N°. 9547, 51"° jaargang. Woensdag 9 Februari 1898. DE VLUCHT. Verschijn! dagelijks, uügezonderd Zon- en Feestdagen. FEUILLETON. UITGEVER: H. J. C. ROELANTS. KENNISGEVING. BUITENLAND. 1 i Abonnementsprijs voor Schiedam, per kwartaal f 0.90 n n omliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05 franco per post, p. kwartaal. - 1,30 Afzonderlijke nommerso.02 BUREAUBOTEKSTRAAT TO, Tclepboon Ko. 133. Advertentieprijsvan 1—5 gewone regels met inbe grip van eene Courant70.5a Iedere gewone regel meero.lO Bij abonnement wordt korting verleend. Burgemeester en Wethouders van Schiedam, brengen ter kennis van de ingezetenen, dat het 2e suppletoir-kohier der plaatselijke directe belasting dienst 1897, den 25sten Janeaii 1898 door den gemeenteraad vastgesteld en den 31sten Januari daaraanvolgende door heeren gedeputeerde staten dezer provincie goedgekeuid, aan den ontvanger der gemeente ter iuvordeiing is uitgereikt en in afschrift geduiende vijf maanden, te rekenen van heden, op de secrctai ie der gemeente voor een ieder ter lezing is nedei gelegd. Wordende vooits een ieder aangemaand zijnen aan slag op de bepaalde termijnen te voldoen, op straffe van vervolging volgens de wet. En is hiervan afkondiging geschied, waar het be- hooit, den Ssten Febiuari 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd VERSTEEG. De Secretaris, VERNÈDE. Algemeen overdekt. Schiedam, 8 Februari '98, Het proccs-ZoIa. Om negen uur reeds richtte gistermorgen een stroom van belangstellenden zich naar het Paleis van Justitie te Parijs. De republikeinsche garden dwingen de menigte zich en file te scharen om te wachten of en wanneer zij toe gelaten kunnen worden tot de publieke tribune. Onder de menigte worden verscheiden be kende figuren opgemerkt uit de letterkundige en de politieke wereld. Men wijst elkaar Henri Rochefort, die vergezeld is door den gewonen verslaggever van rechtszaken van zijn blad. Een deel der menigte juicht den nrooden markies" toe; maar sommigen jouwen hem uit. Rochefort richt tot hen de spottende woor den, dat zij 5 frs. per hoofd van het jsyndi- caat" hebben gekregen, en gaat het, gebouw binnen. Daar komen allengs de belangrijkste getuigen bijeen de senator Trarieux, Rochefort, Jaurès, Develle, Vallecalle e. t. q. Generaal de Pellieux komt, vergezeld van zijn ordonnans-officier, beiden in civiel. Generaal Gonse, de onder-chef DOOR IDA BOY-ED. 25) Het vijftal populieren staat op een klein kunstmatig heuveltje, in de glooiing waarvan een sieenen bank als het ware is ingeschoven want de stijgende bodem vormt de rugleuning. Dat alles is ruig begroeid met mos en gras, en jong struikgewas is daar ontkiemd, juist zooals de wind of de vogels er de zaden hebben heengedragen. Vlierboomen staan rechts en links in een halven cirkelrecht er voor strekt zich een grasveld uit, waarin witte lerkestammen uit één wortel als een bouquet oprijzen, zich hoogerop ver van elkaar buigen en hun groen gebladerte bevallig en zwaar moedig ter aarde neigen. Ver op den achter grond staat een blauwgroen dennenwoud. «En daar is zon. gloeiende, fel-schitterende zon. Men ziet den gloed golven over het grasveld. In het rond hooit men gesuis en gefluister. De bleek-hla vlier verspreidt haar doordringenden geur. Ik zie opwaarts. Boven mij, in de toppen der populieren trilt het voortdurend. De harde, blanke bladeren sid deren aan hun stelen en wrijven ritselend over ■elkaar. Rusteloos duurt die beweging vooit. rusteloos het fluisteren, rusteloos het licht. Op 't laatst schemert het mi» voor deoogen; want daarboven blijft geen enkel lichtpuntje, geen enkele schaduw ook maar één seconde op dezelfde plaats. De zachte wind schudt ze on ophoudelijk door elkander, schaduw en licht, zonder ophouden. En ik sluit de oogen «O, u heeft gelijk. Daar doorleeft men een sprookje, wanneer men de oogen sluit Arme stervelingen droomen een koninklijken droom, en mogen in den droom wagen gelukkig te zijn van den generalen. staf,9verschijnt te. 11 uur in gewoon tenue. Om half twaalf komt er beweging onder de menigte daarbuiten. Mevrouw