53"" Jaargang Zondag 20"en IVSaandag 21 Augustus 1899. No, 10016. Eerste Blad CIRCÜSSLAVEN, BUITENLAND. S 2HJAMSCHE Deze courant verschijnt d age lij ks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Pritjs per kwartaal: Voor Schiedam en Vlaardingen 11. 1.25. Franco per post 11. 1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent, Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen wordtin dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. Buren a Boterstraat 68. Prijs 'der Adverten tiën: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel meer 12% cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde Itleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Interc. Telefoon IVo. 123. Algemeen overzicht. SCHIEDAM, 19 Aug. '99. Het proces-Dreyfus. Picquart's verhoor werd gisteren voortgezet, en meer nog dan den vorigen dag maakten zijn verklaringen diepen indruk op alle aanwezigen, de krijgs raad en generaals als Ballot en Zurlinden niet uitgezonderd. Op de spionage-zaak-Quenellé, waarover de kolonel eerst sprak, komen wij straks terug. Laat ons eerst nagaan wat onmiddellijk be trekking heelt op de zaak-Dreyfus. Picquart toonde allereerst aan dat de zin, waarmede het borderel eindigt: „I vertrek op manoeuvre,'' niet toepasselijk kon zijn op stagiaires van het ministerie van oorlog, dus niet op- Dreyfus. Daarna herinnerde hij er aan dat in 1894 twee schriftkundigen niet, twee anderen wel het borderel aan Dreyfus toeschreven, en dat de vijfde aarzelde. Deze, Charavary, is later tot de meening gekomen dat het niet van Dreyfus was. De dossiers. Toen ging de getuige het geheime dossier na, verdeeld in twee gedeelten, waarvan het eerste drie, het tweede zeven of acht stuk ken bevatte. Picquart merkte op dat zijn ver klaringen gemakkelijker zouden zijn, wan neer hij het dossier voor zich had. Wel had hij het vroeger in handen gehad, maar hij vreesde dat zijn geheugen hem soms zou kun nen begeven. De voorzitter antwoordde daarop dat de overlegging van het dossier onmogelijk was dat de bevelen van den minister te dien aan zien strikt warenen dat het geheime dos sier alleen onder bepaalde voorwaarden kon onderzocht worden. Picqnart betreurde dit. Op zijn geheugen afgaande, besprak hij nu de stukken. Achter eenvolgens betoogde hijdat 'her eerste stuk van dossier I even goed op Esterhazy als op Picquart en op vele ander© officieren van den generalen staf toepasselijk kan zijn; dat een tweede stuk, van Panizzardi aan Schwars- koppen, onbelangrijk is, daar er alleen wordt gesproken van inlichtingen vragen aan „een vriend)"dat Du Paty ten onrechte meende dat dit stuk een officier van het 2de bureau aanwijst, daar de verlangde inlichtingen on- beteekenend en de uitdrukking „vriend" op een gewone, amicale relatie schijnt te slaan dat heb stuk „Ce canaille de D..." van A. (Sclnvartekoppen) aan B. (Panizzardi) was en niet van B. aan A., zooals Du Paty be weert om zoodoende onderling verband te brengen tusschen de verschillende beschuldi gingen tegen Dreyfus; dat in dit stuk niet op Dreyfus werd gedoeld'; eindelijk dat het stuk over een reis van een der Fransehe spionnen naar Zwitserland van welke reis A. (zie boven) verwittigd zou zijn geweest, zeer onbelangrijk was, waarom hij op dit punt ook niet verder inging. Zijn heldere uiteenzetting en juiste conclu sies pakten de toehoorders. DOOS AMYIE READE. 