53*4e Jaargang. Zondag 30 en Maandag 31 Juli 1899. No. 9998 Tweede Blad. HAAR ROMAN. aaaaiaMBBiH HAAGrSCHE BRIEVEN. s :hjedaivisiie commi Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 1.25. Franco per post fl. 1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 40 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. BureauKoterstraat 68. Prijs der Adverten tién: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel meer 12i/s cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde Uleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Knterc. Telefoon Ko. 133. Den Haag, 25/26 Juli. Toch, Hollands rozentuinen, U blijft mijn hart verpand, Op Hollands blonde duinen Prijs ik mijn eigen land Zoo vaak ik van over de grenzen, het var derland weder binnenkom, gedenk ik die zangerige regels van onzen beminnelijken de Géuestet. Groot is 't genot „om er eens uit te zijn", om den platgetreden weg van iederen dag eens te verlaten, om eens geheel wat anders te zien en te hooren, om eens naar hartelust te klauteren en diep adem te halen op de toppen van een bekoorlijk berg land, vol friscliheid en afwisseling. Het is heerlijk en, ieder jaar als de Meimaand lacht en de Zomermaand haar onuitputte- lijken schat van groen en bloemen en vruch ten uitstrooit en haar weelderige akkers op den adem des winds doet golven van "t wui vende graan, ontwaakt opnieuw de lust om de grenzen te overschrijden. Het is een voorrecht dit genot te smaken en het zou zoo goed zijn, als iedereen in die blijde af wisseling zijn beïrrt kreeg. Maar eer 't zóó ver is zal er nog zoo onnoemelijk veel water door de Maas stroomen, dat wij bij dit droombeeld, maai niet zullen verwijlen. Zeker is 't echter dat het wederzien van de zoo welbekende vaderlandsche dreven eveneens genoegen schenkt, dat liet weder hooren der moedertaal zijn bekoring heeft, dat de vriendelijkheid van het eigen huis ons zeer spoedig weer vervult en een beha- gelijke stemming wekt. Waartoe bijdraagt dat juist die frissche herinnering aan hoog en laag, aan grillige rotsen en diepe klo ven, ons de3 te ontvankelijker maakt voor de schoonheid, waarvan heb Hollandsche landschap ook lang niet misdeeld is. Ons statig geboomte, onze malsche weiden en ak kers, ons prachtig vee, onze ruime verge zichten, onze rijk gestoffeerde wateren, onze heerlijk verlichte kusten, inderdaad zij zijn ook een lust der oogen en wijlen mr. Jacob van Lennep had groot gelijk, dat hij den Nederlander, die de schoonheid van zijn land ontkent, met den armen dwaas gelijk stelt, die f 50,000 inkomen heeDf en zich misdeeld waant, omdat hij geen 5 ton te verteren heeft. Terugkeerende vond ik Scheveningen be- vlagd. Geen wonder. Er hadden immers onrustbarende geruchten geloopen over de plannen der Eerste Kamer. De minister Lely zelf had er geen geheim van gemaakt, dat hij van 't lot zijner havenwet nog lang niet zeker was, omdat de Eerste Kamer vol gens hem onberekenbaarder is dan haar Zuster van gene zijde van 'b Binnenhof. Nu, voor die bezorgdheid bleek weinig grond, want de meerderheid, die de Eerste Kamer hem schonk, was aanzienlijk. De le zers van dit blad weten dat de aanneming van het wetsontwerp mij spijt, dat ik de onderneming voor een groote dwaasheid houd die den Staat vrij wat en de gemeente 's-Gravenhage zeer veel kosten zal zonder het gewenschte doel te doen treffen. Maar, napleiten is en blijft een vervelend ding, Uit het Engelt^.) Het kan haar nu geen goed meer doen, maar toch wil ik de geschiedenis vertellen. Een half jaar geleden zou mij dat nog on mogelijk zijn geweest. Doch sedert zij stierf en ik het blad in haar lessenaar vond, heb ik mij de moeite getroost, de toedracht te onderzoeken. Ik begrijp haar thans nu het te laat is voor iets anders dan zelfver wijt veel beter dan ik haar ooit begre pen heb, toen zij aan mijn zijde leefde. Gisteren stond ik aan haar graf, en ik herinnerde mij honderd kleinigheden, die