Alfred Dreyfus komt aanrijden in gezelschap van Scheurer-Kestner en Joseph Reinaeh. De echtgenoote van den banneling van het Duivelseiland is in liet zwart gekleed. De menigte bewaart een eerbiedige houding. Geen kreet wordt gehoord. Spoedig daarop komt Zola, vergezeld van Georges Clémenceau en den directeur der Aurore Vaughan. De groote schrijver wordt begroet met vijan dige kreten en hier en daar een toejuiching. In de zaal der Pas-Perdus van het Paleis vindt Zola zijn advocaat, me. Labori, en door dezen vergezeld treedt hij de rechtszaal binnen. Zijn verschijnen brengt levendige ontroering te weeg onder het publiek op de tribune, waar de balie, de politieke, letterkundige en kunst wereld ruim is vertegenwoordigd. Opdeeeiste rijen ziet men de dames Labori, en Zola, verder Octave Mirbeau, Maurice Talrneyer, Henri Houssaye, Millerand, Georges Thiébaud enz. Achter het Hof hebben tal van leden van het Hof van Cassatie en het Hof van Appel plaats genomen. Ook zijn verscheiden leden van den Raad van State, van de Rekenkamer en het corps diplomatieque tegenwoordig, voorts advocaten, senatoren, afgevaardigden. Even klinkt «Leve Zola!" maar onmiddellijk roept men »Sst I Sst 1 Zitten 1" Zola, die met den directeur van de Aurore plaats heeft ge nomen in de bank der beschuldigden, en zeer bleek ziet, -wenkt het publiek kalm te zijn. Onder een plechtige stilte treedt het Hof binnen. De zitting begint. Na de gebruikelijke formaliteiten vraagt Albert Clémenceau, de advocaat van den direc teur der Aurore, voot lezing van de klacht, door den minister van oorlog gezonden aan zijn col lege van justitie. De lezing daarvar wordt uitgesteld tot in den loop der debatten. Bij loting worden de juryleden aangewezen. Het Hof voegt zich op requisitoir van den advocaat-generaal een raadsheer toe en besluit twee plaatsvervangende jury-leden te benoemen. De verdediger van Zola heeft acht, het Open baar Ministerie slechts twee leden der jury ge wraakt. Een deurwaarder stelt me. Labori een pakket ter hand van 180 telegrammen van geiuk- ïEen luid klinkende roep deed mij eindelijk opschrikken. Men riep mijn naam door het park. Maar op een muzikale wijze, de tweede lettergreep oen terts hooger dan de eerste. Het was Phoebe's stem ik herkende die ter stond. Ik wilde evenwel niet onder de popu lieren gevonden worden niemand mag net vergeten plekje opnieuw ontdekken Ik wil mij verbeelden, dat het mijn eigendom is. «Door het struikgewas dringend en paden overstekend, kwam ik eindelijk verhit in de nabijheid van het slot op den grooten weg, die recht van het terras naar het park leidt. Daar zag ik in de verte de roepende Phoebe. Haar lichtblauwe gestalte deed bekoorlijk op den breeden, groenen achtergiond. De klee deren, dia uw smaak en uw goedheid haar schenken, maken den indruk van een klassiek gewaad. In zulke zachte, fijne plooien vallen zij neer. En Phoebe loopt nietzij schrijdt voort. Haar gang gelijkt op dsen van u alleen is bij haar jeugd, wat bij u majesteit is. Kortom, ik denk altijd een figuur van Alma Tadema voor mij te zien. iPhoebo zwaaide een brief. Toen wist ik reeds van verre, dat die van u kwam. «En Phoebe haastte zich naderbij Tan te Conradine heeft geschreven. Zij komt nog dezen zomer. Juffrouw Petterson moet iederen dag de gele kamer luchten, en de roode meubelen moeten in het kameitje naast het salon worden gebracht. O, hoe blij zal Adriaan zijnik bedoel mijnheer ven Collas ik ben dat nog zoo gewend van toep ik nog een kind was, en hij «kleine Phoebe" en ik «groote Adriaan" zei." ïU behoeft u daarover niet te verontschul digen", zei ik. «Men komt hier door de een zaamheid en alleilei invloeden in een natuur lijke stemming. Ook ik noem u en mijnheer von Collas steeds in mijn gedachten eenvoudig weg Adriaan en Phoebe, zelfs in mijn brieven ar.n uw tante vloeit mij dat zoo uit de pen. Ik viaag bij deze gelegenheid meteen om vergeving daarvoor." Phoebe scheen dat wei aangenaam te vinden. wensch aan Zola uit alle streken der wereld. De jury-leden leggen intusschen den eed af, waarna