43) Toen werd heb licht minder, en er heersch- te stilte, overal doodsche stilte. Tom en zij waren alleen. Duisternis omgaf hen, de lucht werd zwaarin de verte verscheen een sombere glans, die diep gegraven holen, donkere wateren en spookachtige gestalten verlichtte, en in zware wolken een verpesten de lucht verspreidde. Hij bleef rusten op een hooge rots, waarop een man stond. Zijn kleu ren waren aan flarden, en men kon zijn been deren door zijn vel zien stekenzijn gelaat was door angst vreeselijk vertrokken, en nam allerlei akelige vormen aan; uit zijn mond kwam gil na gil, en verwansehing na ver- wensching. Boven zijn hoofd' spreidden zich de takken van een broodboom uit; zijn rondgevormde vruchten hingen als meloenen aa.n iedere twijg, maar veranderden oogen- blikkelijk in versche brooden, waarnaar de lange, magere, knokkelige vingers van den man zich uitstrekten om het voedsel te grij pen. Zijn oogen, diep in hun kassen terugge zonken, keken meit begeerigen blik naar de verschijnende en verdwijnende brooden. Soms bogen de takken zich zoo laag, dat ze onder zijn bereik waren1, maar piotreling stegen ze weer. Dan. riep hij uit: „Brood, brood, ogeef mij brood! Ik ben uitgehongerdI Wil mes- mand mij nu helpen om mijn groote begeerte naar brood! te bevredigen Geef mij maar één snede, een korst? Ik ben uitgehongerd," brul de hij. Toen hij zoo schreeuwde, barstte de stam V0»n den boom in tweeën en een vreeselijk Tegen Du Paty en Mercier. Aan het slot van dit gedeelte zijner ver klaring betreurde Picquart liet diep, dab Du Paty de Ciam afwezig was. „Het is onont beerlijk dat deze officier, die een commentaar heeft gemaakt op het geheim dossier, gedag vaard wordt om hier te getuigen. Hij kan dan zijn herinneringen bijbrengen, waarbij ik hem wel zal helpen." Er werd gelachen; maar onmiddellijk daarop werd het auditorium weer zeer ern stig Want groote ontroering wekten Pic- quart's woorden „Nu ik aan de quaestie van Du Paty's commentaar toe ben, zij het mij vergund) te d oen opmerken, dat dit stuk niet het eigen dom was van dezen of genen oud-minister." [Aan dit argument had Mercier zijn recht ontleend om den commentaar te vernietigen. R e d.] „Dit stuk," ging Picquart voort, „be hoorde bij den inlichtingendienst thuis en, zooals gij ziet, maakte het deel uit van een zeer bepaald dossier, een dossier d'at in een der kasten van mijn bureau was geborgen. Wanneer men dezen commentaar uit heb ge heime dossier heeft ontnomen, dan heeft men onrechtmatig een stuk van mijn bureau doen verdwijnen." Die onweerlegbare verklaring maakte in druk, en scherp besloot Picquart: „Men heeft gesproken van de verdwijning van stukkendaar hebben wij zoo'n verdwij ning!" Picquart, daarop overgaande tot her. twee de deel van het dossier, toonde de valschheid van verschillende stukken aan en betoogde de waardeloosheid der politie-rapporten over Dreyfus. Wij behoeven hier niet bij stil te staan; heb zijn over-bekende en bewezen dingen. Vermoeden tegen Esterhazy. Daarna zette de kolonel uiteen hoe hij ver moeden had opgevat tegen Esterhazy door hot „petit bleu". Daarop zag hij den naam Esterhazy die hem evenals zijn drager ten eenenmale onbekend was, voor het eerst. Picquart besprak daarop de beschuldigin gen tegen hem gericht m deze zaak, vooral die dat hij zoo laat zijn onderzoek tegen E. was begonnen. Hij toonde aan dat hij lang zaam en voorzichtig handelde om te vermij den dat er vermoedens werden opgewekt té gen een officier die wellicht volmaakt on schuldig was. {Beweging.) „Als men in 1894 evenzoo gehandeld had ten opzichte van Dreyfus," voegde Picquart er aan toe, „zou den er heel wat dwalingen vermeden zijn." Deze zeer juiste woorden werden met teeke- neu van goedkeuring begroet. Picquart ging vervolgens het geheel© ver loop van zijn onderzoek tegen Esterhazy na; hoe hij Lautli en Henry naar Bazel had ge zonden om met den Duitschen spion R. C. (Richard Cuers) te spreken. Men weet dat Cuers zeer stellig Esterhazy als den dader hoefo aangewezenmaar dat Henry en Laufch omverrichterzake terugkeerden, en zeer weife lende mededeelingeu deden. Picquart wees er op dat De Boisrteffre door hem ingelicht was vóór Henry's reis; dat Henry moest erken nen Esterhazy aan het ministerie te hebben gekend; dat Esterhazy vervolgens wanhopi ge