De topwraiÈars der woestijn.
53"e Jaargang.
Woensdag 23 Augustus 1899.
No. 10018.
Tweede Blad
Losse indrukken uit het Oosten.
BINNENLAND.
SCHIEDAMSCHE ClOiUff! SHT
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Viaardingen fl. 1.25. Franco
per post fl. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Viaardingen 10 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
BureauBoterstraat 68.
Prijs der Advertentiën: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel
meer 12 Va cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar Je plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde Meine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, by vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Interc. Telefoon Ao. 133.
ATHENE, 16 Augustus '99.
Als ik volledig wilde zijn, amice, dan zou
ik je nog schrijven over Turksche baden,
kleurrijk, schilderachtig, met typische kijk
jes in het Oostersohe leven, inrichtingen
waar een Oosterling moeilijk buiten kan en
die je dan ook zelfs m kleine steden vindt, en
ik zou dan tevens een vergelijking maken
mot Holland, die voor ons misschien niet erg
vleiend uitvallen zou. „La Holland©," zei me
gisteren een Griek, met wien we toevallig in
een restaurant in gesprek raakten, „la Hol
lande, e'est le pays de la propreté." 'kHeb
dien vriendelijken vreemdeling maar niet
verteld dat we in Schiedam, met zijn 27000
inwoners, geen enkele badinrichting hebben.
'k Zou je verder dan nog moeten vertellen
van de Derwischen, „de huilende" en „de
dansende" wier uitvoeringen ik weet er
geen beter woord voor, we hebben bijge
woond. De geschiedenis heeft me in kennis
gebracht met vele soorten van godsver-
eeringj menigmaal heb ik geglimlacht van
medelijden, soms gehuiverd van ontzetting,
maar bij al dat kinderlijk-naieve of dat weer
zinwekkende was er ten slotte, bij eenig zich
indenken in den gemoed!stoestaud dier men-
schen, nog altijd wel iets te vinden van sym
pathie met de wijze waarop zij der onlbegra-
pen godheid aanboden het beste, wat zij had
den. Maar geloof me, mijn waarde, van sym
pathie bij deze godsdienstoefeningen heb ik
niets bespeurd. Dat, onder een eentonige me
lodie, rechts en links werpen van 't lichaam,
en dat, met half gesloten oogen, slingeren
van het hoofd zóó dat je bang bent dat er
straks een stuk afvliegt, al deze bewegingen
begeleid door een soort van rytmiscli gesteun
of gehuil, schor en pijnlijk of, bij de dan
sende derwischen, dat sierlijk dansen, zóó
snel dat het loshangend wit kleed ten slotte
gaat uitstaan rond en stijf als een crinoline,
nu on dan afgewisseld1 door een soort van po
lonaise en dat alles tob meerdere eer van
God zie, ik wil graag gelooven dat die
mensehen het zoo kwaad niet meenen, maar
hun wijze van doen beviel me zeer matig.
Laat ik je, in plaats van een uitvoerige be
schrijving hiervan, liever nog een paar in
drukken mededeelen, die ik, al kijkende, heb
opgedaan. Er is een tijd geweest dab geen
stad ter wereld zich in pracht kon meten meit
de schitterende keizerstad aan den Bosporus;
al wat er in Griekenland of Klein-Arië aan
kunstvoorwerpen te vinden was, werd wegge
voerd naar Konstantmopel's pleinen en par
ken en zuilengangen. De stad moest nu een
maal, ook in dit opzicht, kunnen wedijveren
met Rome, en ploerteriger nog dan. het aan
de oevers van den Tiber gedaan yvas, werd
zij volgepropt met Grieksche goden en godin
nen, in haar overlading teekenende den wan
smaak van den oübesdraafden parvenue.
