IM°. 9548. 51"° jaargang. Donderdag 10 Februari 1898. DE VLUCHT. Verschijnt dagelijks, uitgezonderd Zon- en Feestdagen. FEUILLETON. f UITGEVER: H. J. C. ROELANTS. BUITENLAND. Abonnementsprijs voor Schiedam, per kwartaal f 0.90 omliggende plaatsen, p. kwart. - 1.05 franco per post, p. kwartaal. - 1.30 Afzonderlijke nommera0.02 BUREAU; BOTERSTRAAT ïO, Telejrihoors Xo. 123. ui iijj. Advertentieprijsvan 1—5 gewone Tegels met inbe grip ynn ccne Courantf 0.52 Iedere gewone regel meero.lO Bij abonnement wordt korting verleend. Algemeen «verzicht. Schiedam, 9 Februari '9S. Het proces-Kola. De tweede dag van het proces-Zola heeft het zelfde beeld van een hardnekkigen strijd aan geboden tusschen «aanval" en «verdediging", zooals Scverine het uitdrukte. En wederom viel het niet te miskennen, wie den strijd wensehte, en wie zich daaraan zocht te onttrekken. Aan de eene zijde Zola, wiens snerpend ver langen om behandeld te worden als een moor denaar, een dief" toch zeker indruk moet hebben gemaakt op de leden der juryanderzijds al wat zich op gezag kan beroepen, glad als slangen, aan den greep van den beklaagde ontglippend. Aan de eene zijde de ur-mensch, die, ver trouwend op de kracht zijner spieren en zijn goed recht, den strijd aanbindt; aan de andere zijde de sluwe vijand, toegerust met het schoonste, maar het wreedste wapen tevensde wet. Aan wien de overwinning Voorloopig is er nog niet veel van te zeggen. Het was gisteren, den tweeden dag der terechtzitting nog woeliger in den omtrek van het Paleis van Justitie dan Maandag. Wij verwijzen daarvoor weder naar de tele grammen, die wij in het grootste gedeelte onzer vorige oplaag nog kouden afdrukken. Een enkele toelichting en uitweiding mag daaraan niet ontbreken. De uitdrukking, die Joseph Reinach bezigde, gaf een niet onjuist beeld van de leiding der debatten»De keer, dien de debatten nemen, schijnt duidelijk. Men wil het licht uitdooven, ziedaar de heele zaak!" De brief, waarin Esterhazy weigerde als getuige te verschijnen, verklaart: sik ben, door Mathieu Dreyfus beschuldigd van hoogverraad, met algemeene stemmen door den krijgsraad vrijgesproken. «Heden ontvang ik een brief van een burger, zekeren Emile Zola, die mij oproept als getuige." Hij verklaart van oordeel te zijn aan deze oproeping niet te moeten beantwoorden, en laat het aan het hof en de jury over, de redenen te beoordeelen die hem zijne gedragslijn voor schrijven. De advocaten der verdediging Labori en Clé- menceau drukten terecht hun bevreemding uit over dit antwoordde laatste verlangde met klem dat Esterhazy zou worden gedwongen te verschijnen. Daartoe strekkende conclusiën wor den gesteld. Na de "aflezing der getuigen en de uitspraak van het Hof betreffende de Maandag door La bori gestelde conclusiën, zou mevrouw Dreyfus worden gehoord. DOOR IDA BOY-ED. 26) »Waarde vriend 1 «Als ik uw brieven lees, maak ik een merk waardige opmeiking. Het korot mij voor, dat wij, u en ik, in één sfeer leven. Ja zelfs, wanneer het niet een beetje vreemd was, dat tot iemand to zeggen, wiens stijl men geroemd heeft, zou ik willen vragenSchrijven wij niet een zelfden stijl? Bijna krijg ik lust toch maar niet naar Trebbin te komen. Het is verrukkelijk brieven te krijgen, die de phantasie bezig houden. Men zoekt de stemming van den schrijver te doorgronden. Men vraagt zich af; Zat hij in het eenzaam, nachtelijk uur daar boven in zijn kamer bij zijn lamp, terwijl buiten de boomen ruischten "Viel de morgen zon op dit papier, en begon hij zijn dag met een groet aan u 7 «Ach, welk een weldaad, welk een innige, bevrijdende weldaad, te weten, dat iemand mij zoo toegedaan is 1 Dat is nog een andere aanhankelijkheid dan van Adriaan en Phoebe, van de oude Amtrup's en van madamemère. Laat ons hen eens beschouwen. «Adriaan von Collas denkt vóór alles aan zijn landgoed, dien ongelukkigen grond, die ter eener helft in het moeras verzinkt en ter andere te verzanden dreigt. Nu, dat is mis schien een beetje kras gezegd. Maar ik stel mij voor, dat Adriaan eens tot do vrouw die hij liefheeft zal zeggen, nietsWees de