pogingen deed. om aan 't ministerie te worden geplaatst, waartegen Picquart zich tafreel vertoonde zich voor zijn blikken, ge heel met bloed geschilderd. Het stelde een stervende vrouw voor, die een knap uitziend man om brood smeekte een oude vergeten liefde die den verleider om geld bidt om haar voor hongerdood te vrijwaren. Er klonk een vreeselijke stem die tot hem sprak „Voor menschen als gij is het werkhuis goed. Het armbestuur zal je wel brood ge ven." Het tooneel was verdwenen. Er was niets meer te zien of te hooren dan het geklaag van de arme ziel, die het brood trachtte te grijpen, dat hij gedurende zijn leven aan anderen gevedgerd had. Hij kniel de aan den voet van den boom, uitgehongerd, wanhopig zich in zijn angst en toom om en om wentelend. Maar het hielp hem niets. Plotseling boog zich over den hoorn de ge daante van een engel, met hemelsblauwe vleugels, die zich met zachte stem tot den kruipenden ellendigen zondaar wendde met de woorden „Ik kom van den God der liefde. Gij hebt Hem vrouwenharten ontnomen. Gij hebt Zijn troon bezoedeld met zonden, te zwaar om te dragen. Gij hebt huisgezinnen onge lukkig gemaakt. Gij hebt de uitverkorenen der aarde, de trots van moeders, de lievelin gen uit menig huis ten val gebracht, en nu komt uw straf de vergelding." „He zie haar, ik zie haar," kermde de man. „Neem haar weg. Ik zie haar gelaat in ieder brood boven mij boven mij," hijgde hij. „Dat kan niet," hernam de stem. „Het ge laat van die vrouw zal je vóór je zien, om je voor altijd schrik aan te jagen, en het brood dat je haar in den nóód weigerde te gaven, zal altijd onder je bereik zijn, maar om je te kwellen, zal je er nooit je vreesc'ijken honger verzet had; dat hij zicli daarop schrift van Esterhazy had verschaft; dat een photogra- fie daarvan door Du Paty de Clam het schrift van Mathieu Dreyfus [men weet dat volgens Du Paty het schrift van het borderel een mengsel was van Mathieu en Alfred Drey fus' hand. R e d.] en door Bertillon 't schrift van het borderel werd. genoemd, die tegelijk over de mogelijkheid sprak dat het borderel overgetrokken was, waarmede de joden reeds een jaar lang bezig waren. Picquart gmg toen het geheime, dossier be- studeeren, en hij verklaart verstomd te zijn geweest toen hij den deels onbeteekenenden, deels niet op Dreyfus toepasselijker! mhoud leerde kennen. Den volgenden dag ging bij naar generaal De Boisdeffre en bracht hem het geheime dossier, het facsimile van het borderel, het „petit bleu" en de voornaamste stukken van zijn enquête tegen Esterhazy. Picquart herinnert zich niet meer of hij écu of twee gesprekken met De Bodsdeffre had gehad; deze had met hem het geheime dossier bestudeerd en hem vervolgens naar Gonse verwezen. Picquart deed dit, maar stelde eerst een nota op, waarin de quaestie- Esterhazy geresumeerd werd. Op de hoogte gebracht, zei Gonse„Dan zou men zich ver gist hebben." Van toen af handelde Picquart niet meer op eigen gelegenheidmaar m overleg met zijn chefs. De chefs werken tegen. De getuige zegt dan hoe hij het apocrief karakter van den sedert valsch gebleken brief-Weyler ontdektehoe men aan den ge neralen staf meende dat de familie-Dreyfus een ander ia Dreyfus' plaats trachtte te stel len, en wel drie jaar na de veroordeeling, wanneer het verraad zou zijn verjaard. Ook over andere manoeuvres in dien zelfden tijd, o. a. een artikel in de „Éclair", tegen Drey fus, sprak Picquart, waarop den lOen Sep tember een nog heftiger, en den 14en een over het borderel en de overlegging van ge heime stukken volgde, waaruit Picquart bleek dat hot geïnspireerd was door iemand die zeer van nabij in d'e zaak-Dreyfus was betrokkenmen vindt er uitdrukkingen m ■die Du Paty eigen zijn, en getuige meende dat heb zeer belangwekkend zou zijn dezen hierover te hooren. Grooten indruk maakte vervolgens het ver haal