voorlezing wordt gedaan van de aan klacht van den minister van oorlog en de pre sident van het Ilof uiteenzet welke feiten Zola en den directeur der durore worden ten laste gelegd. Yoor het nu volgend debat tusschon den advocaat-generaal van Cassel en me. Labori over het al dan niet in de behandeling be trekken der acht andera beschuldigingen, door Zola in zijn open brief aan Faure uitgesproken, verwijzen wij naar de telegrammen, die wij in een deel onzer vorige oplaag nog konden opnemen. Het Hof besliste, na een uur in raadkamer te hebben vergaderd, dat den beklaagde niet zou worden toegestaan die acht beschuldigingen te bewijzen. Eveneens werd verworpen de interventie van me. Cabannes in het geding, die zich namens de drie door Zola gesmade deskundigen civiele partij wenschte te stellen. Door deze deskundigen is nl. reeds een aan klacht ingediend tegen Zola en de Aurore bij de correctioneele rechtbank. Nu worden de getuigen opgeroepen. De president deelt mede, dat de volgende gedagvaarde getuigen niet zullen verschijnen de Pressensé, omdat hij ziek is Frederic Passy, die te Cannes vertoeftde minister van oorlog, daar hij blijkens een schrijven van den minister van justitie niet door den ministerraad ge machtigd is om ter terechtzitting te verschij nen d'Ormescheville, de rapporteur van den krijgsraad die Dreyfus veroordeelde dr. Joubert. Me. Labori verklaart dat de verdediging zich daartegenover haar rechten voorbehoudt. Evenmin zullen getuigenis komen afleggen generaal de Luxern, kolonel de Ramel, du Paty de Clam, mme. de Boulancy. De oud-president der Republiek Casimir Perier houdt zich ter beschikking vau het Hof, maar zal geen ver klaring afleggen over eenig feit, ten opzichte waarvan hij gebonden is door het ambtsgeheim. Me. Labori protesteert nadrukkelijk tegen het wegblijven van du Paty de Clam, wiens getuigenis van het hoogste gewicht is. Zoo noodig moet deze gedwongen worden te ver schijnen. Hij stelt een conclusie voor in dien zin, die de advocaat-generaal teruggewezen wil zien. Labori verdedigt zijn eisch. In 1892 stond Paty de Clam in nauwe connectie met de familie Comminges en kolonel Picquard. «Adriaan en Phoeba", herhaalde zij. «Ja, maar ik kan mij toch niet meer «kleine Phoebe" laten noemenwant ik ben al zoo groot, even giootals tante Com adine, geloof ik." «Zij was daar bepaald trotsch op. «Dus u denkt, dat Adriaan ook zoo blij is 7" vroeg ik. Ik moest door den mond van een ander mij de vreugde over uw komst laten schilderen. «Ja, hij aanbidt tante Conradine. Dat moet hij ook. Zij heeft hem welgedaan. Dankbaai lieid is de edelste deugd; ondankbaarheid de vreese lijkste ondeugd. Daar heb ik reeds vaak over nagedacht. Men heeft zooveel in zich, dat dank baarheid tot een last maakt. Het is dikwijls deemoedigend aan anderen alles te danken te hebben; dikwijl» verbeeldt men zich, dat men in 't geheel geen vrij mensch meer is, dat men een last van dankbaarheid te torschen heelt Ontvangen is altijd moeilijker dan geven. Daar ik een arme wees ben, heb ik reeds vroeg ge leerd daarover na te denken. Men hoort zoo dikwijls, dat twee menschen in onmin gera ken, waarvan de een de weldoener van den ander was. Ik kan mij dat zeer goed begrijpen. Bij den ontvanger komt allengs de trots in opstand. Ik ben van oordeel, dat een hoog karakter noodig is om altijd even dankbaar te kunnen zijn. Ik bezit zulk een karakter niet. Neen, ik niet." «Haar gelaat stond zeer ernstig, en iets als bitterheid klonk uit haar woorden. Toen beving mij een nameloos roedelijdenik zag dat ook deze jeugdige lichtgestalte reeds door oen donker dal moet gaan. Ik vatte ha&. ïian-i en drukte die. sliet leven is raadselachtig en moeilijV zeide ik met een zucht. «Ja, dat is het," beaamde zij met een ernsligen hoofdknik. «Op eens kreeg ik een gevoel, of iets afkeer- wekkends naar mij toe sloop, of iemand een hand op mij legde, die ik van mij moest afslaan als een insect. Ik voelde mij gedwongen ter zijde te zien. «Toen zag ik achter den regenton aan den De president merkt op, dat mejuffrouw de Comminges