Het moet dien Goden vreemd te moede
zijn geweest, toen zij, weggerukt uit een om
geving, die hen lief had, on waar ze zich ook
zelf thuis gevoelden omdat rij er geboren
waren, plotseling werden neergezet te mid
den een er bevolking, die, een onbegrepen
Christendom in den mond, maar in het hart
heb meest verfoeilijke heidendom, voor de
poëzie van hun verschijning niet heb minste
gevoel had, maar ze waardeerde, ongeveer
met hetzelfde gevoel als waarmee tegenwoor
dig menigeen zijn kamer meubileert om
dat er nu eenmaal wat in moet. Maar Griek
sche goden en godinnen rijn geen-speelgoed'
voor kind-mensohen en, ntet als in Rome,
waar ze rich voor een. deel verborgen hebben
onder de koesterende aarde tot er weer een
tijd aanbrak waarin men opnieuw eerbied en
liefde toonde voor hun persoonlijkheid, zijn
ze ten slotte, hier, al dat getwist over onbe-
Zij zijn even nuttig als talrijk, die wilde
lompenverzamelaars, door de natuur be
stemd om voor het welzijn der menschen
te zorgen. Deze onvermoeide strijders voor
de algemeene gezondheid zijn evenwel sym
pathiek om de diensten die zij der menscli-
heid in dit opzicht bewijzenhun persoon
lijkheden rijn doorgaans zeer onsympathiek.
Hun eenige verdienste bestaat, zooals ge
zegd, in de geneeskundige missie welke zij
vervullen.
Zoo heeft men vooreerst den jakhals, den
grooten zigeuner der woestijn Zijn onmete
lijk Rijk omvat Perrië, Arabië, Syrië en
Egypte. In dit uitgestrekt gebied klinken
iederen nacht de afschuwelijke kreten van
zijn langaangehouden, weeklagend gehuil.
Sommige natuurvorschers meenen, dat de
jakhals, door honger gedreven, dikwijls de
menschen aanvalt, maar dit is onjuist; hij
doet dit slechts uiterst zelden. Hij leeft van
-het rooven van doode dieren, is veel minder
teekenende quaesties moede en walgend van
al het bloed, dat plaste rond hen heen, ver
dwenen, spoorloos verdwenen den wande
laar door de aan kunst zoo arme straten voor
den geest roepende de woonden uit den Bij
bel De heerlijkheid dezer wereld gaat voor-
bij.
Niets wat de waarheid van deze woorden
ons nadrukkelijker deed gevoelen dan de rit,
dien we maakten langs de oude muren. Eerst
weer die eindelooze straten, dood in de bran
ding der zon, met half tob puin en molm ver
gane huizen eindelijk, buiten de poort,
het zacht golvende veld, wonderlijk vrucht
baar, maar braak voor zoover het oog reikt,
met hier en daar een Christen-oase, afwisse
lend met kerkhof op kerkhof met hun som
ber-ernstig cypressengroen, waar onder de
met turban gedekte en met sierlijke Turksche
krulletters versierde recht opstaande graf-
steenen duizenden en duizenden van Turken
slapen hun eeuwigen slaap, gestoord slechts
door heb gegil van Turksche vrouwen, die
deze kerkhoven maken tot zeer bezochte
plaatsen van ontspanning. Grenzenloos ver
vallen liggen ze daar, deze desolate kerkho
ven, dfe stad omsluitend als met een wal des
doods, volgend de lijn der machtige muren,
die met hun tinnen en torens, scheip zich af-
teekend tegen den wolken loozen hemel, rij
zen en dalen, de zeven heuvelen langs, tot
daar, waar ze in puin liggen, wijzend die
plaats waar langs de horden der Turken
stormden in de verbijsterde stad.