mijne, De president weigerde de vraag van Labori tot haar te richten, waarop Zola zich liet ver leiden tot den sensatie-vel; kenden uitroep %Ik ken de wet niet, ik wil haar op dit oogenblik niet kennen." De conclusiën, die mr. Labori stelde, bevatten de volgende vragen, die hij aan mevrouw Drevfus gericht wensehte te zien. «Wat denkt gij van de goede trouw van den heer Zola? "Welke zijn do redenen, die U hebben doen gelooven aan zijn goede trouw Denkt gij, volgens hetgeen gij weet, dat het onderzoek beti effende uw echtgenoot is wettig of onwettig geweest Vertel ons het eerste bezoek van Du Paly de Clam te Uwen huize en zeg ons welke personen er bij tegenwoordig waren. «Heeft de heer Du Paty de Clam niet zeer grove beleedigingen tegenover uw echtgenoot uitgesproken Heeft hij niet beweerd, wiskun stig zijn schuld te kunnen aantoonen Heeft hij U niet gesproken van het ijzeren masker? Heeft hij U niet uitdrukkelijk verboden om zelfs uwe familie over de zaak te spreken? Irt hoeveel tijd hebt gij niet mogen schrijven aan uw echtgenoot en na hoeveel tijd hebt gij hem teruggezien Heeft Du Paty de Clam U niet gezegd «Hij ontkent, welnu, ik zal al wat hij in zijn corpus heeft, er wel uit weten te rukken Heeft Du Paty de Clam U, in weerwil daarvan, niet doen hopen, dat er slechts sprake van een vergissing %vas? Heeft hij niet door slinksche middelen getracht bekentenissen te krijgen gedurende het onderzoek en na de ver oordeeling? Wat denkt gij van de moraliteit van uw echtgenoot Heeft hij niet altijd ver klaard, dat hij slachtoffer was van een complot?" De advocaat-generaal verklaarde daarop het te betreuren, dat de beklaagde noch het vonnis van 1898 noch het gewijsde van 1894 eerbie digde. Hij verweet Zola te hebben gezegd, dat hij de wet niet kende en niet wilde kennen. Op een gelukkige wijze verbeterde Zola die onhandige uitdrukking. Hij zette uiteen, dat het hem, die geen redenaar was, kon over komen dat hij uitdrukkingen gebruikte die zijn denkbeelden niet juist weergaven. Hij had niet willen zeggen dat hij zich plaatste boven de wet maar hij had alleen willen protesteeren tegen de procesvoering en de beleedigingen waaraan hij blootstaat, «Men heeft mij willen beletten te spreken, mij het zwijgen willen opleggen. Dat is een onwaardige behandeling I" Die woorden werden beloond met levendige toejuichingen. Een krachtige stem roept «Bravo 1" Het O. M. vraagt wie dat geroepen heeft. »Ik", zegt Labori. «Het is de kreet van mijn geweten 1" Vervolgens werden de conclusiën van Labori over de aan mevrouw Dreyfus te stellen vragen opdat ik u gelukkig kan maken", maar «Wilt gij met mij arbeiden, opdat Collasborg zich weer "verbelfe «Goede Adriaan Hoe gaarne aanvaard ik zijn vereeringwant zij ontspruit niet alleen uit dankbaarheid. Mijn ijdelheid reeds ver biedt mij, die als de eenige oorzaak aan te nemen. Ik zal eens naar een vrouw voor hem uitzien wij zijn daar ginds zoo afgezonderd van de wereld, en een meisje met geld ken ik beelemaal niet in den omtrek. «Ik zie dat u Phoebe nog niet door en door kent. Phoebe heeft meer dan één karaktertrek met mij gemeen. Of het Skanderborgsch dan wel Grabowskisch bloed is, weet ik niet. Sedert ik vermocht waar te nemen, waren er alleen nog maar ooms en tantes in leven, zóó oud, dat er niets meer uit op te maken was. Phoebe conserveert zich. Onbewust na tuurlijk. Zij geeft iedereen maar een beetje liefde, een beetje dankbaarheid, een beetje toewijding. Dat alles zal eens opvlammen en zich als een gloeiende stroom over iemand uitstorten. Wel hem en wee hem! Wel haar en wee haar 1 «Voor de oude Amtrup's ben ik een rariteit, waarover zij met innig welbehagen spreken, zooals schilderij verzamelaars van een lievelings stuk uit hun galerij. En madame mère? Ja, die schat mij ontzaglijk hoog zij paradeert met mij. Het staat ook zeer goed, wanneer zij van de rijke Conradine de la Frétnoire nèe (madame mère zegt nooit «geboren") baronesse Grabowski als van haar lieve dochter kan spreken. «Beste Felix, ik begin te gelooven dat het noodlot u zoo bijzonder veel heeft laten lijden