indertijd geen zin of beteekenis voor mij hadden. Ik herinnerde mij hoe geduldig zij was en hoe vol liefde. Ja, ik weet nu, dat zij bitter moet geleden hebben, en dat ik geen goede man voor haar ben geweest, hoe wel ik het niet kwaad meende. Mooi was zij niet. Den eersten avond dat ik haar zag, vond ik haar veeleer leelijk. Doch zij was niet leelijk; daarvoor waren haar trekken te ernstig en lag er te veel sympathie in haar teedere oogen. Onze gastvrouw stelde ons elkander voor„Mijn heer Wiglow, juffrouw Smith," en zij mom pelde op'een sukkelige, onbeholpen manier, dat zij een vereerster van mij was, namelijk van mijn boeken. Ik had kort te voren mijn derden roman in het licht gegeven; doch mijn inkomen uit mijn hoeken was niet groot, en ik was blijde het te kunnen aanvullen door de cri- tiek te schrijven voor een onzer literaire weekbladen. Ik beschouwde miss Smith met een vage nieuwsgierigheid, voortkomende men moet een nederlaag weten te dragen zonder zijn goed humeur te verliezen. Ik hoop zelfs van goeder harte dat mijn pessi misme zal beschaamd worden en men latei- niet van weggeworpen millioenen zal be- l-oeven te spieken. Intusselien troost ik mij voorloopig met de gedachte dat in deze on volmaakte wereld de minderheid in den re gel gelijk heeft en zie ik met belangstelling uit naar hetgeen de toekomst ons van de herlevende waarde der bom een viscb- schuit, die volgens de Scheveningers van een jaar of 5 geleden geen toekomst meer had, maar nu „pour le besoin de la cause" eensklaps weder hoog in eere staat lee- ren zal. Ook met belangstelling (en deze zal eer der bevredigd worden) zie ik den uitslag der nog noodige stemming voor den ge meenteraad tegemoet, die ons het nog ont brekende drietal raadsleden zal moeten brengen. Niet dat er zulke eminente man nen op de candidatenlijst staan, maar om dat 'dij een overwinning der anti-liberalen ons gemeentelijk onderwijs in gevaar komt. liet bekwaamste lid van ons Dagelijksck i-estuur is zeer zeker de wethouder dr. Mou ten en in September as. moeten, nieuwe webhouders-keuzen geschieden, zoodat het van groot belang is dat de meerderheid, die dezen uitstekenden medeburger op zijn ze tel moet handhaven, niet verbroken wordt. Overigens maakt de verkiezing mij niet warm, want ik vrees maar al te zeer dat de middelmatigheid van onzen gemeente raad, „en bloc" genomen, al vrij wel dezelf de blijven zal, boe ook de uitspraak dei- stembus zij. Toch, één uitzondering behoort hier gemaakt te worden. Onder de candida- ten is de heer De Labbouder, een tot dusver geheel onbekend, maar toch zeker geen on- beteekenend man. Want weinige jaren gele den was hl; nog een gewoon timmermans knecht, terwijl hij nu, dank zij zijn werk zaamheid, doorzicht en helder oordeel, tot /ie bouwondernemers behoort, die in eigen kring vertrouwen en waardeering wisten te vinden. Zulk een man kan in den gemeente raad veel waard zijn; van hem is niet te vreezen dat hij een dienaar der reactie wor den zal en voor den zoo gewichtigen dienst der openbare werken kan hij als deskun dige van groot nut blijken. Eerlang zullen wij nu de hooge heeren der Vredesconferentie zien heengaan. Zij hebben heel wat vergaderd, heel wat be praat, heel wat gedineerd en heel wat rond getoerd. Dat zij veel gedaan hebben, durf ik niet zeggen. Wat van hun werk is mede gedeeld, geeft zeker geen schitterende ver wachting. De breideling van het oorlogs- monster hebben zij geenszins volbracht. Zelfs bleek 't in deze glansrijke vergadering maar al te zeer hoe diepgaand de onder linge naijver der mogendheden is. En toch geloof ik inderdaad, dat zij die dit congres heelemaal onvruchtbaar achten, groot ongelijk hebben. Hoeveel ruw geweld ook nog op deze wereld heerseht, hoeveel onrecht er nog dagelijks gepleegd wordt, toch zijn. de ideeën de heerscheressen der toekomst. De humaniteit heeft in dezen deftigen kring welsprekende woordvoerders