herkend. Zijn eigenaar dige kop valt dan ook sterk in het oog. De Naar het Noorsch van THOMAS P. K R A G. Ik kwani op een avond in een vreemd zee plaatsje aan, waar de rotsen aan zee scherp omhoog stegen en de bodem niet vee! scheen op te leveren. Een eenzame koe stond daar op een afhang en loeide, en een mager paard liep zonder toom of halster langs den wegkant en knabbelde aan het onkruid. Iels verder zag ik een kerktoren te voorschijn komen, daarachter viel mijn blik op een twintig-, dertigtal huizen. Dat was dus het «stadje." Ik trad op een man toe dien ik daar zag staan, vernam van hem waar da herberg lag, en een paar minuten daarna zat ik daar in een klein, zindelijk vertrek, met een driemaster aan de zoldering als sieraad. De kastelein, dien ik van vroeger wel een weinig kende, trad binnen, praatte roet mij en verklaarde mij omstandig, wie er in dit en in dat huis woonde. Ik moest mij telkens uit het venster buigen om rijn mededeelingen te volgen. «Dit is nu ten eerste de reeder", zeide de waaid «hij heeft liet huis daar ginds met het groene staketsel er om heen het witte hier met den grooten tuin behoort aan den dokter Toen hij echter zoover was gekomen, volgde ik hem niet langerik had het hoofd naar de andere zijde gewend, om daar een goluid, een lang, ■eentonig geioep op te vangen. Het kwam allengs nader, en ten stotte zag ik een man, die een kleine 'handkar trok en onophoudelijk riep ouderdom heeft dien kop toegerust met een zekere vetlaag, heeft de hoeken eenigszins afge rond en vooral de leelijke bult, die hij in zijn jeugd op het voorhoofd had, geëffend. Van zijn «doodshoofd", zooals zijn vijanden hem vroeger doopten, kan dus geen sprake meer zijn. Nog op zijn zevende jaar was die uitpuiling van zijn voorhoofd zóu gepiononceerd. dat hij bijna voor een wonder" dooigingzijn moeder dacht in haar angst, dat hij een water hoofd had. Maar ook nu nog isr zijn voorhoofd merkwaardig genoegnog kan Rochefort in geen enkelen hoedenwinkel van de oude en de nieuwe wereld een stijven hoed vinden, die hem past. Boven dat voorhoofd rijst de bekende, thans sneeuwwitte kuif omhoog; daaionder loeren met een onbestendigen blik de heidei e, scherpe oogen de neus is niet spits, maar meer ge rond, en de gelaatskleur, die eens naar "t groene zweemde, heeft nu een verzadigd gele tint aan genomen. In zijn kleeding speelt hij alleen den defti- gen markies, wanneer hij zich op een fashio nable badplaats bevindt. Dan treedt hij onbe rispelijk op, in een wit strandkostuum, schoon altijd met zwarte das. Te Parijs zou men hem daarentegen naar zijn uiterlijk niet aanzien voor een lid van de Jockey-club. Wat zijn woning evenwel aangaat, geeft hij den vrijen teugel aan zijn onbegrensde liefde voor pracht en praal. Zijn hotel in de rue Pergolèse moet volgepropt zijn met kunstwer ken. Van zijn vroegste jeugd af verkeerde hij veel met kunstenaars; van hen zal hij ook zijn kunstsmaak hebben geleerd. Zijn artikels over het «Salon" werden indertijd hoog gewaardeerd en in de Parij^che uitgave der Neiv-York Herald zijn zij nog het lezen waard. Zijn jaarlijksch in komen uit de Intransigeant, dat 450.000 francs bedraagt, veroorlooft hem ook zijn kostbaar tijdverdrijf. De kunst verheft den geest en vervult het gemoed van edele en zachte gevoelens, zegt men. Hoe het nu mogelijk is dat een man, die dagelijks onder den reehtstreekschen invloed der kunst verkeert, zóóveel gal en modder uit zijn pen kan laten vloeien, als Rochefort doet, mag zeker een psychologisch raadsel heeten. Hij houdt zich zelf ongetwijfeld