DE ALTAARKAARS.
Dt psjcMatrie in ie leranplm.
52"e Jaargang.
Zondag 26 en Maandag 27 Maart 1899.
No. 9894.
Tweede Blad
ANTON VAN DUCK
H
:^f|
t f-E. "Z «RE'
S:iIEDAMSCHE ÏOJRAHT
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en J-Wt,la-en
Prijs per It wartaal Voor S c h i e d a in en Vlaardingen II. I 25 Fi aneo
per post 11. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Adverlentiën voor liet eerstvolgend nummer moeten des midda-s vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Bureau Boter&traat 6§.
gfflj! iiiniilV^i.iHuii[ii,fïMr!|t
Pi ij- der A d v e r 1 e n x i u n \an 17 rvgoK li. 0.90; iedere regel
ïmvr 12' j cents, Reclames lit) cniF per i«g'd. («rooie letters naar de plaats die zij
innemen.
Adv er ten tien bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummersdie Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde Hlrinn mlcertentiSn opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Intcrc. Telefoon IVo. 133.
Den 22sten Maart 1599 werd te Antwer
pen Anthonis of Anton van Dijck geboren,
die met den ouderen Rubens en den jonge
ren Rembrandt liet groote trio der Neder-
landsche schilderkunst vormt. Antwerpen,
dat met trots op zijn pleinen de standbeel
den toont van Quintijn Massijs, Rubens,
Van Dijck en David Tcniers bij ons
wacht een Frans Hals nog altijd op een eer
bewijs van het nageslachtAntwerpen
zal in Augustus ter herinnering aan zijn
grooten zoon Van Dijck een reeks schitte
rende fessten en een veelbelovende tentoon
stelling zijner werken houden en daardoor
toonen hoe grootscli de stad, die hem tot
haar burgers telde, met de gansche wereld
zijn scheppingen oordeelt.
Van Dijek's vader was een koopman. Aan
zijn kunstlievende moeder dankte hij zijn
eerste artistieke aspiraties. Op zijn elfde
jaar kwam Anthonis in de leer bij den his
torie- en portretschilder Hendrik van Balen
(15691632). Hij verliet dezen in 1615 om
naar het atelier van den toen reeds zeer be
roemden meester Peter Paul Rubens te
gaan. Tusschen den meester en den leerling
ontstond zulk een vriendschappelijke ver
houding dat toen Van Dijck zelf in 1618
meester in het gild werd, hij i och nog twee
jaar lang bij don veel ouderen Rubens (geb.
1577) bleef.
De Pinakotheek te München bezit een
portret van Van Dijck uit dien tijd van zijn
eigen hand. Wij zien hem daarop als een
jongeling van groote schoonheid, met fijn-
besneden trekken, een warmen blik en rijk
gelokt, blond liaar, een echte page-verschij
ning, die een liefelijken tegenhanger vormt
tot de krachtige mannelijke schoonheid van
Rubens.
Deze was in 1608, na een verblijf van vele
jaren in Italië, te Antwerpen teruggekeerd
en had zijn huis prachtig ingericht, vol
kunstschatten. In den tijd toen Van Dijck
bij hem leerde, was hij reeds de gevierde
meester, die in Antwerpen als een vorst
troonde.
De Nederlanden hadden bittere jaren van
strijd doorstaan sedert Karei V de regce-
ring had neergelegd. Maar noch het wrecdc
bewind van Alva noch de Spaansche furie
van 1576 noch de belegering en inneming
der stad door Alexander Farnese na de
heldhaftige verdediging door Maruix van
St. Aldegonde, hadden de kracht van do
natie gebroken, al waren Antwerpen's han
del ook onheelbare wonden geslagen.
Toen het twaalfjarig bestand in 1609 rust
bracht cn uitzicht op den definitieven vre
de, die eerst veertig jaar later zou komen,
ontwaakte opnieuw de levenslust in de
IlOOR
T« LST»B.
LÉO
Gij hebt gehoord dat gezegd is:
Oog om oog en tand om tand Maar
ik zeg u dut gij den booze niet
wederstaat.