gevonden, de overweging van mogelijke oor logen heeft ernstig nadenken over de hui veringwekkende gevolgen van den krijg met de ontzettende vernielingsmiddelen van on- uit mijn wetenschap, dat zij zeer rijk was. Dit was toen nog alles. Verder gingen mijn gedachten niet. Geen haar op mijn hoofd dacht er over, haar heb hof te makenik vermoedde zelfs niet anders dan dat ik haar na dezen eersten keer nimmer in mijn leven terug zou zien. Ik sloeg haar gade met het zelfde gevoel, als waarmede ik een jongen man als bezitter van honderd duizend pond zou hebben aangekeken, eenvoudig als een curiositeit. „Hè", dacht ik, „wat een ver rukkelijke positie! En hoeveel beter zou ik zelf "er van weten te genieten dan gij 1" Het viel mij ten deel, haar aan. tafel naast mij te krijgen. Den indruk van intel ligentie maakte zij op mij niet. Zij sprak langzaam en met moeite, en zij scheen mij ook niet de ideeën te hebben, die men bij een vrouw van dertig mag verwachten. Weinig of niets te zeggen hebbende, bracht zij dit weinige nog op zeer alledaagsche wij ze onder woorden. Over het geheel dus kon ik, bij de eerste kennismaking, in miss Smith bedroefd weinig aantrekkelijks vin den. Later in den avond kwam onze gastvrouw naar mij toe en zeide „U hebt een. verovering gemaakt, naar ik merk." „Ik?" „O ja, miss Smith! En beweert u dat niet te weten? Nu, u zou wel heel wat slech ter uit uw oogen kunnen kijken, dat verze ker ik uKom Donderdag op de thee. Dat is mijn dag. Dan zult u haar ook weer aan treffen." Tot op dit oogenblik ik betuig het plechtig was het nooit in mijn brein op gekomen, dat dit rijke meisje voor mij te zen tijd opgewekt De nauwere kennisma king met bekwame mannen van. allerlei landaard stemt over en weder tot toenade ring. Het bewustzijn dat een oorlog een misdaad tegen de beschaving is, is verle vendigd. Laat hetgeen op deze conferentie verhandeld is, stillekens ontkiemen, dan zal men den omvang der gerijpte vrucht wel niet juist kunnen bepalen, maar men zou toch dwalen als men meende dat er hoege naamd niets gerijpt was En ook voor het kleine Nederland, is het met waardeloos, dat zulk een aantal hoog ontwikkelde bui tenlanders maandenlang hier hebben ver toefd en 't met eigen oogen aanschouwd dat vrij, ook al bekleeden wij niet meer de eere plaats onder de machthebbenden dezer we reld, toch nog op menig gebied dat van kunst cn wetenschap, van scheepvaart, han del en nijverheid, van openbare werken en v_n ïdcuvijs verdienen gekend te wor den. En heeft een kortzichtige overheid onze eer in gevaar gebracht, door aan het vrije woord m het vrije Nederland niet die onbelemmerde en waardige plaats te laten die wij voor het vrije woord eischen, welnu, eemge wakkere mannen, waaronder officieele vertegenwoordigers des volks, zijn fluks voor dat geschonden, althans bedreig de recht opgekomen, en wel zoodanig dat de regeering 't niet gewaagd heeft, voor de tweede maal aan dat wèlverworven recht te kort te doen. Inderdaad, wij Nederlanders behoeven ons niet te beklagen, dat het Land, niet alleen van Rembrandt maar ook van Hugo de Groot, den beroemden Apostel van het "Volkenrecht, deze luister rijke Vergadering heeft ontvangen en geher bergd. Op onze badplaats is, vooral nu de zomer zoo fraai is, het mondaine leven in volle fleur. Drukte, toiletten, flirtation en veeltalig gebabbel gaan onverpoosd hun gang. Zaehtkens ruischt de zee, haar zang slechts neurend of murmelend, als ware zij buiten machte een forschen toon aan te slaan. In de buitengewoon heete dagen, nu althans eenigermate door het onweder van Zondagnacht getemperd, was zij, dikwerf zoo geweldig, nauwelijks gerimpeld. Voor de baders is dit echter het ware niet, men verlangt golfslag, branding, om den opwekkenden invloed van het zeebad te on dervinden. Maar, al hapert er altijd wat aan, zeker is het dat de. velen, die m een drietal maanden te Scheveningen hun zaak jes .hopen te doen, tot