53*4e Jaargang.
Zondag 30 en Maandag 31 Juli 1899.
No. 9998
Tweede Blad.
HAAR ROMAN.
aaaaiaMBBiH
HAAGrSCHE BRIEVEN.
s :hjedaivisiie commi
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 1.25. Franco
per post fl. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 40 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
BureauKoterstraat 68.
Prijs der Adverten tién: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel
meer 12i/s cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde Uleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Knterc. Telefoon Ko. 133.
Den Haag, 25/26 Juli.
Toch, Hollands rozentuinen,
U blijft mijn hart verpand,
Op Hollands blonde duinen
Prijs ik mijn eigen land
Zoo vaak ik van over de grenzen, het var
derland weder binnenkom, gedenk ik die
zangerige regels van onzen beminnelijken
de Géuestet. Groot is 't genot „om er eens
uit te zijn", om den platgetreden weg van
iederen dag eens te verlaten, om eens geheel
wat anders te zien en te hooren, om eens
naar hartelust te klauteren en diep adem te
halen op de toppen van een bekoorlijk berg
land, vol friscliheid en afwisseling. Het is
heerlijk en, ieder jaar als de Meimaand
lacht en de Zomermaand haar onuitputte-
lijken schat van groen en bloemen en vruch
ten uitstrooit en haar weelderige akkers op
den adem des winds doet golven van "t wui
vende graan, ontwaakt opnieuw de lust om
de grenzen te overschrijden. Het is een
voorrecht dit genot te smaken en het zou
zoo goed zijn, als iedereen in die blijde af
wisseling zijn beïrrt kreeg. Maar eer 't zóó
ver is zal er nog zoo onnoemelijk veel water
door de Maas stroomen, dat wij bij dit
droombeeld, maai niet zullen verwijlen.
Zeker is 't echter dat het wederzien van
de zoo welbekende vaderlandsche dreven
eveneens genoegen schenkt, dat liet weder
hooren der moedertaal zijn bekoring heeft,
dat de vriendelijkheid van het eigen huis
ons zeer spoedig weer vervult en een beha-
gelijke stemming wekt. Waartoe bijdraagt
dat juist die frissche herinnering aan hoog
en laag, aan grillige rotsen en diepe klo
ven, ons de3 te ontvankelijker maakt voor
de schoonheid, waarvan heb Hollandsche
landschap ook lang niet misdeeld is. Ons
statig geboomte, onze malsche weiden en ak
kers, ons prachtig vee, onze ruime verge
zichten, onze rijk gestoffeerde wateren, onze
heerlijk verlichte kusten, inderdaad zij zijn
ook een lust der oogen en wijlen mr. Jacob
van Lennep had groot gelijk, dat hij den
Nederlander, die de schoonheid van zijn
land ontkent, met den armen dwaas gelijk
stelt, die f 50,000 inkomen heeDf en zich
misdeeld waant, omdat hij geen 5 ton te
verteren heeft.
Terugkeerende vond ik Scheveningen be-
vlagd. Geen wonder. Er hadden immers
onrustbarende geruchten geloopen over de
plannen der Eerste Kamer. De minister
Lely zelf had er geen geheim van gemaakt,
dat hij van 't lot zijner havenwet nog lang
niet zeker was, omdat de Eerste Kamer vol
gens hem onberekenbaarder is dan haar
Zuster van gene zijde van 'b Binnenhof.
Nu, voor die bezorgdheid bleek weinig
grond, want de meerderheid, die de Eerste
Kamer hem schonk, was aanzienlijk. De le
zers van dit blad weten dat de aanneming
van het wetsontwerp mij spijt, dat ik de
onderneming voor een groote dwaasheid
houd die den Staat vrij wat en de gemeente
's-Gravenhage zeer veel kosten zal zonder
het gewenschte doel te doen treffen. Maar,
napleiten is en blijft een vervelend ding,
Uit het Engelt^.)
Het kan haar nu geen goed meer doen,
maar toch wil ik de geschiedenis vertellen.