Het was in den tijd der lijfeigenschap. Er
waren velerlei soort van grondeigenaren. De
oenen vergaten niet dat er een God is in
den hemel en dat zij eenmaal sterven moe
ten en dezen deden geen kwaad aan de men-
schcn. En andereu waren niet heter dan
bulhondcn dat God huil zielen genadig zij
Maar de slechtste heeren waren zij die vroe
ger lijfeigenen geweest waren, opgekomen
uit het slijk en op hun beurt heer geworden.
Dezen vooral maakten hun arme onderda
nen het leven moeilijk.
Op een zeker landgoed was een zaakwaar
nemer. De boeren deden de heerendiensten.
Het was een schoon, uitgestrekt gebied,
met waterstroomen, weilanden en bosschen.
Er zou genoeg land geweest zijn voor al de
bewoners; voor den landheer en zijn mou-
jiks maar de digenaar had een zaakwaar
nemer gekozen uit de dienaren van een zij
ner bezittingen.
De zaakwaarnemer nam dadelijk het ge-
lieele bestuur in handen en legde den ar
men moujicks drukkende lasten op de
schouders. Hij liad een huisgezineen
vrouw en twee dochters, die hij reeds had
uitgehuwelijkt, en hij had reeds veel geld
opgespaard. Hij had kunnen leven, hij had
zeer goed kunnen leven zonder zich te be
zondigen, maar hij was onverzadelijk naar
geld en verhard in het kwaad. Hij begon
reeds dadelijk den moujicks meer werk op
te dragen dan redelijk was. Hij liet een pan-
nenbakkerij houwen, hij beulde iedereen af,
mannen zoowel als vrouwen cn hij verkocht
de steenen voor zichzelf. De moujicks gin
gen naar Moscou om te klagen bij hun
Boeren of arbeiders.
Sehelde-stad, en het was met name Rubens,
die schilderend, bouwplannen ontwerpend
en feesten beieidend, Antwerpen's burger.j
de oude, schitterende tijden voor den geest
nep.
Vlaanderen cn Brabant waren tot het
katholiek geloof teruggekeerd. Maar Ru
bens gaf in zijn religieuse stukken het sein
dat het sombere ascetismo der middel
eeuwen en het brandstapel-fanatisme van
een Alva afgedaan hadden. Te gelijk ging
echter ook de kinderlijke vroomheid der
middeleeuwsehe kerkschilders verloren.
De golvende gewaden in sierlijke drapee-
rmg en de trotsclie, maar zinnelijke
lichaamsvormen maakten de altaarstukken
van een toevlucht voor bedrukte zielen tot
prachtige kerkversiering, die m den gloed
der kaarsen te schooner uitkwam. En daar
naast zoclit Rubens zijn kracht in het zin-
noleven van den heidenscheu tijd met zijn
onverhulde lichaamsscliooulieid.
En om ze nader te brengen aan zijn me
deburgers ontleende hij aau zijn eigen stam
de weelderige vormen, liet lecre witin het
antiek gewaad verheerlijkte hij het Vlaam-
sclie ras. De schoonste vrouwen van Antwer
pen konden de verzoeking niet weerstaan
zich door dezen toovenaar met het penceel
te laten schilderen, die met zijn machtig,
onuitputtelijk scheppingsvermogen en den
betooverenden glans zijner eigen lichame
lijk sclioone, aan geest zoo rijke, levenslus
tige en prachtlievende persoonlijkheid droe
vige herinneringen bande en den weg wéés
tot nieuwe levensvreugde.
Zoo was de tijd, zoo de school waarin Van
Dijck tot ontwikkeling kwam. In 1620 ging
hij naar Londen, wear hij aan het hof van
Jacob I werkte. Hoe lang liij daar geweest
is blijkt niet, maar in December 1622 was
hij weer in zijn vaderstad terug. Het jaar
daarop vertrok hij naar Italië, waar hij
vooral te Venetië den invloed ondervond
van Italië's groote coloristen, Titiaan en
Veronese. Er zijn portretten van Van Dijck
die èn door opvatting èn het gouden colo-
riet levendig aan Titiaan doen denken.