nu toe alle reden hebben om in hun schik te zijn Het zit vol in het Kurhaus en. vol in de Bar en vol bij Fisslthaler, en vol op Seinpost en, „last not least", vol bij Carré. Dóar vormen de 16 of 18 leeuwen van mr. Seetli „the great attraction", gelijk Jaos en Mary en andere zeldzame artisten 't op Seinpost doen. Het zijn natuurlijk steeds „extra-brillante-élite- voorstellingen", maar inderdaad, ook zon der door al die humbug ons te laten in pakken, mag men gerust zeggen dat wie des avonds een paar uurtjes zien in de vroolijke Seinpost-zaal gaat verpoozen, er niet onvol daan uit zal komen. Het program is rijk aan afwisseling en onder de optredende kunstenaars zijn altijd enkelen, die in hun eigenaardig vak uitblinken. Door mijn afwezigheid heb ik van het vrij luid klinkend gedachtenisfeest van het regiment Grenadiers en Jagers niets anders krijgen was; doch nu deze mogelijkheid mij eenmaal in het oor geblazen was, be gon mijn phantasie eensklaps op hol te slaan. Terwijl ik zoo in den zomersclien nacht huiswaarts slenterde, dacht ik bij mijzel- ven, tot tijdverkorting, als de man van een vrouw met honderd duizend pond. Ik ver beeldde mij hoe en waar wij zouden wonen hoe ik mijn studeerkamer zou inrichten hoeveel bedienden ik zou houden, en in welke livrei. Het leek mij een som, veel on- uitputtelijker dan zij in werkelijkheid is; en feitelijk zou reeds één tiende van de ver kwistingen, welke ik mij in den geest ver oorloofde, mij den bodem mijner geldkist hebben doen zien. Den volgenden ochtend, ontnuchterd, moest ik zelf om deze visioenen lachen. Doch niettemin zorgde ik 's Donderdags weer present te zijn, aan de uitnoodiging mijner vriendin gevolg gevende. Miss Smith zat op een lagen stoel bij het venster, en na een paar minuten reeds, veroorloofde ik mij de vrijheid van naast haar plaats te nemen. Zij was met haar moeder, een go»de oude ziel, die door de kennismaking met een „schrijver" even sterk geïmponeerd bleek te zijn, als haar dochter. Vóór het uur van afscheid aan brak, had ik een uitnoodiging ontvangen om te komen dineeren, en drie maanden la ter had ik om miss Smith aanzoek gedaan en het jawoord gekregen. Hoe haar wangen kleurden, toen ik tot haar zeide dat ik haar liefhadHoe haar oogen schitterden! Doch ook nu nog dezelf de onbeholpenheid in het spreken, dezelfde schraalheid van woordenkeus. vernomen dan hetgeen een enkel vader- landsch blad dat ik gelukkig genoeg was m handen te krijgen, vermeldde. Aan veler lei huldebetoon (zwartgallige medeburgeis noemen 't geurmakenj of zelfs bombast) heeft 't natuurlijk met ontbroken. Het keurkorps schijnt werkelijk een keui bende te wezen, althans in een der fraaie uifcboeze- mingen, een dagorder van den kolonel of zoo iets, las ik dat geen enkel lid van 't korps „ooit zijn plicht had verzaakt". Nu, als dit van bevoegde zijde verklaard wordt, dan mag men voorwaar aan het jubi- leerende regiment, dat uit zulke voortref felijke leden bestaat, het reebfc eener feest viering niet ontzeggen. Er is dan ook ge vlagd en geïllumineerd, gewédstrijd en ge paradeerd en getoost en gesmuld naar har telust. Misschien zeg ik van dit laatste wel iets te veel. Althans de eeremaaltijd der of ficieren m het Gebouw van Kunsten en We tenschappen moet meer door de sierlijke fe uoenen der zaal dan door 't gehalte der gerechten hebben uitgemunt. Enfin, een goed veldsoldaat stapt over zulke kleinighe den heen. Daarbij stil te staan, is eigenlijk be «.eden de waardigheid van het keurkorps. Het moet zeker aan mijn beperkt begrip liggen, dat ik één uitdrukking uit de dag order, die de kolonel tot slot der feestelijk heid uitvaardigde, met best begrepen heb Hij spreekt daarin van de grootsche taak, welke 't regiment te vervullen lieeft, name lijk '„het verdedigen van 's lands onafhan kelijkheid èn het handhaven der vorstelijke rechten". Welke vorstelijke rechten onze prachtig-defileerende grenadiers