voor een goeden kerelimmers hij begint zijn mémoires met de bewering zijner vrienden, dat hij eigen lijk geboren zou zijn voor... kinderjuffrouw. Als kraap speelde hij gaarne met poppen; hij liefkoosde met voorliefde kleine kinderen, oefende zich in het aandoen van luiers en droeg als vader zijn dochter dikwijls op den arm. Er moge nu eenige opsnijderij bijkomen, zeker is het, dat die liefde voor kinderen niet gekunsteld is. «Kabeljauw en levende aal «Kabeljauw en levende aal Eindelijk stond hij voor een huis stil, waaruit een vrouw trad, die hem iets afkocht. Daarop trok hij weer langzaam verder. «Kabeljauw en levende paling!" Ik zag hem na. Zoo stil en bedachtzaam ging hij zijns weegs. Hij rustte geen oogenblik, toch was hij niet sterk zijn beenen waren dun als zwavelstokken en zijn rug was rond. Ten slotte hoorde ik zijn geroep nog eens zeer zwak, toon stierf het weg. Ik vroeg den kastelein wie die man was. «Dat was Janneman." «Hoe noem je hem V' Jannernan Jan Petter U kent hem zeker niet Neen maar hier kennen wij hem alien Ach ja, dat gaat zoo heel verschillend hier op aarde Zoo kreeg ik, bijna zonder er naar te. vragen, te weten, wie Janneman was, en hoe hij zijn arm zalig leven geleefd had. De oude Jan Petter, was wel een der flinkste visschers van geheel den omtrek geweest. Zijn boot bracht altijd de grootste vracht tehuiswant hij wierp altijd zijn netten uit waar de visch zwom. Hij had er echt een handje van om de gunstige plekken te vinden, die hem toch niet eens toebehoorden. Jan Petter was een groote, sterke man, die alle werk, dat zich voordeed, flink aanpakte. Toen zijn vrouw stierf, nam hij zelf de huishouding in han den en kookte het eten zoo goed als de beste kok uit de stad. En loen hij Marie Mette's hulp inriep, was dat vooral om voor den kleinen jongen, voor Janneman, te zorgen. Want Janneman geleek al zeer weinig op zijn vader. Neen, hij was klein en tenger. En daarom noemden allen hem dan ook medelijdend Janneman. Ook moet hij tot waarachtige vriendschap in staat zijn, ofschoon met uitzondering van Olivier Paux, die in Soudan bij den Mahdi is gestorven, weinige zyner intieme vriendinnen bekend zijn. Daarentegen mag zijn vrijgevigheid wel een onbetwistbaar feit worden genoemdhij heeft een open hand en heeft te Londen vele zijner lijdensgenooten metterdaad gesteund. Louise Michel, de beiurhte petroleuse, weet daarvan te vertellen. Dat hij niettemin alleen de pen kan grijpen om te schelden, zit hem zeker in het bloed. Hij zelf erkent die onweerstaanbare revolutio naire neiging. Evenals Tacitus kan hij niet anders dan satiriek schrijven en ieder die zich verzet tegen de overheid, o' hij Arabi Pacha heet dan wel Maceo, kan reuenen op zijn volle sympathie. «Ge kunt u dus nergens vertoonen, of ge brengt een regeering ten val," zeide eens een vriend tot hem, toen hij een kabinet aanviel, waarin zijn radicale vrienden zaten. Alle regee ringen en kabinetten heeft hij bestreden. Hij heeft geholpen het Keizerrijk omver te werpen hij heeft Thiers, Mac Mahon en de opportunisten aangevallenthans nog voert hij den strijd tegen het kabinet-Méline met even groote heftigheid als wilde het de monarchie herstellen. Slechts eens heeft hij zijn pen in dienst van een ministerie gesteld, n.l. toen Bourgeois en de radicale socialisten aan het bewind kwamen maar dit partij-kiezen ging hem niet goed af, en toen Bourgeois eindelijk de vlag streek voor den Senaat, wierp Rochefort hem over boord en betreurde het van harte, dat hij een poosje ministerieel was geworden. «Van het brons