Over Genua reisde Van Dijck daarop naar
Rome, waar hij bij kardinaal Bentivoglio
woonde, wiens portret hij schilderde (Flo
rence, Palazzo Pitci). Het schijnt dat do
vijandschap der Nederlandsche „Schilders
bent" te Rome hem ten slotte dwong naar
Genua te vertrekken.
Daar wachtten hem groote triomfen. Hij
verwierf de gunst van den schitterenden
Genueeschen adel door de vereeniging der
rijke pracht van zijn Viaamseheu meester
met den edelen glans van Titiaan's coloriet.
Geen stad is ook zoo rijk aan kunstwerken
van den meester, die nooit beter portretten
heeft geleverd dan in dezen tijd.
Het schijnt dat de schilder omstreeks
1026 naar zijn land terugkeerde, waar hij
zich thans wijdde aan kerkelijke kunst. In
1627 ontstond zijn groote „Kruisiging'
voor de dom te Mechelcnin 1629 schonk
heer; maar het hielp niets. Hij zond hen
weg en liet den zaakwaarnemer zijn gang
gaan. Deze boorde dat de moujicks een
klacht tegen hem hadden ingediend, en hij
wilde zich wreken. liet leven der boeren
werd toen nog zwaarder. Onder hen bevon
den zich valbdie broeders zij klaagden hun
kameraden aan en trachtten elkander te be-
nadeclen. En het volk werd onrustig, en de
woede van den meester nam toe.
Alles werd hoe langer hoe erger. Men be
gon den opzichter te haten als een verscheu
rend dier. Als hij het dorp door kwam, liep
men voor hem uit den weg als voor een
wolf, men verborg zich over.u om niet door
hem gezien te worden. De opzichter bemerk
te het en de vrees die hij inboezemde, ver
bitterde hem nog te moer. Hij verpletterde
zijn werkvolk door slagen en door zwaren
arbeid. En dc moujicks leden onder die ver
drukking. Het gebeurt wel eens dat men
zulke monsters uit den weg munt; de mou
jicks begonnen zoo iets te mompelen. Zij
vereenigden zich dikwijls op een verborgen
plaats en de stoutmoedigste zeide„Zullen
wij nog langer onzen dwingeland dulden 1
„Zulk een mensck dooden is geen zonde."
Eens waren zij vergaderd in het boscli,
het was korten tijd voor de vasten week van
Paschende opzichter had de moujicks
naar het bosch gezonden om de boomen te
snoeien. Op het uur van den maaltijd ver-
eenigden zij zich en hielden raad met el
kander.
„Het is geen leven," zeiden zij. „Hij zal
ons uitzuigen tot den laatsten druppel bloed
toe. Wij worden afgebeuld. Wij hebben
nilnmer rust, over dag noch 's nachts, geen
rust voor ons zelf noch voor onze vrouwen.
En als -wij niet tevreden zijn, zweepslagen.
Siméon is gestorven tengevolge van de
zweepslagen; Anissius is bezweken in de
boeien. Wat zal ons nog wachten? Hij zal
van avond komen en ons weder naar harte
lust kwellen. Wij behoeven hem slechts van
zijn paard te trekken, hem een slag toe te
brengen niet de bijl en alles is afgeloopen.
Wij zullen hem begraven als een hond en
het water zal over zijn lijk heenspoelen.
hij aan de Dominicanessen zijn „Christus
aau liet kruis" (thans m het museum te
Antwerpen); m hetzelfde jaar ontstond ook
hot stuk met de II. Rosalie, in 1630 dat met
den pracmonstrateiiser St. Hermann, beide
sieraden van liet keizerlijk museum te Wee
nen.
