De topwraiÈars der woestijn. 53"e Jaargang. Woensdag 23 Augustus 1899. No. 10018. Tweede Blad Losse indrukken uit het Oosten. BINNENLAND. SCHIEDAMSCHE ClOiUff! SHT Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Viaardingen fl. 1.25. Franco per post fl. 1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Viaardingen 10 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. BureauBoterstraat 68. Prijs der Advertentiën: Van 17 regels fl. 0.90iedere regel meer 12 Va cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar Je plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde Meine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents per advertentie, by vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Interc. Telefoon Ao. 133. ATHENE, 16 Augustus '99. Als ik volledig wilde zijn, amice, dan zou ik je nog schrijven over Turksche baden, kleurrijk, schilderachtig, met typische kijk jes in het Oostersohe leven, inrichtingen waar een Oosterling moeilijk buiten kan en die je dan ook zelfs m kleine steden vindt, en ik zou dan tevens een vergelijking maken mot Holland, die voor ons misschien niet erg vleiend uitvallen zou. „La Holland©," zei me gisteren een Griek, met wien we toevallig in een restaurant in gesprek raakten, „la Hol lande, e'est le pays de la propreté." 'kHeb dien vriendelijken vreemdeling maar niet verteld dat we in Schiedam, met zijn 27000 inwoners, geen enkele badinrichting hebben. 'k Zou je verder dan nog moeten vertellen van de Derwischen, „de huilende" en „de dansende" wier uitvoeringen ik weet er geen beter woord voor, we hebben bijge woond. De geschiedenis heeft me in kennis gebracht met vele soorten van godsver- eeringj menigmaal heb ik geglimlacht van medelijden, soms gehuiverd van ontzetting, maar bij al dat kinderlijk-naieve of dat weer zinwekkende was er ten slotte, bij eenig zich indenken in den gemoed!stoestaud dier men- schen, nog altijd wel iets te vinden van sym pathie met de wijze waarop zij der onlbegra- pen godheid aanboden het beste, wat zij had den. Maar geloof me, mijn waarde, van sym pathie bij deze godsdienstoefeningen heb ik niets bespeurd. Dat, onder een eentonige me lodie, rechts en links werpen van 't lichaam, en dat, met half gesloten oogen, slingeren van het hoofd zóó dat je bang bent dat er straks een stuk afvliegt, al deze bewegingen begeleid door een soort van rytmiscli gesteun of gehuil, schor en pijnlijk of, bij de dan sende derwischen, dat sierlijk dansen, zóó snel dat het loshangend wit kleed ten slotte gaat uitstaan rond en stijf als een crinoline, nu on dan afgewisseld1 door een soort van po lonaise en dat alles tob meerdere eer van God zie, ik wil graag gelooven dat die mensehen het zoo kwaad niet meenen, maar hun wijze van doen beviel me zeer matig. Laat ik je, in plaats van een uitvoerige be schrijving hiervan, liever nog een paar in drukken mededeelen, die ik, al kijkende, heb opgedaan. Er is een tijd geweest dab geen stad ter wereld zich in pracht kon meten meit de schitterende keizerstad aan den Bosporus; al wat er in Griekenland of Klein-Arië aan kunstvoorwerpen te vinden was, werd wegge voerd naar Konstantmopel's pleinen en par ken en zuilengangen. De stad moest nu een maal, ook in dit opzicht, kunnen wedijveren met Rome, en ploerteriger nog dan. het aan de oevers van den Tiber gedaan yvas, werd zij volgepropt met Grieksche goden en godin nen, in haar overlading teekenende den wan smaak van den oübesdraafden parvenue. Het moet dien Goden vreemd te moede zijn geweest, toen zij, weggerukt uit een om geving, die hen lief had, on waar ze zich ook zelf thuis gevoelden omdat rij er geboren waren, plotseling werden neergezet te mid den een er bevolking, die, een onbegrepen Christendom in den mond, maar in het