Een half jaar geleden zou mij dat nog on
mogelijk zijn geweest. Doch sedert zij stierf
en ik het blad in haar lessenaar vond, heb
ik mij de moeite getroost, de toedracht te
onderzoeken. Ik begrijp haar thans nu
het te laat is voor iets anders dan zelfver
wijt veel beter dan ik haar ooit begre
pen heb, toen zij aan mijn zijde leefde.
Gisteren stond ik aan haar graf, en ik
herinnerde mij honderd kleinigheden, die
indertijd geen zin of beteekenis voor mij
hadden. Ik herinnerde mij hoe geduldig zij
was en hoe vol liefde. Ja, ik weet nu, dat
zij bitter moet geleden hebben, en dat ik
geen goede man voor haar ben geweest, hoe
wel ik het niet kwaad meende.
Mooi was zij niet. Den eersten avond dat
ik haar zag, vond ik haar veeleer leelijk.
Doch zij was niet leelijk; daarvoor waren
haar trekken te ernstig en lag er te veel
sympathie in haar teedere oogen. Onze
gastvrouw stelde ons elkander voor„Mijn
heer Wiglow, juffrouw Smith," en zij mom
pelde op'een sukkelige, onbeholpen manier,
dat zij een vereerster van mij was, namelijk
van mijn boeken.
Ik had kort te voren mijn derden roman
in het licht gegeven; doch mijn inkomen
uit mijn hoeken was niet groot, en ik was
blijde het te kunnen aanvullen door de cri-
tiek te schrijven voor een onzer literaire
weekbladen. Ik beschouwde miss Smith met
een vage nieuwsgierigheid, voortkomende
men moet een nederlaag weten te dragen
zonder zijn goed humeur te verliezen. Ik
hoop zelfs van goeder harte dat mijn pessi
misme zal beschaamd worden en men latei-
niet van weggeworpen millioenen zal be-
l-oeven te spieken. Intusselien troost ik mij
voorloopig met de gedachte dat in deze on
volmaakte wereld de minderheid in den re
gel gelijk heeft en zie ik met belangstelling
uit naar hetgeen de toekomst ons van de
herlevende waarde der bom een viscb-
schuit, die volgens de Scheveningers van
een jaar of 5 geleden geen toekomst meer
had, maar nu „pour le besoin de la cause"
eensklaps weder hoog in eere staat lee-
ren zal.
Ook met belangstelling (en deze zal eer
der bevredigd worden) zie ik den uitslag
der nog noodige stemming voor den ge
meenteraad tegemoet, die ons het nog ont
brekende drietal raadsleden zal moeten
brengen. Niet dat er zulke eminente man
nen op de candidatenlijst staan, maar om
dat 'dij een overwinning der anti-liberalen
ons gemeentelijk onderwijs in gevaar komt.
liet bekwaamste lid van ons Dagelijksck
i-estuur is zeer zeker de wethouder dr. Mou
ten en in September as. moeten, nieuwe
webhouders-keuzen geschieden, zoodat het
van groot belang is dat de meerderheid, die
dezen uitstekenden medeburger op zijn ze
tel moet handhaven, niet verbroken wordt.
Overigens maakt de verkiezing mij niet
warm, want ik vrees maar al te zeer dat
de middelmatigheid van onzen gemeente
raad, „en bloc" genomen, al vrij wel dezelf
de blijven zal, boe ook de uitspraak dei-
stembus zij. Toch, één uitzondering behoort
hier gemaakt te worden. Onder de candida-
ten is de heer De Labbouder, een tot dusver
geheel onbekend, maar toch zeker geen on-
beteekenend man. Want weinige jaren gele
den was hl; nog een gewoon timmermans
knecht, terwijl hij nu, dank zij zijn werk
zaamheid, doorzicht en helder oordeel, tot
/ie bouwondernemers behoort, die in eigen
kring vertrouwen en waardeering wisten te
vinden. Zulk een man kan in den gemeente
raad veel waard zijn; van hem is niet te
vreezen dat hij een dienaar der reactie wor
den zal en voor den zoo gewichtigen dienst
der openbare werken kan hij als deskun
dige van groot nut blijken.