waarmede ik nu gepantserd hen", zeide hij eens, «zou men verscheiden Vendöme-zuilen kunnen houwen." Rochefort gelijkt op den Ier, die in Amerika aankwam en zich onmiddelijk vijandig ver klaarde tegen elke regeering, welke ook. Intusschen moet de oorzaak dier weerbar stigheid niet zoozeer in zijn revolutionaire in stincten als wel in zijn geniale gave van schelden worden gezocht. Lof vloeit slechts zelden uit zijn pen, hij spreekt van den «doorluchten" Garibaldi, maar verder komt hij ook niet. Gaat het er daarentegen orn, den een of ander te vernietigen, dan schittert zijn woor denboek van synoniemen in alle kleurbrekin- gen eener kaleidoscoop. B. v. den minister van buitenlandsche zaken. Hanotaux, schenkt hij buitengewone aandacht. «Mijnheer Hanotaux van Kiel" haat hij, omdat hij het zenden van schepen naar het Noord- Oostzee-kanaal heeft toegestaan; «Hanotaux- Pacha", is hij voor hem als de vriend des Sultans de janitsjaar van den moordenaar der Want eigenlijk heette hij toch evenals zijn vader Jan, Jan Petter. «Ja", zeide Petter de vader, als oen vreemde zijn zoon zag, «hij is zoo klein en zoo tenger. Ik kan maar niet begrijpen, hoe Janneman nog eens zijn eigen kost zal leeren verdienen." Dan boog Janneman het hoofd en zag voor zich, want hij schaamde zich dan voor dien vreemde. Af en toe nam zijn vader hem eens mee op een vischtocht en in waarheid was hij dan niet zoo zwak en zoo onbeholpen, maar Jan Petter had zich nu eenmaal in het hoofd gesteld, dat zijn zoon teer en zwak was en daarom wilde hij het nu een maal niet anders begrijpen. Maar Janneman kreeg daardoor een stuursche plooi in zijn karakter en ging niet gaarne met zijn vader uit visschen. Hij zat liever thuis en bladerde in den grooten prentenbijbel van zijn moeder. «Je kunt dat nu wel doen zeide Jan Petter, «maar uit al die plaatjes zal je anders niet veel degelijks leeren." De tijd verstreek, en weer wat later kwam de tijd, dat Janneman naar de catechisatie zou gaan. Hij was nu wel wat meer uit de kluiten gewasschen, maar bleek en mager als altijd. Lezen en begrijpen dat kon hij, dat hoorde Jan Petter iedereen zeggen, heel goed zoo onnoozel, neen, dat was hij zeker niet. Maar dat gold niet veel voor dit armo volk. Wat zij noodig hadden was merg in de knoken, opdat zij armen en beenen tot onderhoud van hun leven zouden kunnen gebruiken. «Dat alles is immers ook niet zoo heel moeilijk", zei Jan, «als men boeken hooft om uit te leeren," Maar weer wat later kwamen er eenigets, die het gehoord hadden, bij hem en zeiden dat Janneman No. 1 bij de aanneming zou staan. Zij hadden het van dan koster gehoord. En nu willen zij vragen «Was het wijs gedaan dat men den jongen wilde dwingen eenvoudig visscher te worden, als hij toch Armeniërs; de Ottomaan van buitenlandsche zaken do eunuch van den Sultan en daar Hanotaux bezig is aan een boek over Richelieu, is hij de «Richelieu van Datignolles". Wat Rochefort over den gehaten Senaat bij eikaar raapt, is niet te overzien: die oude stiompelaars; die ruinen, die glimmende biljart ballen; die oude krokodillen; die oude schand vlekken die kwakende kikkers, enz., om nog alleen de zachtste uitdrukkingen te nemen. Méline is gewoonlijk voor hem een huichelaar de president niets dan een lusteling; Constans een oude schurkSclieurer-Ivcstner een oude zondaar: kolonel Picquard een wbieker. Wat hij van Christus zegt, is niet weer te geven. Al zijn hoofdartikels zijn vlot geschreven; op zijn stijl laat Rochefort zich ontzaglijk voor staan zelfs moet hij. om dien kostbaren stijl niet te