Deze vooratol] mgen van heiligen leveren
wel door zekere opvatting van vorm het be
wijs dat de meester bij Rubens had geleerd,
maar zij gaan toch uit van een geheel an
der zien en voelen. In de plaats van de vroo-
Jijke pracht en den rijken, leveiidigeu over
vloed treedt bij Van Dijck rustige waardig
heid of diepe weemoed, die zelfs in zijn ma
donna's niet gemist wordt. Men mag daar
uit afleiden dat de meester een fijngevoelige
natuur bezat, misschien ook wel dat hij zich
niet geheel voldaan voelde in zijn streven.
Zou de zon van Rubens hem soms te fel heb
ben geschenen, en voelde hij zich, na zijn
succes te Genua, minder voldaan in eigen
land 1
Men zou echter te ver gaan wanneer men
aannam dat die onbevredigdheid ook de re
den was waarom hij in 1632 de uitnoodi-
ging van koning Karei I aannam en naar
Engeland vertrok. Daar werd hij, zooals
vóór liem Holbein bij Hendrik VIII, de
portretschilder van het Engelsche hof en
van den Engelschen adel.
Reeds in Juli 1632 werd nij door den ko
ning tot ridder verheven, en twee jaar later
kroeg hij een jaarrentc van 200 pond ster
ling, voor dien tijd een groote som.
Te Londen schilderde de meester aller
eerst verscheiden malen koning Ivarel I cn
diens familie. Beroemd zijn de portretten
van den Kouing te Dresden en in het Lou
vre; het portret van koningin Hcnriëtte is
een der fraaiste stukken van de Drcsdener
Galerijeen lieve groep, gevormd door de
prinsen en prinsessen, vmdt men te Berlijn.
Voornaam en schoon zijn vooral zijn vrou
wen-portretten een der mooiste is wel dat
van de vrouw van den beeldhouwer De
Nole. München bezit ook het portret van
's meesters eigen echtgcnoote, dat ons Van
Dijck in een gausch ander psychologisch
licht doet zien dan zijn grooten meester
Rubens. De vrouw die hij, reeds de dertig
gepasseerd, naar het altaar leidde, was Ma-
na Ruthven, de beeldsekoone, maar ai-me
dochter van den geneesheer Ruthven, den
vijfden zoon van graaf Gowrie. Op het
childerij te München zien wij haar als een
jeugdige vrouw met een verstandig, fijn ge
laat en krullend haar, in een wit kleed, de
viola da gamba" bespelend. Wanneer men
haar vergelijkt met de weelderige schoon
heid van Ruben's tweede vrouw, Helena
Fourmcnt, dan vraagt men zich af of Van
Dijek's vrouw wel ooit er in toegestaan zou
hebben haar schoonheid op het doek over te
leveren aan het nageslacht op een wijze als
Rubens hot die zijner vrouw liceft gedaan.
Evenals Rubens te Antwerpen, leefde
Maar laat ons goed afspreken, laten wij on*
goed houden. En geen zwakheid toonen."
Aldus sprak Wassili Minaev. Hij was
meer verbitterd tegen den opzichter dan
eenig ander. Wassili kreeg iedere week
zweepslagen en zijn vrouw was hem ontno
men om keukenmeid te worden bij don
zaakwaarnemer.
De moujicks overlegden samen totdat hij
kwam. Hij verscheen te paard gezeten en
maakte aanmerkingen op de moujicks om
dat zij do boomen niet snoeiden zooals liij
dat wcnsclitc. Hij zag bij do hoopen afge
sneden takken een kleinen lindenboom lig
gen.
„Ik heb niet bevolen de linden om te
hakken," zeide hij. „Wie heeft dat gedaan
Beken het, of anders krijgt iedereen met
de zweep."
Hij ging onderzoeken op welke rij die lin
deboom gestaan had. mdov werd beschul
digd. De opzichter sloeg hem in zijn gezicht
totdat het bloed er uit stroomde. Dat deed
hij Wassili eveneens, onder voorwendsel dat
zijn hoop takken niet zoo groot was als die
dor anderen. En hij vertrok. Des avonds
vereenigden de boeren zich nogmaals en
Wassili sprak:
„Welnu, ik u eens iets zeggenge zijt
geen mannen, ge zijt precies mussclien.