Eerlang zullen wij nu de hooge heeren
der Vredesconferentie zien heengaan. Zij
hebben heel wat vergaderd, heel wat be
praat, heel wat gedineerd en heel wat rond
getoerd. Dat zij veel gedaan hebben, durf
ik niet zeggen. Wat van hun werk is mede
gedeeld, geeft zeker geen schitterende ver
wachting. De breideling van het oorlogs-
monster hebben zij geenszins volbracht.
Zelfs bleek 't in deze glansrijke vergadering
maar al te zeer hoe diepgaand de onder
linge naijver der mogendheden is.
En toch geloof ik inderdaad, dat zij die
dit congres heelemaal onvruchtbaar achten,
groot ongelijk hebben. Hoeveel ruw geweld
ook nog op deze wereld heerseht, hoeveel
onrecht er nog dagelijks gepleegd wordt,
toch zijn. de ideeën de heerscheressen der
toekomst. De humaniteit heeft in dezen
deftigen kring welsprekende woordvoerders
gevonden, de overweging van mogelijke oor
logen heeft ernstig nadenken over de hui
veringwekkende gevolgen van den krijg met
de ontzettende vernielingsmiddelen van on-
uit mijn wetenschap, dat zij zeer rijk was.
Dit was toen nog alles. Verder gingen mijn
gedachten niet. Geen haar op mijn hoofd
dacht er over, haar heb hof te makenik
vermoedde zelfs niet anders dan dat ik haar
na dezen eersten keer nimmer in mijn leven
terug zou zien. Ik sloeg haar gade met het
zelfde gevoel, als waarmede ik een jongen
man als bezitter van honderd duizend pond
zou hebben aangekeken, eenvoudig als een
curiositeit. „Hè", dacht ik, „wat een ver
rukkelijke positie! En hoeveel beter zou ik
zelf "er van weten te genieten dan gij 1"
Het viel mij ten deel, haar aan. tafel
naast mij te krijgen. Den indruk van intel
ligentie maakte zij op mij niet. Zij sprak
langzaam en met moeite, en zij scheen mij
ook niet de ideeën te hebben, die men bij
een vrouw van dertig mag verwachten.
Weinig of niets te zeggen hebbende, bracht
zij dit weinige nog op zeer alledaagsche wij
ze onder woorden. Over het geheel dus kon
ik, bij de eerste kennismaking, in miss
Smith bedroefd weinig aantrekkelijks vin
den.
Later in den avond kwam onze gastvrouw
naar mij toe en zeide
„U hebt een. verovering gemaakt, naar
ik merk."
„Ik?"
„O ja, miss Smith! En beweert u dat
niet te weten? Nu, u zou wel heel wat slech
ter uit uw oogen kunnen kijken, dat verze
ker ik uKom Donderdag op de thee. Dat
is mijn dag. Dan zult u haar ook weer aan
treffen."
Tot op dit oogenblik ik betuig het
plechtig was het nooit in mijn brein op
gekomen, dat dit rijke meisje voor mij te
zen tijd opgewekt De nauwere kennisma
king met bekwame mannen van. allerlei
landaard stemt over en weder tot toenade
ring. Het bewustzijn dat een oorlog een
misdaad tegen de beschaving is, is verle
vendigd. Laat hetgeen op deze conferentie
verhandeld is, stillekens ontkiemen, dan
zal men den omvang der gerijpte vrucht wel
niet juist kunnen bepalen, maar men zou
toch dwalen als men meende dat er hoege
naamd niets gerijpt was En ook voor het
kleine Nederland, is het met waardeloos,
dat zulk een aantal hoog ontwikkelde bui
tenlanders maandenlang hier hebben ver
toefd en 't met eigen oogen aanschouwd dat
vrij, ook al bekleeden wij niet meer de eere
plaats onder de machthebbenden dezer we
reld, toch nog op menig gebied dat van
kunst cn wetenschap, van scheepvaart, han
del en nijverheid, van openbare werken en
v_n ïdcuvijs verdienen gekend te wor
den. En heeft een kortzichtige overheid
onze eer in gevaar gebracht, door aan het
vrije woord m het vrije Nederland niet die
onbelemmerde en waardige plaats te laten
die wij voor het vrije woord eischen,
welnu, eemge wakkere mannen, waaronder
officieele vertegenwoordigers des volks, zijn
fluks voor dat geschonden, althans bedreig
de recht opgekomen, en wel zoodanig dat
de regeering 't niet gewaagd heeft, voor de
tweede maal aan dat wèlverworven recht te
kort te doen. Inderdaad, wij Nederlanders
behoeven ons niet te beklagen, dat het
Land, niet alleen van Rembrandt maar
ook van Hugo de Groot, den beroemden
Apostel van het "Volkenrecht, deze luister
rijke Vergadering heeft ontvangen en geher
bergd.