Naast dezen onverv/oestbaren indruk van
verwaarlooring en verval en dood, staat een
andere die bemoedigt. In den tuin van het
oude Serai geheimzinnig complex van pa
leizen, kiosken, moskeeën en tuinen, heffend
ziek hoog in de lucht op een landtong tus-
schen Gouden Horen en Bosporus en Zee van
Marmora., wier golven altijd door den lijk-
zang ringen van de vele mannen en vrou
wen, wien rij geworden zijn een rusteloos
graf, eertijds de zetel van geweldenaars, de
schrik van Europa, thans vreemd aandoende
in rijn eenzaamheid en verwaarlooring
staat een nieuw gebouw, Grieksch van archi-
tektuur, met vragenden blik aangestaard
door den eckt-Turkschen kiosk, vlak tegen
over. In de zalen van dit gebouw huist, naast
Turksche oudheden, een kleine collectie van
overblijfselen van Grieksche kunst, voortref
felijk tentoongesteld door de zorg van den
kunstzinnigen Hamdi-Bey. De collectie is
niet groot, maar staat door heb bezit van de
sarkophagen uit Sidon van een van de rij
den van den zoogenaaind'en Alexandersarko-
phaag hangt er in het Schiedamsche Gymnar
sium een uitstekende reproductie met de
groibste Europeesche verzamelingen op één
lijn. Aan dit Museum is een school verbon
den voor schoone kunsten en o Koran,
Koran, waar is uw verbod gebleveneen
groot aantal Turksche jongelui bestudeeren
daar de kunst, niet enkel de Turkseh-Arabi-
sehe kalligrafische kunst op schilden, tapij
ten en fayence, maar die der nabootsing van
levende wezens. En zegevierend staat daar
nog altijd, te midden van het eclit-Turksdie
leven, de heerlijke bouw der Aja Sofia, met
haar indrukwekkenden koepel en machtige
zuilen, wel van haar versiering beroofd, of,
erger nog, door Turiksche ornamenten ont
sierd, zelfs in haar droevig verval gevend den
indruk eener machtige schepping van Griek-
schen geest, werpend een vroolij'ke straal van
hoopgevend) licht in de donkere straten van
Stamboel.
Ia het misschien dit licht dat den „heer-
scher der geloovigen" zijn zetel heeft doen
overbrengen naar ver buiten de stad, waar
hij, in een mooi, een heuveltop aan den Bos
porus kronend paleis, woont te midden
van kazernes. Ik althans kon me aan dézen
indruk niet onttrekken toen we, door de goe
de zorgen van het Nederlandbahe gezant
schap in 't bezit eener toegangskaart, vanaf
een terras den geheelen stoet konden volgen
een sprookje uit den 1001 nacht waar
een moordenaar dan een dief, die dood en
bedorven vleesch gretig verslindt.
De jakhals is een eigenaardig roofdier.
In de heerlijke Afrikaansche nachten,
waarbij millioenen sterren in stille pracht
aan het firmament flikkeren, weerklinkt
soms plotseling een afgrijselijke kreet door
de woestijn, onmiddellijk door duizenden
dergelijke beantwoord, 't Is alsof de natuur
in een woest oproer zich verzet togen den
mensch. Men kan dit gehuil net niets ver
gelijken. 't Is een doordringer ie, naar bloed
lekkende kreet, die door merg en been
dringt. De gieren zijn ter ruste gegaan iu
hun hooggelegen nesten, de jakhals neemt
hun plaats in. Hebben de eersten des daags
voor de gezondheid van den mensch gezorgd
door bedorven vleesch en rottende beende
ren te verslinden, de jakhalzen, zetten des
nachts die taak voort. Zij zijn de nachtelij
ke doodgraver? der woestijn.