bederven, de studie van vreemde talen hebben opgegeven. Over 't algemeen varen de offers, die hij op de pijnbank van zijn Intransigeant legt, er niet slecht bij. Door Rochefort over 't hoofd te worden gezien, zou voor iederen politicus, die zich zelf hoogschat, bijna een achteruit zetting zijn. En de meening van het publiek dII m'a- muse!" (Hij amuseert mij), dat is het oordeel. Bovendien geldt in de Fransche politiek het principe, dat van tijd tot tijd klappen moeten uitgedeeld en gekregen worden. Hoe schadeloos Rochefort's pennekrassen over 't algemeen zijn, hebben toch de gelegenheden niet ontbroken, waarbij zij den doorslag gaven. Zoo onder het Keizerrijk zoo bij de Boulanger- beweging; zoo toen het er op aankwam, de verkiezing van den door hem gehaten «Tonki- nees" Jules Ferry tot president der republiek te verhinderen. Indien Rochefort in zijn polemiek door een gevoel van wraak is bezield, dan behoorde hij eigenlijk in te zien, dat hem voor de onder vonden wederwaardigheden reeds sedert lang een schitterende voldoening is ten deel geval len. Hij werd ter dood veroordeeld en bereidde zich in den kerker te Versailles er op voor te worden gefusilleerd hij werd tot levenslange vestingstraf veroordeeld en naar Nieuvv-Cale- donië gezonden, en toen hij eindelijk na de amnestie was teruggekeerd, moest hij weer voor vijf jaar zijn verblijf in het buitenland vestigen. Maar onderwijl bevindt hij zich lichamelijk en geestelijk verwonderlijk goed, en de bewe ring, dat zijn langdurig verblijf in de gezonde misdadigerskolonie den grondslag heeft gelegd voor zijn latere frischheid van lichaam en geest, bevat een deel waarheid. In ieder geval zijn al zijn vroegere vijanden, met name die hem ter dood veroordeelden, zooveel hooger op zou kunnen indien men hem maar wat meer liet leeren f' Jan Petter zat een oogenblik in nadenken ver loren. Toen vraagde hij langzaam of visscher zijn, dan geen goed ambacht was. Wisten zij dan niet, dat Petrus en Johannes ook visschers geweest waren 1 En toen zij met allerlei uitweidingen kwamen, zeide hij stil«Moet hij zich dan boven zijn vader verheffen Het was hun niet mogelijk iets anders uit hem te krijgen. Maar tegen Janneman was hij sinds dien tijd vreerad. Hij noemde hem niet langer zwakmaar hij zeide bijna geen woord tot hein. Hij zag soms met toegeknepen oogen naar hem en haalde diep adem, en vroeg dan wat groote eer en dan wel in stuk, om zoo maar altijd met den neus in de boeken te zitten. Dinsdag vóór de aanneming echter kwam de dominee in eigen persoon hem een bezoek brengen, Janneman aan de hand leidende. Hij kwam, zeide hij, om hem te zeggen, dat zijn zoon een flinke, brave jongen was. Hij zou morgen No. I zijn en dat beteekende heel wat. Hij vond den jongen echter niet sterk van gestel, daarom zou het wel het best zijn hem te laten studeeren. Hij zou dan zijn eigen weg kunnen gaan. Hij, do dominee, en eenige mannen van invloed hadden er aan gedacht een schoolmeester van hem te maken. Jan Petter was opgestaan toen de dominee binnenkwam. En toen deze zijn rede ten einde had gebracht, vroeg Jan of een visscher dan ook geen achtenswaardig man kon zijn, al was hij maar een eenvoudig man 1 En hij noemde opnieuw Petrus en Johannes. Daarop antwoordde de leeraar, dat ieder in zijn stand, dus ook een visscher, alle eer en achting verdientmaar als iemands aanleg en talent hem nu meer tot studie drongen, zoo moest men ook die gave niet gering achten en het pand niet in de aarde begraven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1898 | | pagina 5