„We zullen hem zijn verdiende loon geven
roept ge en als het oogenblik daar is, dan
deinst ge terug. Zoo doen de musscheu ook,
wanneer ze zich willen verzetten tegen den
sperwer. „Niet laf zijn, niet terugdeinzen,"
En als hij aankomt dan verroert zich nie
mand. En dan komt de sperwer, hij grijpt
wat hem goeddunkt en hij vliegt er mee
weg. „Wie is weg? Iwan. Het zij zoo, hij
lieeft gelijk." Zoo doet gij ook. Wanneer
men niet wil bukken, dan doet men het ook
niet. Toen hij Sidov aanpakte, hadt ge moe
ien toeschieten en er een eind aan maken.
Maar ge roept: „Geen lafheid! geen zwak
heid En als hij komt, buigt iedereen het
hoofd."
Zulke twisten kwamen steeds meer voor
en de moujicks zwoeren dat zij den opzich
ter zouden wegruimen. Hij gebood de vel-
Van Dijck to Louden op koninklijken \oet.
Hij had zooveel werk, dat zijn portretten
soms wel eens iets haastigs en mats hebben
In het begin van 1640'ging hij liet werd
toen in Londen reeds onaangenaam over
Antwerpen naar Parijs, waar hij hoopLe rij
ken arbeid te zullen inden voor zijn pen
seel. Maar hij slaagde er niet in Nicolas
Poussiu uit den gunst van Richelieu to ver
dringen. Hij keerde daarop naar Engeland
terug, waar intussehen liet conflict tusschen
Koning en Parlement steeds dreigender
werd. Zijn door een al te weelderig leven
reeds ondermijnd gestel kreeg door de ver
moeienis van een overhaaste reis den laat
sten stoot. Den llen December 1611 werd
's meesters lijk bijgezet in de St. Paulskerk.
Van Dijck, met Rubens de grootste
Vlaamsclie schilder, is dus maar 42 jaar mo
gen worden. Toch heeft hij m zijn kort le
ven zoer veel geproduceerd. Zijn vaderland
bezit vele zijner werkenAntwerpen niet
minder dan 24, terwijl Brussel een Kruisi
ging van Christus, een Dronken Bacchus
en verscheiden portretten heeft. Rijk aau
Van Dijek's is ook dc Pinakotheek te Mün
chen vermeldenswaard zijn daaronder een
kleine Piëta van heerlijke stemming; een
Suzanna in het bad van Titiaanschc tint;
een aantal portretten, waarvan dat van den
schilder Snayer door zijn doorschijnende
goudtint sterk aan Rubens herinnert. Ook
Berlijn, Dresden, maar vooral Weenen, be
zitten heerlijke producten van Van Dijck;
in de keizerlijke galerij aldaar vindt men
o. a. den aangrijpenden Christus aan 't
Kruis, de H. Magdalcna en de heerlijke
portretten van de prinsen Ruprecht en Ka-
rel Ludwig, Moncadas, den veldheer in hot
met goud-ingelegde harnas en een in 't
zwart gekleede dame, alle stukken van den
eersten rang.
Kassei, Turijn, Genua en het Louvre ver
heugen zich mede in het bezit van verschil
lende Van Dijek's, vooral de Italiaanse lie
stedenevenwel rijker dan eenig land
aan producten van 's meesters geniaal pen
seel, meest portretten, is Engeland. Geestig
cn zwierig zijn ook de weinige etsen van
zijn hand. Talloos zijn echter de etsen naar
zijn werken door de beste Nederlandsche
etsers.
Van Dijck zelf gaf een verzameling van
zijn portretten in het hclit, ruim tachtig in
getal, waarvan er elf door hem zelf zijn uit
gevoerd. (1032. M. van den Enden, Ant
werpen.) Later bracht Gillis Hendricx het
aantal op honderd.