van Picquart's gesprek met Gonse, waarin 'deze zeide: „Als ge niets zegt, zal niemand het weten," waarop de kolonel ant woordde „Generaal, wat u daar zegt, is af schuwelijk! Ik weet niet wat ik za.l d'oen, maar ik wil dit geheim niet medenemen in het graf." Onmiddellijk had hij toen het ver trek verlaten. „Zoo is het gebeurd! Heb is bestreden; maar ik verzeker het ten stelligste'" riep de getuige uit, terwijl hij met de hand op de balie sloeg eu even den blik wendde naar den kant waar de generaals zaten. Intriges tegen Picquart. Daarna verhaalde Picquart in den breede hoe hem verboden werd tusschen beide te ko men, daar De Boisdeffre en Gonse de aanwij zingen tegen Esterhazy onvoldoende vonden. Picquart bleef hierbij stilstaan, omdat men daarin den sleutel van liet gebeurde kan vin den. Hij verklaarde dat Du Paty de Clam ze- mee stillen, je zult heb in der eeuwigheid nooit proeven." Gillen, uitroepen, vreeselijke kreten weer klonken door de duisternis en maakten Leila wakker. Te verward om zich te bewegen of te spreken, lag zij over haar droom na te deu ken. Zij had Tom gezien, iu vereeniging met do geheele familie. Zij had het woord der ge rechtigheid' met bestraffende hand zien neer dalen op Herbert Clifford, ea dat deed haar goed. Maar was het wel een hersenschim en droombeeld geweest, ontbloot van werkelijk heid en waarheid, slechts de fantaisïe van een overspannen brein Wie zal er „ja" op durven zeggen Was het niet veel meer de groote magneti sche geheimzinnige kracht, die bloedverwan ten te samen verbindt, en de banden aan el kaar smeedt, die de dood reeds heeft verbro ken. Dien nacht droomde Tom in de Transvaal van Leila. Hij kuste haar verscheiden malen. Dien nacht droomde liaar vader dat zijn vrouw weer thuis was en hij haar alles ver geven had. Dien nacht ontvlood de ziel het lichaam van Herbert Clifford. Er was gerechtigheid geschied. „Droomen, slechts droomen," lacht de twij felaar. XVII. Het gouden koord is verbroken. Zij was zwakker. Het einde naderde. Welke is toch die geheime kennis, die zich aan den mensch openbaart, dat diepe ge heim, hetwelk var verheven is boven het aardsche begrip, en d'at zich slechts meedeelt aan de lijders zelf, he* waarschuwende dat ker met- een valscheu baard en een blauwen bril heeft geloopen, maar hij vroeg of men wel zeker was, dat hij daartoe met gemach tigd was. Daarna vertelde Picquart van zijn verdere naspormgen en de huiszoeking bij Esterha zy de vervaardiging van het valsche stuk- Henry tijdens zijn afwezigheid; hoe Henry hem tegen, de gewoonte van dit stuk niet in kennis had gebracht; maar het blijkbaar den 31 sten October 1896 vervaardigd© docu ment direct aan generaal Gonse had gege ven. Levendig beklaagde Picquart er z'ch over dat men den agent Guénée een rapport over hem had laten uitbrengen, terwijl hij nog chef van het bureau was, en hij bracht dit rapport in verband met Henry's aantij ging, die beweerde hem, getuige, met mr. Le- blois het stuk: „Ce canaille de D..." te heb ben zien bestudeeren. Ook brengt hij daarme de in verband de vraag die hem in Tunis werd gesteld nl. of hij zich niet door een vrouw de photografie van een geheim stuk had laten ontstelen, en de quaestie van het „bevrijdende stuk" dat in de zaak-Esterhazy zulk een groote rol heeft gespeeld. Na er op gewezen te hebben dat, blijkens het onderzoek van den rechter van instructie Fabre, hij niets te maken had met de stuk ken in de „Éclair", die later afkomstig ble ken te zijn van zekeren Lissajoux, redacteur van het „Petit Journal", met wien Hemy zeer wel wasna zekeren Girard genoemd te hebben als den man die het facsimile van het borderel aan de „Matin" verschafte, wel ke Girard dit facsimile had van Teyssonniè- res, een der experts van 1894, besprak Pic quart vervolgens de voortzetting dér intriges tegen hem, zijn uitzending naar