ziek is, hetgeen me. Labori doet constateeren, dat er veel zieken in deze zaak zijn. Wij zullen de oorzaken van dat wegblijven uiteenzetten, zegt hij, en aantoonen welke mid delen rnen heeft gebruikt ombepaalde getuigen to verhinderen getuigenis te komen afleggen. Hij verklaart voorts, dat de getuigenis van du Paty de Clam volstrekt noodig is om het volle licht te werpen op do gesluierde dame. Do advocaat zegt verder: Wij zijn niet hang voor het stuiten der deuren. Gold het een quaestie die de landsverdediging raakte, dan zouden wij niet opzien tegen een geheime zitting ten over staan van twaalf gezworenen. Maar het is een aardigheid in deze zaak te komen aandragen met de landsverdediging. Dit ontlokt den advocaat-generaal de vraag of Labori de landsverdediging een aardigheid noemt. Maar deze protesteert. »Ik geef u niet het recht," zegt hij, sop die wijze te spreken. Ik sta niet toe dat men twijfelt aan mijn vader landsliefde. Hij zegt den advocaat-generaal geducht de waarheid; deze antwoordt er niet op. In de zaal wordt geapplaudisseerd. Na dit incident gaat de president voort met de lezing der brieven van de getuigen, die geen gehoor geven aan de dagvaarding. Mme. de Boulancy lijdt aan een hartkwaal en zal daarom niet verschijnen. Laborie protesteert met nadruk. Esterhazy heeft mme. de Boulancy met den dood ge dreigd, indien zij andere brieven van hem, nog compomitteerender dan de reeds bekende, zou publiceeren. Me. Clémenceau stelt een conclusie voor om mme. de Boulancy aan een medisch onderzoek te onderwerpen. Tevens eischt hij, dat de brieven van Esterhazy, die zij nog bezit, in beslag zullen worden genomen. Kapitein Lebrun-Renauhl zal ook niet opko men, daar hij niets heeft toe te voegen aan het dooi' hem uitgebrachte rapport (over de zgn. bekentenis van Dreyfus). Me. Labori acht dat rapport valschelijk en op onwettige wijze opgemaakt. Wij willen den kapitein hierover besliste vragen stellen, zegt hij. Majoor Ra vary, de rapporteur van den tweeden krijgsraad, zal niet verschijnenevenmin gene raal Mercier, oud-minister van oorlog. Advocaat Labori protesteert. Ge neraal Mercier is een der belangrijkste getuigen. Zola zegt, dat Mercier. destijds minister von oorlog, zich hoek, dien wij onder het spreken langzaam genaderd waren, mijnheer von Lüngwitz staan. Hij had de armen over de borst gekruist en keek naar ons. De ion scheen hem recht in het gelaat. Misschien knipoogde hij daarom, Maar het kwam mij voor, dat hij een nijdig- spoitend gezicht trok. Ik kreeg een zeer pijn lijke gewaarwording en liet haastig Phoebe's hand los. «Phoebe zag ook den man, zooals hij daar stond met den hoed in den nek, alleen ter halver hoogte zichtbaar achter den grijzen regenton. «Zij bloosde heftig en liep vlug weg. Mijn heer von Langwitz evenwel zeide op zijn ge wonen, koud-beieefden toon, dat hij mij had gezoent, om mij uit te noodigen tot een tochtje naar de meierij Jolsliag. Ik ging met hem mede onderweg spraken wij alleen over zaken. Ik was niet in de stemming om hem iets te zeggen over uw komst. Het gaat hem ook niet aan. «En nu eerst, aan het siot, waag ik ^het te spreken over hetgeen in uw brief, mevrouw, het belangrijkst is, en wat mij zoo gelukkig heeft gemaakt. U zegt, dat u niet meer zulk een eenzaam gevoel hebt, omdat u voelt, dat ik u een weinig begrijp. Mijn leven behoort u, dat weet u wel. Kon ik het geven in uw dienst, voor u, dan zou mijn laatste gedachte nog die van blijden trots zijn. Indien ik slechts één oogenbhk uw ziel kan weldoen, dan heb ik niet tevergeefs geleefd. «Mijn God nu ik dit schrijf, kleurt mijn voorhoofd zich rood van schaamte. Hue jong, hoe overdreven zult u mijn woorden vinden 1 Wie ben ik, dat ik kon gelooven, iets voor u te zijn «Vergeef mij, mevrouw. Maar vergun mij ten minste den droom te koesieren, dat het mij vergund zou kunnen worden, mij eens uw vertrouwen en uw achting waai!ijk waard te toonen, «Uw u ten volle toegedane Trebbin, 27 Mei. «Felix Dahland." Wordt vervolgd.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1898 | | pagina 1