hart heb meest verfoeilijke heidendom, voor de poëzie van hun verschijning niet heb minste gevoel had, maar ze waardeerde, ongeveer met hetzelfde gevoel als waarmee tegenwoor dig menigeen zijn kamer meubileert om dat er nu eenmaal wat in moet. Maar Griek sche goden en godinnen rijn geen-speelgoed' voor kind-mensohen en, ntet als in Rome, waar ze rich voor een. deel verborgen hebben onder de koesterende aarde tot er weer een tijd aanbrak waarin men opnieuw eerbied en liefde toonde voor hun persoonlijkheid, zijn ze ten slotte, hier, al dat getwist over onbe- Zij zijn even nuttig als talrijk, die wilde lompenverzamelaars, door de natuur be stemd om voor het welzijn der menschen te zorgen. Deze onvermoeide strijders voor de algemeene gezondheid zijn evenwel sym pathiek om de diensten die zij der menscli- heid in dit opzicht bewijzenhun persoon lijkheden rijn doorgaans zeer onsympathiek. Hun eenige verdienste bestaat, zooals ge zegd, in de geneeskundige missie welke zij vervullen. Zoo heeft men vooreerst den jakhals, den grooten zigeuner der woestijn Zijn onmete lijk Rijk omvat Perrië, Arabië, Syrië en Egypte. In dit uitgestrekt gebied klinken iederen nacht de afschuwelijke kreten van zijn langaangehouden, weeklagend gehuil. Sommige natuurvorschers meenen, dat de jakhals, door honger gedreven, dikwijls de menschen aanvalt, maar dit is onjuist; hij doet dit slechts uiterst zelden. Hij leeft van -het rooven van doode dieren, is veel minder teekenende quaesties moede en walgend van al het bloed, dat plaste rond hen heen, ver dwenen, spoorloos verdwenen den wande laar door de aan kunst zoo arme straten voor den geest roepende de woonden uit den Bij bel De heerlijkheid dezer wereld gaat voor- bij. Niets wat de waarheid van deze woorden ons nadrukkelijker deed gevoelen dan de rit, dien we maakten langs de oude muren. Eerst weer die eindelooze straten, dood in de bran ding der zon, met half tob puin en molm ver gane huizen eindelijk, buiten de poort, het zacht golvende veld, wonderlijk vrucht baar, maar braak voor zoover het oog reikt, met hier en daar een Christen-oase, afwisse lend met kerkhof op kerkhof met hun som ber-ernstig cypressengroen, waar onder de met turban gedekte en met sierlijke Turksche krulletters versierde recht opstaande graf- steenen duizenden en duizenden van Turken slapen hun eeuwigen slaap, gestoord slechts door heb gegil van Turksche vrouwen, die deze kerkhoven maken tot zeer bezochte plaatsen van ontspanning. Grenzenloos ver vallen liggen ze daar, deze desolate kerkho ven, dfe stad omsluitend als met een wal des doods, volgend de lijn der machtige muren, die met hun tinnen en torens, scheip zich af- teekend tegen den wolken loozen hemel, rij zen en dalen, de zeven heuvelen langs, tot daar, waar ze in puin liggen, wijzend die plaats waar langs de horden der Turken stormden in de verbijsterde stad. Naast dezen onverv/oestbaren indruk van verwaarlooring en verval en dood, staat een andere die bemoedigt. In den tuin van het oude Serai geheimzinnig complex van pa leizen, kiosken, moskeeën en tuinen, heffend ziek hoog in de lucht op een landtong tus- schen Gouden Horen en Bosporus en Zee van Marmora., wier golven altijd door den lijk- zang ringen van de vele mannen en vrou wen, wien rij geworden zijn een rusteloos graf, eertijds de zetel van geweldenaars, de schrik van Europa, thans vreemd aandoende in rijn eenzaamheid en verwaarlooring staat een nieuw gebouw, Grieksch van archi- tektuur, met vragenden blik aangestaard door den eckt-Turkschen kiosk, vlak tegen over. In de zalen van dit gebouw huist, naast Turksche oudheden, een kleine collectie van overblijfselen van Grieksche kunst, voortref felijk tentoongesteld door de zorg van den kunstzinnigen Hamdi-Bey. De