en zoo wonderlijk met u speelde, om u nu in mijn leven te stellen. En daarvoor ben ik het door het Hof afgewezen, als geen verband hou dende met de te laste gelegde feiten. Mr. Leblois, die nu werd geboord, verklaar den van kindsbeen af bevriend te zijn geweest met kolonel Picquard, die hem, toen hij chef van liet bureau van het ministerie van oorlog was geworden, dikwijls over rechtsquaesties raadpleegde. Toen P. in 1896 plotseling het ministerie verliet, had hij nooit gesproken over de zaak- Dreyfus noch over de zaak-Esterhazy. In 1897 kwam Picquard hem zijn overtuiging roede- deelen dat Dreyfus onschuldig was. Hij was daardoor diep getroffen, maar legde zich zelf de grootste voorzichtigheid op. Leblois was toen de feiten gaan onderzoeken, en kwani te weten, dat Scheurer-Kestner zich sedert een jaar met de zaak bezig hield en overtuigd was van Dreyfus' onschuld. Maar om revisie van het vonnis te verkrijgen, waren er stukken noodig, b.v. het borderel. Leblois had toen Scheurer-Kestner aange spoord den minister van justitie van de zaak in kennis te stellen; maar het materieele be wijs ontbrak. Toen kwam de advocaat te weten, aan welke intriges Picquard bloot stond. Men zond hem naar Sousse, in Tunis, telegrammen geteekend «Speranza". Door bemiddeling van den senator Trarieux, die daarover eene verklaring zal afleggen, stelde Leblois de regeering in kennis van die kuipe rijen en diende zelf een aanklacht in wegens valschheid in geschrifte. Leblois was overtuigd dat de telegrammen van het ministerie van oorlog waren. Zij moesten den schijn wekken dat Picquard in betrekking stond met een politiek persoon. De namen «Blanche" en »mlle. Cominges" werden er in genoemd. Een incident doet zich voor naar aanleiding van Leblois' bewering, dat «overigens in den Raad van Onderzoek duidelijk is gebleken, dat Picquard geheel vreemd was aan die verval- schingen". De President: «Wat weet u daarvan?" Leblois »Dat is verklaard voor den Raad van onderzoek." «Daar is u niet steeds bij geweest." ïlk weet", vervolgt Leblois, »dat Picquard op dat punt geheel gerechtvaardigd is." Labori vraagt, of Du Paty de Clam een ge sluierde dame niet een zonderlinge rol heeft doen spelen. Leblois «Ja; hij stond in betrekking met de familie Cornminges." Hij licht dit nog nader toe. Aan de beurt is om gehoord te worden Scheurer-Kestner, die reeds vooraf van den voorzitter de waarschuwing ontvangt niet over de zaak-Dreyfus, inaar alleen over de zaak- Zola te spreken. noodlot dankbaar, want het heeft mij daardoor eindelijk iemand geschonken, dien ik vertrou wen kan. Ik voer in den geest vaak lange gesprekken met u en vertol u veel, zeer veel. Misschien is het ook maar beter, dat uw beeld in mijn phantasie het alleen hoort, en gij zelf niet. «Als ik in den gondel zitzoo lui, half liggend ziten alleen ben want Jasperson telt niet mede zoo min als de gondelier dan sluit ik de oogen, luister naar het klokken van het water, en denk er over welk een ge not het zou zijn, deze stille sprookjesstad te bewonen met een dierbaar wezen aan mijn zijde. Ik ben nooit hier geweest on weet dus niet of Venetië, zooals men zegt, de heerlijkste omlijsting is voor het geluk. Maar dat ik hier gelukkig zou wenschen te zijn, dat weet ik wel. «Ach, welk een onvergelijkelijke gemoeds toestand als de oude smart wegzinkt en verbleekt en wanneer het hart siddert bij de gedachte: het geluk kan weer tot u komen. «Maar ik bemerk dat ik mijn droomen in wooriien breng dat moet niet. Integen deel ben ik aan mijn schrijftafel gaan zitten, mev het i/aste voornemen, mij voortaan niet meer door mijnheer Felix Dahlland te laten beschamen, wat betreft mijn belangsteliing in mijn belangen. «Uw beide rapporten van uit Dolbatsch waren verblijdend, maar toch ontbrak er iets aanu liadt er slechts enkele korte regels aan toegevoegd, en die schenen van een vreemde te komen. Nu adresseer ik mijn brief weer naar Trebbin, en dat is mij aangenaam. Ik weet u liever daar! Met acht of tien dagen kan ik vandaar weer een brief van u hebben. j>Vergeet niet mij te zeggen of u eenige