en jagers te handhaven hebben, weet ik heusch niet. Als op meetings van onze socialistische me deburgers deze of gene zich wel eens een ongepasten en onhebbelijke» uitval tegen het koningschap veroorlooft, dan was 't, meen ik, de taak der politie om dit te stui ten en desnoods de taak van den strafrech ter om de wet hierop toe te passen. En, in dien een enkel maal een socialistisch Ka merlid buiten zijn boekje gaat, dan kwam tot dusver de voorzitter tusscken beide, het geen aan mr. Gleichman ook zeer wel is toevertrouwd. Zal nu voortaan de kolonel der grenadiers als tuchtmeester optreden en daarbij zijn manschappen als assistenten oproepen Indien dit zoo is, dan zullen wij mpgelijk eerlang ook een Nederlandschen Paul Déroulède zien opstaan, om de teu gels van het paard van den kolonel te grij pen en hem te smeeken den weg in te slaan, waar zijn eervolle roeping hem wenkt. Maar, gelijk gezegd, misschien begrijp ik de zaak verkeerd, omdat deze militaire wel sprekendheid mij vreemd is. Van de sedert jaren leegstaande paleizen zal dat van wijlen Prins Frederik nu spoe dig een bestemming krijgen, indien de plan nen der regeering althans door de Staten- Generaal worden goedgekeurd. Het ge- rechts^yBP"de rechtbank zullen daar dan onder dak komen. Of er tevens ruimte zal wezen voor 't Hof van Arbitrage, dat wel licht als vrucht der Vredesconferentie in het aanzijn geroepen zal worden en dat men dan vermoedt hier gevestigd te zien, durf ik niet zeggen. Het is een groot en deftig ge bouw, op sehoonen stand gelegen en, voor liet geval van onvoldoende ruimte biedt het gelegenheid tot vrij aanzienlijke uitbrei ding, doordien er enorme stallen bij belioo- „Ik zal nimmer gelooven, dat ik je waar dig ben," stamelde zij pijnlijk. „Ik kan mij niet begrijpen, wat je in mij gezien hebt, om van mij te kunnen houden. Ik vrees, och, ik vrees, dat je mij altoos dom en linkscli zult vinden. O, Arnold mijn naam is Arnold „ik zal zoo trotsch we zen op mijn man zoo trotsch 1" Is het hartloos van mij, bij de feilen van een vrouw met zulk een karakter stil te staan? Ik schrijf slechts neer wat ik dacht en voelde, zonder iets te verhalen. Wij trouwden en vestigden ons in Ken sington. Zoo onze woning al niet geheel overeenkwam met hot tooverpaleis mijner droomen, toch ontbrak er waarlijk niets aan. Mijn werkkamer was evenzeer Caroli na's oogappel a^s de mijne. Niets, wat geld maar koopen kon, scheen haar goed genoeg daarvoor te zijn. Eiken dag had zij een an deren inval, iets nieuws nog of een verbete ring aan te brengen. „Zoo, zoo!" riep ik eindelijk; „nu is het waarlijk al mooi genoegt" „Neen, neen," antwoordde zij teeder. „Hier komt immers je muze je haar bezoe ken brengen. Wij moeten dus zorgen, dat zij alles naar den eisch vindt!" De dubbele vensters boden uitzicht over het park. Aldus, omringd door een weelde, aan welke ik zelfs soms moeite had mij te gewennen, zette ik mijn vierde boek op stapel. Onder dezen arbeid nu begon ik eerst recht te bespeuren hoe bedroefd weinig mijn vrouw en ik met elkander gemeen hadden. Wanneer ik iets schrijf, dan 'moet ik er met iemand over kunnen praten; en zoo ïen die men naar willekeur verbouwen kan. Met 't oog op dit bijbehoorend terrein dunkt mij de koopprijs van f 350,000 niet hoog. Toch zal er zeker wel oppositie ko men, omdat de Kamer niet geneigd was een nieuw gebouw aan het gerechtshof toe te staan. Het is u bekend dat zij van den vroe ger geprojecteerden aankoop van een huis op de Prinsengracht niet hooren wilde, het Ilof moest maar op het Binnenhof, ondanks de verbouwing die aldaar geschiedt, blijven zetelen. Of die tegenstand echter op den duur houdbaar is, mag worden betwijfeld. Bovendien eischt de Rechtbank dringend voorziening. Deze huist in de deftige, maar voor rechtscollege zeer ongeschikte woning van wijlen Groen van Prinsterer op de Kort? Vij vei berg. Een van de mooiste hui zen der stad heeft men