collectie is niet groot, maar staat door heb bezit van de sarkophagen uit Sidon van een van de rij den van den zoogenaaind'en Alexandersarko- phaag hangt er in het Schiedamsche Gymnar sium een uitstekende reproductie met de groibste Europeesche verzamelingen op één lijn. Aan dit Museum is een school verbon den voor schoone kunsten en o Koran, Koran, waar is uw verbod gebleveneen groot aantal Turksche jongelui bestudeeren daar de kunst, niet enkel de Turkseh-Arabi- sehe kalligrafische kunst op schilden, tapij ten en fayence, maar die der nabootsing van levende wezens. En zegevierend staat daar nog altijd, te midden van het eclit-Turksdie leven, de heerlijke bouw der Aja Sofia, met haar indrukwekkenden koepel en machtige zuilen, wel van haar versiering beroofd, of, erger nog, door Turiksche ornamenten ont sierd, zelfs in haar droevig verval gevend den indruk eener machtige schepping van Griek- schen geest, werpend een vroolij'ke straal van hoopgevend) licht in de donkere straten van Stamboel. Ia het misschien dit licht dat den „heer- scher der geloovigen" zijn zetel heeft doen overbrengen naar ver buiten de stad, waar hij, in een mooi, een heuveltop aan den Bos porus kronend paleis, woont te midden van kazernes. Ik althans kon me aan dézen indruk niet onttrekken toen we, door de goe de zorgen van het Nederlandbahe gezant schap in 't bezit eener toegangskaart, vanaf een terras den geheelen stoet konden volgen een sprookje uit den 1001 nacht waar een moordenaar dan een dief, die dood en bedorven vleesch gretig verslindt. De jakhals is een eigenaardig roofdier. In de heerlijke Afrikaansche nachten, waarbij millioenen sterren in stille pracht aan het firmament flikkeren, weerklinkt soms plotseling een afgrijselijke kreet door de woestijn, onmiddellijk door duizenden dergelijke beantwoord, 't Is alsof de natuur in een woest oproer zich verzet togen den mensch. Men kan dit gehuil net niets ver gelijken. 't Is een doordringer ie, naar bloed lekkende kreet, die door merg en been dringt. De gieren zijn ter ruste gegaan iu hun hooggelegen nesten, de jakhals neemt hun plaats in. Hebben de eersten des daags voor de gezondheid van den mensch gezorgd door bedorven vleesch en rottende beende ren te verslinden, de jakhalzen, zetten des nachts die taak voort. Zij zijn de nachtelij ke doodgraver? der woestijn. s Werpen wij een blik op de door palmen beschaduwde Afrikaansche dorpen. Hier vinden wij een andere lompenverzamelaar- ster: de hyena. Zoo vriendelijk deze oasen in de woestijn er uitwendig uitzien, zoo ver- mee de Sultan des Vrijdags rijn voorgeschre ven gebed in de moskee omlijst. Een gevoel van medelijden bekroop me bij het zien van dat kleine prinsje, dat zijn vader opwachtte aan den voet van den trap, en van dat bleeke prinsesje, dat zoo vol nieuwsgierig verlangen uitkeek naar een wereld, die voor haar wel altijd zal gesloten blijven; medelijden, ook met den keerseker die rich komt buigen voor zijn God niet te midden van rijn volk, maar een gedienstige hofstoet, niet in het warme licht van de liefde van rijn onderdanen, maar in de flikkering van bajonet en sabel, niet in de hoofdmoskee van zijn hoofdstad, maar in een afgelegen, op eigen erf staand, bede huis; medelijden vooral met dat arme volk dat daar ginds in de wazige verte dór onmetelijke stad omkomt van gebrek niet enkel aan brood. En het was me alsof die af geleefde figuur, die daar aan mijn voeten me voorbij reed, de personificatie was van het af geleefde Turksche rijk, voortkrukkende op de repeteergeweren der groote mogendheden. Er staat op het stoffige plein, eens Byzan tium's schitterende Hippodromes, een arm zalig, afgeknot bronzen zuiltje, aan iederen kenner van Grieksche geschiedenis bekend als de slangeuzuil. Dit