beteekenis hecht aan het blozen van Phoebe De senator verklaart nu in 1897 vernomen te hebben, dat kolonel Picquard het bewijs was machtig geworden, dat liet aan Drevfus toe geschreven borderel van de hand van Esterhazy was. Picquard ging naar dr. Bertilion, den direc teur vavi den authropometisehen dienst, en legde hem het borderel en Esterhazv's schrift voor. Bertilion gaf liem toe dat het schrift niet alleen op elkaar geleek, maar volkomen iden tiek was. In zijn correspondentie met generaal Gonse deelde Picquard deze ontdekking medeen generaal Gorise deelde Picquard's meening. Scheurer-Kestner verklaart de brieven van den generaal bij zich te hebben en die te willen voorlezen, hetgeen herige opschudding veroorzaakt. De president acht dit onmogelijk. Mr. Labori stelt conclusiën. De president houdt vol dat de lezing dei- brieven tegen de wet is, daar zij niet behouren tot de bij dagvaarding genoemde stukken. Mr. Clémenceau zet uiteen, dat de brieven niet in de dagvaarding kondon worden opge nomen, omdat zij overgelegd waren aan den krijgsraad en generaal de Luxer ze in beslag had genomen. Scheurer-Kestner krijgt nu vergunning den inhoud der brieven uit zijn geheugen mede tü deelen. Deze verhaalt dan, dat genei-aal Gonse aan Picquard schreef: «Waarde Picquard. Zet uw onderzoek voort, maar voorzichtig en zonder gerucht te maken. Dit is de eerste voorwaarde om te slagen." Picquard schreef daarop dat allen, die over tuigd waren van een gerechtelijke dwaling, alles in het werk gingen stellen en dat het, ter wille van de openbare rust, noodig was te handelen en hen vóór te zijn. Hierop antwoordde Gonse: »Het licht moet niet belet worden door te brekenmaar de wijze, waarop de waarheid aan het licht zal komen, dient overwogen." Scheurer-Kestner verklaarde verder, dat hij den minister van oorlog had gevraagd om een officieele enquête te openen over het borderel. Hij had den minister niet gesproken over de brieven van generaal Gonse. Den volgenden dag hadden de ministerieele bladen zijn bezoek medegedeeld, ofschoon afgesproken was dat dit geheim zou blijven. Een afschuwelijke campagne in de bladen was toen tegen hem begonnen. Later had hij ook den minister-president gesproken en dien de brieven van Gonse aan geboden. Hij zelf had later ook Mathieu Dreyfus aangemaand zijn overtuiging, dat Esterhazy de schrijver van het borderel was, mede te deelen aan den minister van oorlog. Zola vraagt nu den senator»Het zou mij onlangs, toen zij Ltingwitz zag, Mijnheer von Liingwitz zou ik niet als neef kiezen. «Gelukkig is het blozen van vrouwen niet zulk een diepe uiting der ziel, als mannen wel eens denken. Een physiologisch feit. Het kan een knisch gevoelig meisje niet vergund zijn te blozen, nl voelt zij zich beleedigd of al maakt geluk zich van haar meester. En een zeer oppervlakkig meisje krijgt bij de minste aanleiding terstond een hooge kleur. zij heeft alleen te dunne bloedvaten. Ik wil dus hopen niet dat Phoebe oppervlakkig is, maar dat zij als eene teere hoog-blondine ook om iemand die haar onverschillig is, kan blozen. En als mijnheer von Liingwitz zelfs jaloersch op u wil worden, dan zou op ons stil Trebbin een allerliefst blijspelletje van vergissingen worden afgespeeld, dat mij doet lachen, terwijl ik het mij voorstel. «Kent ge niet den ongelukkigen toestand, waarde Felix, wanneer men in zijn herinne ring tevergeefs zoekt naar den klank eener stem, die u sympathiek was? Alles is u levendig voor den geest geblevenmen ziet voor zich het schitterend oog, hot edele ge laat, den dierbaren mond men herinnert zich de woorden en de eigenaardige wijze van ze te schikken of het een of andere woord veel vuldig te bezigen men weet precies van welk gebaar het opgewekt gesprek veelal vergezeld ging men heeft den persoon volkomen voor zich alleen het oor doet zijn plicht niet Het heeft den klank, den mannelijken, diepen klank verloren. «Schrijf mij dus van Trebbin. Ik tel de dagen. «Conradine de la Fremoire." Venetië, 18 Juni. Wordt vervolgd,)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1898 | | pagina 1