geheel bedorven en schromelijk uitgewoond, om er de Recht bank te vestigen, die er geheel onvoldoende ruimte heeft. Ik denk dan ook dat de Ka mer, zij 't met een zucht over de klimmen de urgaven voor al de takken van staats dienst, eindigen zal met toe te geven. Maar het is nu nog te vroeg om zich met die dorre cijfers 't hoofd te breken. Men leeft nog in 't hartje van den zomer en ieder die maar kan vermeit zich nog in het dolce far niente. Dat blijkt niet al leen uit de nog steeds talrijker wordende roode reisboekjes, waarmede de toeristen, die men overal tegenkomt, gewapend zijn, het blijkt ook uit het aantal gesloten huizen, die doen. zien dat hnn bewoners wijd en zijd verspreid zijn. Men behoeft ook slechts even een kijkje te nemen bij de och- tendsneltremen, die zoowel van 't Holland sche station als van den Staatsspoor ver trekken, om te snappen hoe groot de uit tocht der Hollanders weder is. Het is dan ook eigenaardig, dat men in dezen tijd van het jaar zelden of nooit het anders gebrui kelijke gezeur over de slechte tijden hoort. Om zich te amuseeren heeft men altijd geld en het is nu immers de tijd voor amuse ment. Ik heb er niets tegen, als men dan ook maar, als de winter weder nadert, niet doof is voor een beroep op de beurzen, waar dit inderdaad noodige zaken geldt. Aan 't eind van mijn brief gekomen, ver neem ik den uitslag der stembus. Tegen over de zegepraal van den. liberalen candi- daafc De Lathouder staat in een ander dis trict de nederlaag van den candidaat Vas Dias, die voor den anti-revolutionair Hey- man de vlag moest strijken. Voorts is bij herstemming de wethouder jhr. Repelaer op zijn raadszetel gehandhaafd. Tegen hem bestaat de grief dat hij de financiën wat al te angstvallig, velen zeggen „krenterig", beheert Wij willen hopen dat hij op onder wijsgebied die krenterigheid althans niet zal doorvoeren. In één geval heeft de vrijgevigheid van den Raad onlangs veler rechtmatige ergernis opgewekt. Den bekwamen direc teur onzer waterleiding, den ingenieur Stang, werd bij zijn 25-jarig dienstfeest een verhoogiug van bezoldiging ad ƒ500 toege kend. Nu had de heer Stang pas verleden jaar f 500 promotie in geld gemaakt en men meende, dat deze snel volgende verhooging een treurig contrast maakte met de karig heid tegenover tal van lagere ambtenaren, met name de hulponderwijzers, wien men kort geleden een bescheiden promotie van ik mij ook aan de meeningen of de raadge vingen van dien iemand al niet veel stoor, toch verlang ik van hem of haar een aan dachtig oor en een levendige intelligentie. Helaas echter I Het meisje, dat mijn boeken zoozeer bewonderd had, bleek op het stuk van waaideerende critiek volslagen een put zonder water. „Ja" en „neen en „Vin-je dat, jongenlief? O ja, dat vindt ik ook!" ziedaar alles wat er uit haar te krijgen was; Het maakte mij wanhopig. Eens op een avond nam ik naar-het sa lon mijn laatst geschreven hoofdstukken mee. Mijn vrouw toonde steeds zooveel be langstelling in mijn werk, dat ik haar een genoegen dacht te doen met haar eens iets er uit voor te lezen. Het waren een paar hoofdstukken, waar over ik zelf tevreden was, en ik ben een veeleischend criticus. Ik las ze met zorg en liefde, dramatischen eindelijk, toen ik ge daan had, legde ik mijn handschrift neer en wachtte wat Caroline wel zeggen zou. „Heel mooiErg mooizeide zij „O ja „Wat „o ja"?" riep ik, een weinig wre velig. „Wil je daarmee zeggen, dat je het er mee ééns bent?" „O, zeker, zeker! Ik vind het erg mooi!" „Erg mooiErg mooiHet is niet de vraag of je het mooi vindt, maar of je het begrijpt, en of je het er mee eens bent. Be grijp je het karakter van mijn heldin, en meen je, dat de uitingen, die ik haar in den mond leg, bij haar karakter passen? Dat is de quaestie, waarover ik nu wel eens je opinie zou willen hooren." „Mijn opinie? Och, wat beteekent mijn opinie

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 5