Men stelt gewoonlijk Rubens boven zijn
leerling, en zeker overtreft hij dien in ge
niale phantasic en rijke pracht. Maar Van
Dijck is later een beter colorist geworden
dan zijn meester, technisch meer volmaakt
en fijner-voelond. Daardoor is zijn invloed
op het nageslacht ook groot geweest. Want
afgezien van het feit dat de Engelsche
portretschilders Van Dijek's stijl als den
den om te ploegen gedurende de feestweok
van Paschen. Dit bevel verbitterde de boe
ren uitermate. Zij vereenigden zich ten hui
ze van Wassili, in de vastenweek voor Pa
schen en begonnen opnieuw te overleggen.
„Wanneer hij God vergeet," zeiden zij,
„en aldus handelt, dan moeten wij hem doo
den. Wij zullen toch sterven al dooden wij
hem niet."
Pierre Mikheev voegde zich bij hen. Dat
was een beschroomd man, en hij hield niet
van twisten. En hij kwam cn zeide
„Het is ecu groote zonde, mijn broeders,
hetgeen gij daar overlegt. Zijn ziel verliezen
dal is zeer erg. Het is gemakkelijk een an
der in het verderf te storten, maar hoe
staat het dan met uzelven 1 Doet hij kwaad
Het kwaad blijft in hem. Gij moet verdra
gen, broeders."
Wassili was vertoornd toen hij deze
woorden 1 oorde.
„Hij herhaalt altijd hetzelfde, het is zon
de, een mensch te dooden! Ja zeker, maar
welk een menschliet is een misdaa l cn
goed mensch te dooden, maar zulk een
iiond! God zelf wil dat. Men moet dolle
honden dooden, wanneer men zich het lot
der menschcn aantrekt. Het zou een veei
grootcr zonde wezen ze niet te dooden. Doe-
vele mensclien zal hij anders nog kwaad
doen Eu wij, zoo wij gestraft worden voor
zijn dood, wij zullen lijden voor de ande
ren; zij zullen ons dankbaar zijn. Gij zegt
dwaasheden, Mikheev. Zal het dan een min
der groote zonde wezen, te werken geduren
de de heilige week van Christus Gij zelf,
zult gij werken?"
En Mikheev antwoordde
„En waarom niet? Als ik uitgezonden
word, dan zal ik ploegen. Ik werk niet voor
mijzelf en God weet wie de zonde begaat.
Laat ons dat niet vergeten. Ik ben het niet
die tot u spreekt, mijn broeders. Als men
liet kwade bestrijden moest door het kwaad,
dan zou God het hekend gemaakt hebben
maar het tegendeel is gebodenIndien gij
poogt zelf het kwaad te doen verdwijnen,
dan belast ge er u zelf mede. Een mensch
dooden is niet moeilijk, maar het bloed zal
hunnen aannamen, is ook in andere lauden
de invloed van den grooten Vlaming nog
ni de vorige eeuw op te merken, en toen in
uen meuwereu tijd de zin voor kleuren zich
weer beter deed gelden, hebben de schilders
niet nagelaten Van Dijck ernstig te bestu-
deeren.
Wanneer men Michel Angelo buiten be
schouwing laat, dan zijn Rafaël, Titiaan,
Rubens, Van Dijck, Rembrandt en Murillo
zeker de helden van het penseel uit den
Interen renaissance-tijd.
Dit omlerweip is in veie landen in den
jongslee lijd aan de onie. Vooial sedeit in
1891 B' Igië een stelselmatig psychiatrisch
toezicht in de geiangenissen organiseer 'e. Ten
onzent is dit onderwei p in onderscheiden ge
schriften ter -.pia.ik gebraelit. Laatstelijk in
liet Maartnummer van de >Gids", in een zeer
interessant opstel van dr. L. S. Meyer, »Pty-
chiali isclie beschouwingen omtrent de gevan
genis en hare bewonets." Deschtijver verlangt,
dat iu de behoefte aau psychiatrisch toezicht
in de gevangenissen woide vooizien.