s Werpen wij een blik op de door palmen
beschaduwde Afrikaansche dorpen. Hier
vinden wij een andere lompenverzamelaar-
ster: de hyena. Zoo vriendelijk deze oasen
in de woestijn er uitwendig uitzien, zoo ver-
mee de Sultan des Vrijdags rijn voorgeschre
ven gebed in de moskee omlijst. Een gevoel
van medelijden bekroop me bij het zien van
dat kleine prinsje, dat zijn vader opwachtte
aan den voet van den trap, en van dat bleeke
prinsesje, dat zoo vol nieuwsgierig verlangen
uitkeek naar een wereld, die voor haar wel
altijd zal gesloten blijven; medelijden, ook
met den keerseker die rich komt buigen voor
zijn God niet te midden van rijn volk, maar
een gedienstige hofstoet, niet in het warme
licht van de liefde van rijn onderdanen, maar
in de flikkering van bajonet en sabel, niet
in de hoofdmoskee van zijn hoofdstad, maar
in een afgelegen, op eigen erf staand, bede
huis; medelijden vooral met dat arme
volk dat daar ginds in de wazige verte dór
onmetelijke stad omkomt van gebrek niet
enkel aan brood. En het was me alsof die af
geleefde figuur, die daar aan mijn voeten me
voorbij reed, de personificatie was van het af
geleefde Turksche rijk, voortkrukkende op de
repeteergeweren der groote mogendheden.
Er staat op het stoffige plein, eens Byzan
tium's schitterende Hippodromes, een arm
zalig, afgeknot bronzen zuiltje, aan iederen
kenner van Grieksche geschiedenis bekend
als de slangeuzuil. Dit monument, vroeger 8
meter hoog, bestond uit drie om elkaar heen
kronkelende slangen, op wier koppen rustte
een gouden drievoet. Gemaakt van den buit,
op de Perzen gemaakt, had het achthonderd
jaar gestaan bij Platacae, op de plek, waar
eenmaal het leger van Mardonius zoo smade
lijk was ten onder gegaan, meldend der we
reld de namen dier kleine Grieksche staatjes,
die in hun strijd voor huis en haard de roem
volle zege hadden bevochten. Door Konstan-
tijn den Grooten naar zijn residentie ge
bracht, heeft het al de stormen, die in den
loop der tijden daar woedden, getrotseerd,
en aangrijpend in zijn verminking staat dit
vrijheidsmonument daar als een hoopvolle
profetie van betere, schoonere dagen. Eens
zal komen de dag waarop ook over dit heer
lijke land en dit geduldige volk een blijde
dageraad zal oprijzen en een wijzer bestuur
deze onvergetelijk gelegen stad maken zal tot
de schoonste van Europa. Gelukkig hij, wien
het dan zal gegeven worden haar langzaam
te zuilen zien opglansen langs de lichtende
oevers en d'oor haar straten te wandelen zon-'
der dien weemoed, die steeds begeleid heeft
ons, overigens onvergetelijk, bezoek.
Sederlandsche zeevisscliery.
Na hetgeen wij in ons vorig nommer uit
iiet jaarverslag der Nederlandsche zeevissche-
rijen hebben medtegedeeld1, laten wij hier
eenige verder© bijzonderheden volgen.
De langzame aanwas van de Nederland*-
sche zeevisscherijvloot, die in de laatste jaren
meermalen viel te constateeren, heeft zich
ook in 1898 voortgezet. In vergelijking met
1891 bedraagt die aanwas ongeveer 1000
vaartuigen met een inhoudsmaat van ruim
22,000 kubieke meters en een bemanning
van ruim 3000 koppen. Voor een deel rijn
aio hoogere cijfers voorzeker te danken aan
de grootere zorg, waarmede de burgemeesters
der verschillende visscherijplaatsen den staat
der vloot opmaken; voor een ander deel ech
ter valt op werkelijke vergrooting der vloot
te wijzen. Zoo heeft de grootere Loordzee-
visscherijvloot ook in 1898 opnieuw eenige
uitbreiding gekregen, en is liet aantal stoom
trawlers, dat verleden jaar nog slechts 2 be
droeg, geklommen tot 12. Dat het aantal
Zuiderzee-vaartuigen met een zeventigtal is
toegenomen, hangt zonder twijfel samen met
den gunstigen loop der ansjovis-vissclierij in
1898.