Op onze badplaats is, vooral nu de zomer
zoo fraai is, het mondaine leven in volle
fleur. Drukte, toiletten, flirtation en
veeltalig gebabbel gaan onverpoosd hun
gang. Zaehtkens ruischt de zee, haar zang
slechts neurend of murmelend, als ware zij
buiten machte een forschen toon aan te
slaan. In de buitengewoon heete dagen, nu
althans eenigermate door het onweder van
Zondagnacht getemperd, was zij, dikwerf
zoo geweldig, nauwelijks gerimpeld. Voor
de baders is dit echter het ware niet,
men verlangt golfslag, branding, om den
opwekkenden invloed van het zeebad te on
dervinden. Maar, al hapert er altijd wat
aan, zeker is het dat de. velen, die m een
drietal maanden te Scheveningen hun zaak
jes .hopen te doen, tot nu toe alle reden
hebben om in hun schik te zijn Het zit vol
in het Kurhaus en. vol in de Bar en vol bij
Fisslthaler, en vol op Seinpost en, „last
not least", vol bij Carré. Dóar vormen de
16 of 18 leeuwen van mr. Seetli „the great
attraction", gelijk Jaos en Mary en andere
zeldzame artisten 't op Seinpost doen. Het
zijn natuurlijk steeds „extra-brillante-élite-
voorstellingen", maar inderdaad, ook zon
der door al die humbug ons te laten in
pakken, mag men gerust zeggen dat wie des
avonds een paar uurtjes zien in de vroolijke
Seinpost-zaal gaat verpoozen, er niet onvol
daan uit zal komen. Het program is rijk
aan afwisseling en onder de optredende
kunstenaars zijn altijd enkelen, die in hun
eigenaardig vak uitblinken.
Door mijn afwezigheid heb ik van het
vrij luid klinkend gedachtenisfeest van het
regiment Grenadiers en Jagers niets anders
krijgen was; doch nu deze mogelijkheid
mij eenmaal in het oor geblazen was, be
gon mijn phantasie eensklaps op hol te
slaan.
Terwijl ik zoo in den zomersclien nacht
huiswaarts slenterde, dacht ik bij mijzel-
ven, tot tijdverkorting, als de man van een
vrouw met honderd duizend pond. Ik ver
beeldde mij hoe en waar wij zouden wonen
hoe ik mijn studeerkamer zou inrichten
hoeveel bedienden ik zou houden, en in
welke livrei. Het leek mij een som, veel on-
uitputtelijker dan zij in werkelijkheid is;
en feitelijk zou reeds één tiende van de ver
kwistingen, welke ik mij in den geest ver
oorloofde, mij den bodem mijner geldkist
hebben doen zien.
Den volgenden ochtend, ontnuchterd,
moest ik zelf om deze visioenen lachen.
Doch niettemin zorgde ik 's Donderdags
weer present te zijn, aan de uitnoodiging
mijner vriendin gevolg gevende.