De »N. R. Ct." heelt deze week naar aan
leiding van dit opstel een hoofdartikel, waarin
zij met instemming een en ander ontleent
nari de ai gumenten, die de schrijver voor
zijn vei langen aanvoert. Daar gelijk dr. Meyer
beweeit, misdaad en krankzinnigheid in haar
oorzakelijke momenten nauw aau elkai der
et want zijn, kan en moet, meent de »N, R.
Ct." met hem, een geiegeld en nauwgezet
psycluatiisch onderzoek in de geiaugenissen
wel tot gewichtige resultaten leiden.
Misschien zal daardoor het standpunt van
den rechter bij het stellen en oplo-sen van
de irnag der toerekenbaarheid een andere
worden. Ook zal de wetgever bedacht worden
op een grootere verscheidenheid van repressie-
middelen. bepaaldeljjk een grootere verschei
denheid tan vormen, waaiin voor de samen
leving gevaarlijke personen ih hun vrijheid
ran beweging kunnen worden beperkt. Aau
den irnlued der gevangenschap zelve, bepaal
delijk dei cellulaire opsluiting, op het psychisch
welzijn der gevangenen zal meer worden ge
hecht. Een ruimer individualiseering en een
doelmatiger behandeling, ook al blijven tie
vet om deelden in de gevangenis, zal noodza
kelijk wot den. Zoo zullen op liet gebiedvan
Ie krankzinnigen vei pleging het vraagstuk der
-peciale behandeling van gevaarlijke krank
zinnigen de quaestie der z g. ri. prisons-
m-iles en dat betreffend het stellen van
waai borgen tegen een te vroegtijdig ontslag
uit het geslicht een bevredigende oplossing
hunnen ei langen. Zoo zal er meer dan thans
uw ziel bevlekken. Een mensch dooden, dat
is zijn ziel bezoedelen. Ge meent het kwaad
te doen verdwijnen door den booze te doo
den, maar m waarheid hebt ge uw geweten
met een greater kwaad bezwaard. Verdraag
het ongeluk en ge zult het overwinnen."
Na deze woorden aangehoord te hebben,
konden de moujicks niet tot een besluit ko
men. De stemmen waren verdeeld. De een
dacht als Wassili, de ander was het eens
met Pictro, niet te zondigen en geduldig
te zijn.
Den ccrstc-n dag, Zondag, liet men de boe
ren hun feest vieren. De staroste kwam
"s avonds en zeide „Mikhail Simenoviteh,
do opzichter, beveelt dat iedereen morgen
met liet ploegen zal beginnen."
üe staroste ging het geheele dorp rond
en kondigde overal den arbeid aan voor den
volgenden dag, hij wees den een de lande
rijen aan, gelegen aan den anderen oever
der rivier, den ander, die welke langs den
weg liggen. Do moujicks weenden, maar ze
durfden niet anders dan gehoorzamen.
Den volgenden dag haalden zij den ploeg
uit de schuur en begonnen te ploegen. De
kerkklok luidt om tot de mis uit te noodi-
gen; iedereen spoedt zich naar de kerk en.
viert feest; de moujicks wensen.
Mikhail Simenoviteh, de opzichter, stond
laat op en wandelde zijn landerijen rond.
Zijn vrouw en zijn eene dochter, die weduwe
was, kleedden zich, een dienaar spande een
rijtuigje in en ze begaven zich naar de mis.
Zij kwamen terug; een dienstmeisje zette
het theegoed klaar. Mikhail Simenoviteh
kwam ook terug en zij begonnen tliee te
drinken. Na de thee stak Mikhail Simeno
viteh zijn pijp aan en liet den staroste roe
pen.
„Nu, hebt ge de moujicks aan den ar
beid gezet?"
„Ik heb ze aan den arbeid gezet, Mikhail
Simenoviteh."
„Zijn ze allen aan den gang?"
„Ze zijn allen aan den gang. Ik heb hen
er zelf naar toegebracht."
Een vertegenwoordiger der boeren door hen
zeiven gekozen.
4