Dl haringvisscherij in d'e Noordzee werd,
evenals vroeger, uitgeoefend' met loggers, kot
ters en sloepen, die in de provinciën Zuid- en
Noord-Holland te huis behooren, en daaren
boven met bomschuiten, van Scheveningen,
kwikkend en weldoend voor bet oog, zoo on
aangenaam en weerzinwekkend zijn zij dik
wijls inwendig. Niemand bekommert zich
hier om de lijken der dieren welke de lucht
verpesten. Als nu de nacht is gevallen,
sluipt de hyena uit haar schuilhoek, met
fonkelende oogen doorzoekt zij den omtrek
en als het eerste gloren van den dag in het
Oosten zichtbaar wordt, vindt men geen aas,
geen knoken, geen lijken meer. Daarom ge
voelen de bewoners der Afrikaansche dor
pen voor de hyena ook weinig vrees. Zij we
ten te goed welk een belangrijke rol het
dier uit een gezondheidsoogpunt speelt.
Niettegenstaande de groote diensten
evenwel die de hyena aan de woestijnbewo
ners bewijst, is ze een weerzinwekkend roof
dier. Haar oogenschijnlijke ruwheid en
wildheid is met een stok gemakkelijk te be
teugelen, Als haar moed evenredig was met
haar kr^ent, zou zij het gevaarlijkste roof
dier der woestijn zijn. Onder de bescher
ming der duisternis sluipt zij de dorpen bin
nen en steelt vee, dat rij zoo lang in haar
hol bewaart tot het vergaan is.
Een meer sympathiek voorkomen, als
Katwijk, Noordwijk en Egmond afkomstig.
De loggers, kotters ©n sloepen zijn met 14 of
15, de bomschuiten gewoonlijk met 8 a 10
personen hemand. De vloot dezer drie soor
ten van vaartuigen tolde 295 schepen.
De loggervloot (mot inbegrip van de sloe
pen) is in 1898 met 12 vaartuigen vermeer
derd, waarvan 5 te huis behooren te Maas
sluis eu 8 te Scheveningen, to samen 13 sche
pen waartegenover do Vlaardingseke vloot
met 1 schip verminderde; Schiedam, Kat
wijk en Noordwijk bleven als het vorige jaar.
De bommenvloot werd in 1898 met 5 vaar
tuigen verminderd, nl. van Scheveningen 4,
van Katwijk 2 en van Noordwijk 1, terwijl
de Egmondsclie vloot met 2 bommen werd
uitgebreid. De geheele bommenvloot telde
320 schepen.
De hoeveelheden pekelharing, door loggers,
kotters en sloepen aangevoerd, bedroegen te
samen 22,466 lasten, aangebracht in 1296
reizen. In 1897 bedroeg do aanvoer 14,230
lasten, verdeeld als volgt, volle haring
18,080, volle en maatjesharing 20, maatjes
haring 856, ijle lianng 1155, kuit- en homzie-
ke haring 1532, doodgekaakte haring 707,
overnachte haring 56.
Op volkomen nauwkeurigheid kunnen deze
cijfers van de haringsoorten niet bogen. Het
eenige middel, om to weten te komen, welke
hoeveelheid van elke soort is aangebracht,
zijn namelijk de door de keurmeesters afge
geven keurbriefjes. Nu wordt echter niet al
de haring gekeurd. Het niet gekeurde gedeel
te is alzoo slechts bij benadeling, en wel naar
dezelfde evenredigheden als het gekeurde ge
deelte, in de verschillende soorten bijgevoegd.
In den regel zal die berekening als tamelijk
juist zijn te beschouwen. Groot kan de even-
tueele onjuistheid in geen geval zijn, vermits
nog steeds verreweg het grootst© gedeelte van
den aanvoer bij aankomst uit zee door de
keurmeesters onderzocht en gekeurd wordt.
De aanvoer van pekelharing en steurha-
riug door bomschuiten was: 194,505 gepakte
tonnen, of 160,466,625 stuks pekelharing eu
12,182,900 stuks steurharing te samen
172,649,525 stuks.