Miss Smith zat op een lagen stoel bij het
venster, en na een paar minuten reeds,
veroorloofde ik mij de vrijheid van naast
haar plaats te nemen. Zij was met haar
moeder, een go»de oude ziel, die door de
kennismaking met een „schrijver" even
sterk geïmponeerd bleek te zijn, als haar
dochter. Vóór het uur van afscheid aan
brak, had ik een uitnoodiging ontvangen
om te komen dineeren, en drie maanden la
ter had ik om miss Smith aanzoek gedaan
en het jawoord gekregen.
Hoe haar wangen kleurden, toen ik tot
haar zeide dat ik haar liefhadHoe haar
oogen schitterden! Doch ook nu nog dezelf
de onbeholpenheid in het spreken, dezelfde
schraalheid van woordenkeus.
vernomen dan hetgeen een enkel vader-
landsch blad dat ik gelukkig genoeg was
m handen te krijgen, vermeldde. Aan veler
lei huldebetoon (zwartgallige medeburgeis
noemen 't geurmakenj of zelfs bombast)
heeft 't natuurlijk met ontbroken. Het
keurkorps schijnt werkelijk een keui bende
te wezen, althans in een der fraaie uifcboeze-
mingen, een dagorder van den kolonel of
zoo iets, las ik dat geen enkel lid van 't
korps „ooit zijn plicht had verzaakt". Nu,
als dit van bevoegde zijde verklaard wordt,
dan mag men voorwaar aan het jubi-
leerende regiment, dat uit zulke voortref
felijke leden bestaat, het reebfc eener feest
viering niet ontzeggen. Er is dan ook ge
vlagd en geïllumineerd, gewédstrijd en ge
paradeerd en getoost en gesmuld naar har
telust. Misschien zeg ik van dit laatste wel
iets te veel. Althans de eeremaaltijd der of
ficieren m het Gebouw van Kunsten en We
tenschappen moet meer door de sierlijke
fe uoenen der zaal dan door 't gehalte der
gerechten hebben uitgemunt. Enfin, een
goed veldsoldaat stapt over zulke kleinighe
den heen. Daarbij stil te staan, is eigenlijk
be «.eden de waardigheid van het keurkorps.
Het moet zeker aan mijn beperkt begrip
liggen, dat ik één uitdrukking uit de dag
order, die de kolonel tot slot der feestelijk
heid uitvaardigde, met best begrepen heb
Hij spreekt daarin van de grootsche taak,
welke 't regiment te vervullen lieeft, name
lijk '„het verdedigen van 's lands onafhan
kelijkheid èn het handhaven der vorstelijke
rechten". Welke vorstelijke rechten onze
prachtig-defileerende grenadiers en jagers
te handhaven hebben, weet ik heusch niet.
Als op meetings van onze socialistische me
deburgers deze of gene zich wel eens een
ongepasten en onhebbelijke» uitval tegen
het koningschap veroorlooft, dan was 't,
meen ik, de taak der politie om dit te stui
ten en desnoods de taak van den strafrech
ter om de wet hierop toe te passen. En, in
dien een enkel maal een socialistisch Ka
merlid buiten zijn boekje gaat, dan kwam
tot dusver de voorzitter tusscken beide, het
geen aan mr. Gleichman ook zeer wel is
toevertrouwd. Zal nu voortaan de kolonel
der grenadiers als tuchtmeester optreden en
daarbij zijn manschappen als assistenten
oproepen Indien dit zoo is, dan zullen wij
mpgelijk eerlang ook een Nederlandschen
Paul Déroulède zien opstaan, om de teu
gels van het paard van den kolonel te grij
pen en hem te smeeken den weg in te slaan,
waar zijn eervolle roeping hem wenkt.
Maar, gelijk gezegd, misschien begrijp ik de
zaak verkeerd, omdat deze militaire wel
sprekendheid mij vreemd is.