Tunis met het latere bevel hem n§ar de gevaarlijke grens van Tnpolitanië te zenden (dit wekte sensatie), den intusschen ontvangen groven brief van Henry en de valsche brieven Spe- ranza en Blanche. Toen, achtte hij zich verlo ren en nam mr. Lehlois, zijn vriend, in ver trouwen. Hij verzocht tevens, onder toezen ding van de brieven „Speranza" en „Blanche" om een enquête. Hij verdacht toen nog al leen Esterhazy van de intriges tegen liem, niet Du Paty. De enquête vond niet plaats. Daarna ging Picquart het uitkrabben van den naam „.Esterhazy" op liet „petit bleu" na, er daarna weer opgeschreven om het den schijnt te geven of het „petit bleu" door ge tuige was vervalsdit. Men weet dat reeds ge bleken is dat er ook oorspronkelijk de naam Esterhazy stond. Picquart sprak de hoop uit dat, waar later de instructie tegen hem heeft bewezen dat het „petit bleu" niet van zijn hand was, men nog eens moge weten wie de vervalsching heeft begaan. Vervolgens ging Picquart de enquête te gen Esterhazy na, waarin getuige de eigenlij ke beschuldigde scheen. Hij verweerde zich tegen de beschuldiging van poststempel-ver valsching. Ten slotte verklaarde hij er aan te twijfe len dat het borderel langs den gewonen weg was gekomen. Reeds eerder had hij gezegd dat men in 1894 den krijgsraad op onwaar dige wijze had misleid door de overlegging van het stuk: „Ce canaille de D...". _Op een vraag va.n Demange verklaarde Picquart dat de geografische dienst in zijn drukkerij ook burger-werklieden gébruikt. da dagen van hun aardsohen pelgrimstocht bijna om zijn. Voor liet gezicht en het verstand verbor gen, heeft nog nooit een memsohelijk wezen ontdekt van waar het zijn oorsprong nam. En toch komt het, zeker en vast. Vanwaar het komt, en waar de bron van zijn ontstaan te vinden is, is een geheim dat in der eeuwigheid niet zal worden opgelost. Leila had gevoeld', dat die vreemde voor bode van den dood in aantocht was, en met- dat gevoel was ook de liefde voor aardsche banden grooter geworden, het verlangen om hen.te zien die haar dierbaar waren. Het ver langen naar haar vader werd een hartstocht. Zij moest hem nog eens zien, vóór zij stierf, en zij besloot een laatste poging te doen, om dit gedaan te krijgen. Zij schroef hem een paar regels de woor den waren onduidelijk, de letters beefden en waren alzoo het bewijs, dat de hand die ze geschreven had, te zwak was om de pen te leiden. Toen haar vader haar briefje ontving, was hij er zeer door getroffen, en vertrok dade lijk om haar op te zoeken. De jaren waren langzaam voorbij gegaan, en hij voelde zich erg eenzaam op zijn ouden dag. Als hij zoo heele avonden, rookend al leen zat dacht hij er over, dat hij te streng geweest was voor zijn zondige vrouw, te wei nig toegevend voor zijn dochter, te gewillig om te scheiden van zijn zoon, dat hij te veel was opgetreden als rechter dan als liefheb bend vader, en vergevensgezind echtgenoot. Dan kon hij zuchten: „Te laat, te laat. Mijn tijd is bijna om." Terwijl liij zich naar zijn dochter spoedde, was Leila zooveel erger geworden dat Castelli haastig om den naastbijzijn den dokter had gezonden. Hij kwam, en trok een zeer bedsa- P icq u art contra Roget en Mercier. Na zijn heldere, zaakrijke verklaring werd Picquart geconfronteerd, eerst met generaal Rogot, daarna met generaal Mercier. ;n herinnert zich dat Roget aan Pie- qua. heeft verweten, dat deze in de spiona- ge-zaak Quonellé geheime stukken had laten overleggen buiten de verdediging om. In het begin der zitting had Picquart verklaard dat deze zaak was afgewikkeld tusschen 30 Mei en 17 Juli 1896, op een tijdstip dat hij zich „zeer weinig" met zijn dienst had bemoeid wegens een sterfgeval in zijn familie, terwijl hij een groot deel van Juli in dienst op reis was geweest. Hij was dus slechts bij tus- schtnpoozen met deze zaak bezig geweest, ter