Met nauwkeurigheid kan de geheele gel
delijke opbrengst der haringvisscherij met de
bommen niet worden opgegeven. De verkoop
van de pekelharing, die met de bommen te
Scheveningen wordt aangebracht, heeft al
daar altoos plaats per kantje of zeetonen
dit schijnt bij slot van rekening voor de ver-
koopers iets gunstiger uit te komen, dan de
verkoop per gepakte ton, zooals die te Viaar
dingen geschiedt. Te Katwijk en te Noord
wijk verkoopt men gewoonlijk per gepakte
ton; de pakking is daar echter m den regel
niet zoo stijf als te Viaardingen na keuring
door de keurmeesters. De prijsverschillen in
beid© gevallen zijn echter geen vaste regel en
bovendien gewoonlijk niet van dien aard, dat
zij een beduidenden invloed op het totale be
drag oefenen. Het college voor de zeevissche-
rijen, van hetwelk dit jaarverslag uitgaat,
vermeent die verschillen derhalve te mogen
veronachtzamen, en den iniddenprijs van f 14
per gepakt© ton, dïen het voor de met de
loggers aangevoerde pekelharing aannam ook
voor de met de bommen aangebrachte te mo
gen behouden.
Alles te samen genomen, zal de haring
visscherij op de Noordzee, uitgeoefend met
kielschepen en bommen, in 1898 hebben op
geleverd f 6,370,532, tegen f 5,567,756 in
1897.
s Patrimonium".
In de middagvergadering van het Neder-
landsch Werklieden bond t Patrimonium", die
zooals wjj gisteren reeds meldden niet publiek
was, werden gekozen tot bestuursleden de
heeren D. Lautenbach van Leeuwarden en
J. Huizinga van Kampen, terwjjl als lid der
commissie van advies jhr, J. J. vanAschvan
Wijck herkozen werd.
In de avondvergadering werd door den heer
J. H. de Waal Malefijt, burgemeester van
men ten minste in dezen zin het woord
„sympathiek" mag toepassen, heeft de
Amerikaansche precari. Hij kan als de wil
de lompenverzamelaar „par excellence" be
schouwd worden, en men moest hem eigen
lijk met de attributen van den menschelij-
ken lompenverzamelaar afbeelden. Hij
heeft een sierlijke gestalte, is levendig, met
heldere kloeke oogen en een langharige,
zijdeachtige huid. Hij leeft meestal in groo
te troepen en sluit zich als een trouwe hond
ook met dankbaarheid en groote aanhanke
lijkheid bij de menschen aan.
De precari's komen doorgaans in buiten
gewoon groote scharen als een snelstroo-
mende beek aangestormd en verdwijnen ook
even snel weer. Yanwaar rij komen, waar
heen rij snellen, men weet het doorgaans
niet. Zij loopen in de snelste vaart, dat is
hun bestemming, een eigenaardigheid hun
ner natuur, en niets houdt hen daarvan te
rug, noch de pampa's noch dichte bosschen,
vloed noch berg, hitte noch koude. In lange
rijen loopen rij. Eerst de aanvoerder, de
beste looper, dan de groote kudde, de wijf
jes, de jongen en eindelijk de grijsaards.
Achttienhoven, allereerst rapport uitgebracht
over het onderwerp
Verzekering tegen ongevallen.
Dit rapport is reeds vroeger in het Orgaan
opgenomen.
De conclusion luiden
De algemeene vergadering vanhetNeder-
landsch Werkliedenverbond sPatrimonium";
waardeerende de indiening van een wets
ontwerp tot wettelijke verzekering van werk
lieden tegen de geldelijke gevolgen van onge
vallen
zich vereenigende met de bepaling, dat de
kosten dier verzekering zullen komen ten
laste van den patroon, eu ia het algemeen
ook de schadeloosstellingen voldoende ach
tende
heeft echter legen e'-ne regeling, zooals die
in liet thans aanhangige wetsontwerp is
neei gelegd, onderscheidene bedenkingen en
vereenigt zich te dien aanzien met de vol
gende conclusion
lo. De verplichte verzekering tegen onge
vallen behoorde te zijn verbonden aan het
arbeidscontract.