Van de sedert jaren leegstaande paleizen
zal dat van wijlen Prins Frederik nu spoe
dig een bestemming krijgen, indien de plan
nen der regeering althans door de Staten-
Generaal worden goedgekeurd. Het ge-
rechts^yBP"de rechtbank zullen daar dan
onder dak komen. Of er tevens ruimte zal
wezen voor 't Hof van Arbitrage, dat wel
licht als vrucht der Vredesconferentie in
het aanzijn geroepen zal worden en dat men
dan vermoedt hier gevestigd te zien, durf ik
niet zeggen. Het is een groot en deftig ge
bouw, op sehoonen stand gelegen en, voor
liet geval van onvoldoende ruimte biedt het
gelegenheid tot vrij aanzienlijke uitbrei
ding, doordien er enorme stallen bij belioo-
„Ik zal nimmer gelooven, dat ik je waar
dig ben," stamelde zij pijnlijk. „Ik kan mij
niet begrijpen, wat je in mij gezien hebt,
om van mij te kunnen houden. Ik vrees,
och, ik vrees, dat je mij altoos dom en
linkscli zult vinden. O, Arnold mijn
naam is Arnold „ik zal zoo trotsch we
zen op mijn man zoo trotsch 1"
Is het hartloos van mij, bij de feilen van
een vrouw met zulk een karakter stil te
staan? Ik schrijf slechts neer wat ik dacht
en voelde, zonder iets te verhalen.
Wij trouwden en vestigden ons in Ken
sington. Zoo onze woning al niet geheel
overeenkwam met hot tooverpaleis mijner
droomen, toch ontbrak er waarlijk niets
aan. Mijn werkkamer was evenzeer Caroli
na's oogappel a^s de mijne. Niets, wat geld
maar koopen kon, scheen haar goed genoeg
daarvoor te zijn. Eiken dag had zij een an
deren inval, iets nieuws nog of een verbete
ring aan te brengen.
„Zoo, zoo!" riep ik eindelijk; „nu is het
waarlijk al mooi genoegt"
„Neen, neen," antwoordde zij teeder.
„Hier komt immers je muze je haar bezoe
ken brengen. Wij moeten dus zorgen, dat
zij alles naar den eisch vindt!"
De dubbele vensters boden uitzicht over
het park. Aldus, omringd door een weelde,
aan welke ik zelfs soms moeite had mij te
gewennen, zette ik mijn vierde boek op
stapel.
Onder dezen arbeid nu begon ik eerst
recht te bespeuren hoe bedroefd weinig
mijn vrouw en ik met elkander gemeen
hadden.
Wanneer ik iets schrijf, dan 'moet ik er
met iemand over kunnen praten; en zoo
ïen die men naar willekeur verbouwen kan.
Met 't oog op dit bijbehoorend terrein
dunkt mij de koopprijs van f 350,000 niet
hoog. Toch zal er zeker wel oppositie ko
men, omdat de Kamer niet geneigd was een
nieuw gebouw aan het gerechtshof toe te
staan. Het is u bekend dat zij van den vroe
ger geprojecteerden aankoop van een huis
op de Prinsengracht niet hooren wilde, het
Ilof moest maar op het Binnenhof, ondanks
de verbouwing die aldaar geschiedt, blijven
zetelen. Of die tegenstand echter op den
duur houdbaar is, mag worden betwijfeld.
Bovendien eischt de Rechtbank dringend
voorziening. Deze huist in de deftige, maar
voor rechtscollege zeer ongeschikte woning
van wijlen Groen van Prinsterer op de
Kort? Vij vei berg. Een van de mooiste hui
zen der stad heeft men geheel bedorven en
schromelijk uitgewoond, om er de Recht
bank te vestigen, die er geheel onvoldoende
ruimte heeft. Ik denk dan ook dat de Ka
mer, zij 't met een zucht over de klimmen
de urgaven voor al de takken van staats
dienst, eindigen zal met toe te geven.