wijl Quenellé bovendien een op he eter-da ad betrapt recidivist was. Hierop nu kwam Roget terug en er ont spon zich een debat waarin Roget ontkendo dat Picquart niet op het ministerie was ge weest. Hij vroeg of Picquart ontkende zekere brieven geschreven te hebben en vroeg, zoo Picquart ontkende, dat kapitein Mar óch ai in deac als getuige gehoord eu het dossier der zaak-Quenellé overgelegd zou worden. Picquart antwoordde dat dit hem geen vrees aanjoeg. Hij had gezegd slechts een ge deelte van dat tijdperk weg te zijn geweest en gaf toe, brieven geschreven te hebben, zonder zidi echter met juistheid den inhoud en de data te herinneren. Op een nieuwe vraag van Roget erkende hij dab hij een brief had geschreven die ten gevolge had dat men een agent, zekeren Galanti, naar Zwit serland had' laten ontsnappen. Deze Galanti had inlichtingen verstrekt over de Italiaan - Eche arbeiders in de forten om Belfort, en daar hij gevaar liep, was hij naar Zwitser land terug gestuurd. Dit geheele debat was moeilijk te volgen. Daarom zullen wij hieraan alleen toevoegen dat het belang er van hierin is gelegen dat Picquart's vijanden willen bewijzen dat de kolonel belang heeft bij de zaak-Dreyfus door aan te toonen dat Picquart zich zelf heeft schuldig gemaakt aan de feiten die hij Mer cier en den staf te laste legt. Het tegendeel is gisteren geblekenmaar ten overvloede heeft Picqr' rt gevraagd de brieven te mogen zien, daar gebleken is dat ook hier valschheden zijn gepleegd!, Roget moest ten slotte eenigszins bakzeil halen. Hij had niet gezegd dat Picquart geheime stuk ken aan de rechters had laten overleggen maar hij was er zeker van dab dit geschied was. Picquart zei dat Henry hem daar in ieder geval niets van had gezegd, Mr. De mange constateerde nog dat de veroordeeling door den burgerlijken rechter was geschied. Ten slotte werd Picquart geconfronteerd met Mercier. Deze ontkende dat Picquart in 1894 een verzegeld couvert had gebracht aan den voorzitter van den krijgsraad. Picquart herhaalde dat Mercier hem bevel gaf een verzegeld couvert aan kolonel Mau- rcl, voorzitter van den krijgsraad van 1894, ter hand te stellen. Meicier sprak Picquart verder tegen op diens verzekering dat generaal Gonse in den middag van 6 Januari 1895 voor het uitbre ken van een oorlog met Duibschland vreesde. Picquart handhaafde alles wat hij heeft gezegd; hij verzekerde dab Gonse ontsteld kelijk gezicht, toen hij de patiënt zag. Hij hoefde haar niets te vragen. Er was geen lioop meer. Hij kon het zien, aan de korte, moeilijke adenïlialmg, aan het blosje op de wangen, aan de groote neerslachtigheid waar aan de patient voor het laatst leed. Castelli had zijn gelaat voortdurend gade geslagen om zijn meening te kunnen raden, en zoodra zij alleen waren, vroeg hij angstig „Is zij erg ziek Ik zou graag willen weten wat zij scheelt, en wat er aan te doen?" Zijn stem klonk zeer zenuwachtig. „Er is niets aan te doen,"' antwoordde de dokter ernstig. „Zij is stervende 't is long tering. Ik vrees dat de ziekte heel langzaam gekomen is, maar er is mot-s aan te doen. Alle menschelijke hulp is nutteloos." „Stervende," snikte Castelli, te geschokt om d® woorden van den dokter te kunnen gelooven. „Ja, stervende," hernam de dokter. „Ik vrees dat het nog maar enkele uren duren zal. De inzinking gaat snel. Ik kom van avond terug, maar ik kan u niet de minste hoop geven." Hij nam zijn hoed op, en vertrok, Castelli allen Latend om zoo goéd hij kon den schok te doorstaan. De slag was gevallen, er was geen herstellen mogelijk. Het trof hem als een donderslag. Hij ver- wensclite zich zelf om zijn verzuim, zijn wreedheidmaar dat kon den dood niet te genhouden. „Goede God, wat heb ik gedaan?" steun de hij. „Ik heb haar gedood, dwaas die ik ben." (Wordt vervolgd.I

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 1