2o. Er behoorde verband te zijn gelegd
tusschen de ongevallenverzekering en de
audere verzekeringen met name die tegen
ziekte, invaliditeit en ouderdom.
3o. De kringen van den arbeid hadden
over de inrichting moeten zijn gehoord en bij
de uitvoering tot medewerking moeten zijn
geroepen.
4o. Centralisatie had behooren te zijn ver
meden en naar organisatie en zelfbestuur
had moeten zijn gestreefd. In dat geval had
men ook de bedrijven van landbouw en vee
teelt niet behoeven uit te sluiten.
5o. Op de veiligheid van den werkman
iiad meer moeten worden gelet. Door de voor
gedragen regeling zullen, naar te vreezen is,
onverschilligheid cd zorgeloosheid worden in
de hand gewerkt.
6o, Alvorens eene dergelijke regeling voor
te stellen, had men dienen na te gaan, of
niet bijzondere maatregelen zullen noodig
zijn om sommige categorieën van bedrijven
in sLaat te stellen de lasten der veizekering
te diagen.
7o. De bepalingen, vervat in et amende
ment van dr. Kuyper, behooren ook op klei
nere bedrijven van toepassing te worden
verklaard.
8o. Voor de zeevaatt en de zeevisscherij
behoort zoo spoedig mogelijk eene afzonder
lijke regeling in et leven te worden geroepen,
terwijl ook het landbouwbedrijf en de vee
houderij niet van de verzekering mogen wor
den uitgesloten.
De heer Jager van Oostwolde wees er als
afgevaardigde uit een landbouwdistrict op,
dat een deel van het landbouwbedrijf zich
zeer nauw aansluit aan de bedrijven wei in
de Ongevallenwet genoemd, o. a. het omgaan
met door stoom gedreven machines als stroo-
persen o. a. Hij vroeg daarover de meening
van den rapporteur.
Een afgevaardigde vi-oeg of de eerste con
clusie niet reeds te ver ging. Of het niet
beter was waar te nemen, wat men nu kon
krijgen.
Dan werd gevraagd of de vlasboeren niet
buiten de ongevallenwet konden blijven. Een
der grootste vlasboeren, die nu met honderd
man werkt, heeft sinds 1857, toen hij met
een of twee man begon, slechts een enkel
ongeval in zijn bedrijf gehad. Hij kon dus
beter zijn eigen volk verzekeren.
Ds. Talma stelde de vraag, welke de draag
kracht der bezwaren is; of de rapporteur
zich niet wenschte uit te laten wat in de
wet aannemelijk was, wat niet. Dan kon men
een helder inzicht van de conclusie krijgen.
De heer Luypen van Maassluis vroeg wat
bedoeld werd met een afzonderlijke regeling
voor de zeevisscherij.
De heer de Waal Malefijt antwoordde, dat
Nergens een achterblijver, een rebel of lui
aard, alles gaat in de grootste orde voort.
Op hun marscli vervullen zij hun hygië
nische rol. Alles wat dood is of wat ligt te
verrotten, wordt opgevreten: dieren, plan
ten, insecten en inenschenlijken. Niets
wordt vergeten, niets onopgemerkt gelaten,
en achter, hen is een vrije, zuivere baan en
frissche lucht!
Jakhalzen, hyena's en precari's zijn de
meest op den voorgrond tredende „lompen
verzamelaars der woestijn". Tot hen kan
men ook rekenen het groote heir van ande
re dieren welke hun rijk in de lucht heb
ben, als de gieren en de ooievaars, de ibis
sen en de marabouts. Ofschoon zij volstrekt
niet uitsluitend en zelfs niet bij voorkeur
van aas leven, verslinden ook de leeuwen
dit wel.
Wel eigenaardig, dat juist een aantal der
meest onsympathieke of gevreesde wilde
dieren deze hygiënische rol vervullen.