Maar het is nu nog te vroeg om zich met
die dorre cijfers 't hoofd te breken. Men
leeft nog in 't hartje van den zomer en
ieder die maar kan vermeit zich nog in het
dolce far niente. Dat blijkt niet al
leen uit de nog steeds talrijker wordende
roode reisboekjes, waarmede de toeristen,
die men overal tegenkomt, gewapend zijn,
het blijkt ook uit het aantal gesloten
huizen, die doen. zien dat hnn bewoners
wijd en zijd verspreid zijn. Men behoeft ook
slechts even een kijkje te nemen bij de och-
tendsneltremen, die zoowel van 't Holland
sche station als van den Staatsspoor ver
trekken, om te snappen hoe groot de uit
tocht der Hollanders weder is. Het is dan
ook eigenaardig, dat men in dezen tijd van
het jaar zelden of nooit het anders gebrui
kelijke gezeur over de slechte tijden hoort.
Om zich te amuseeren heeft men altijd geld
en het is nu immers de tijd voor amuse
ment. Ik heb er niets tegen, als men dan
ook maar, als de winter weder nadert, niet
doof is voor een beroep op de beurzen, waar
dit inderdaad noodige zaken geldt.
Aan 't eind van mijn brief gekomen, ver
neem ik den uitslag der stembus. Tegen
over de zegepraal van den. liberalen candi-
daafc De Lathouder staat in een ander dis
trict de nederlaag van den candidaat Vas
Dias, die voor den anti-revolutionair Hey-
man de vlag moest strijken. Voorts is bij
herstemming de wethouder jhr. Repelaer
op zijn raadszetel gehandhaafd. Tegen hem
bestaat de grief dat hij de financiën wat al
te angstvallig, velen zeggen „krenterig",
beheert Wij willen hopen dat hij op onder
wijsgebied die krenterigheid althans niet
zal doorvoeren.
In één geval heeft de vrijgevigheid
van den Raad onlangs veler rechtmatige
ergernis opgewekt. Den bekwamen direc
teur onzer waterleiding, den ingenieur
Stang, werd bij zijn 25-jarig dienstfeest een
verhoogiug van bezoldiging ad ƒ500 toege
kend. Nu had de heer Stang pas verleden
jaar f 500 promotie in geld gemaakt en men
meende, dat deze snel volgende verhooging
een treurig contrast maakte met de karig
heid tegenover tal van lagere ambtenaren,
met name de hulponderwijzers, wien men
kort geleden een bescheiden promotie van
ik mij ook aan de meeningen of de raadge
vingen van dien iemand al niet veel stoor,
toch verlang ik van hem of haar een aan
dachtig oor en een levendige intelligentie.
Helaas echter I Het meisje, dat mijn boeken
zoozeer bewonderd had, bleek op het stuk
van waaideerende critiek volslagen een put
zonder water. „Ja" en „neen en „Vin-je
dat, jongenlief? O ja, dat vindt ik ook!"
ziedaar alles wat er uit haar te krijgen was;
Het maakte mij wanhopig.
Eens op een avond nam ik naar-het sa
lon mijn laatst geschreven hoofdstukken
mee. Mijn vrouw toonde steeds zooveel be
langstelling in mijn werk, dat ik haar een
genoegen dacht te doen met haar eens iets
er uit voor te lezen.
Het waren een paar hoofdstukken, waar
over ik zelf tevreden was, en ik ben een
veeleischend criticus. Ik las ze met zorg en
liefde, dramatischen eindelijk, toen ik ge
daan had, legde ik mijn handschrift neer
en wachtte wat Caroline wel zeggen zou.
„Heel mooiErg mooizeide zij „O ja
„Wat „o ja"?" riep ik, een weinig wre
velig. „Wil je daarmee zeggen, dat je het
er mee ééns bent?"
„O, zeker, zeker! Ik vind het erg mooi!"
„Erg mooiErg mooiHet is niet de
vraag of je het mooi vindt, maar of je het
begrijpt, en of je het er mee eens bent. Be
grijp je het karakter van mijn heldin, en
meen je, dat de uitingen, die ik haar in
den mond leg, bij haar karakter passen?
Dat is de quaestie, waarover ik nu wel eens
je opinie zou willen hooren."
„Mijn opinie? Och, wat beteekent mijn
opinie