monument, vroeger 8 meter hoog, bestond uit drie om elkaar heen kronkelende slangen, op wier koppen rustte een gouden drievoet. Gemaakt van den buit, op de Perzen gemaakt, had het achthonderd jaar gestaan bij Platacae, op de plek, waar eenmaal het leger van Mardonius zoo smade lijk was ten onder gegaan, meldend der we reld de namen dier kleine Grieksche staatjes, die in hun strijd voor huis en haard de roem volle zege hadden bevochten. Door Konstan- tijn den Grooten naar zijn residentie ge bracht, heeft het al de stormen, die in den loop der tijden daar woedden, getrotseerd, en aangrijpend in zijn verminking staat dit vrijheidsmonument daar als een hoopvolle profetie van betere, schoonere dagen. Eens zal komen de dag waarop ook over dit heer lijke land en dit geduldige volk een blijde dageraad zal oprijzen en een wijzer bestuur deze onvergetelijk gelegen stad maken zal tot de schoonste van Europa. Gelukkig hij, wien het dan zal gegeven worden haar langzaam te zuilen zien opglansen langs de lichtende oevers en d'oor haar straten te wandelen zon-' der dien weemoed, die steeds begeleid heeft ons, overigens onvergetelijk, bezoek. Sederlandsche zeevisscliery. Na hetgeen wij in ons vorig nommer uit iiet jaarverslag der Nederlandsche zeevissche- rijen hebben medtegedeeld1, laten wij hier eenige verder© bijzonderheden volgen. De langzame aanwas van de Nederland*- sche zeevisscherijvloot, die in de laatste jaren meermalen viel te constateeren, heeft zich ook in 1898 voortgezet. In vergelijking met 1891 bedraagt die aanwas ongeveer 1000 vaartuigen met een inhoudsmaat van ruim 22,000 kubieke meters en een bemanning van ruim 3000 koppen. Voor een deel rijn aio hoogere cijfers voorzeker te danken aan de grootere zorg, waarmede de burgemeesters der verschillende visscherijplaatsen den staat der vloot opmaken; voor een ander deel ech ter valt op werkelijke vergrooting der vloot te wijzen. Zoo heeft de grootere Loordzee- visscherijvloot ook in 1898 opnieuw eenige uitbreiding gekregen, en is liet aantal stoom trawlers, dat verleden jaar nog slechts 2 be droeg, geklommen tot 12. Dat het aantal Zuiderzee-vaartuigen met een zeventigtal is toegenomen, hangt zonder twijfel samen met den gunstigen loop der ansjovis-vissclierij in 1898. Dl haringvisscherij in d'e Noordzee werd, evenals vroeger, uitgeoefend' met loggers, kot ters en sloepen, die in de provinciën Zuid- en Noord-Holland te huis behooren, en daaren boven met bomschuiten, van Scheveningen, kwikkend en weldoend voor bet oog, zoo on aangenaam en weerzinwekkend zijn zij dik wijls inwendig. Niemand bekommert zich hier om de lijken der dieren welke de lucht verpesten. Als nu de nacht is gevallen, sluipt de hyena uit haar schuilhoek, met fonkelende oogen doorzoekt zij den omtrek en als het eerste gloren van den dag in het Oosten zichtbaar wordt, vindt men geen aas, geen knoken, geen lijken meer. Daarom ge voelen de bewoners der Afrikaansche dor pen voor de hyena ook weinig vrees. Zij we ten te goed welk een belangrijke rol het dier uit een gezondheidsoogpunt speelt. Niettegenstaande de groote diensten evenwel die de hyena aan de woestijnbewo ners bewijst, is ze een weerzinwekkend roof dier. Haar oogenschijnlijke ruwheid en wildheid is met een stok gemakkelijk te be teugelen, Als haar moed evenredig was met haar kr^ent, zou zij het gevaarlijkste roof dier der woestijn zijn. Onder de bescher ming der duisternis sluipt zij de dorpen bin nen en steelt vee, dat rij zoo lang in haar hol bewaart tot het vergaan is. Een meer sympathiek voorkomen, als Katwijk, Noordwijk en Egmond afkomstig. De loggers, kotters ©n sloepen zijn met 14 of 15, de bomschuiten gewoonlijk met 8 a 10 personen hemand. De vloot dezer drie soor ten van vaartuigen tolde 295 schepen. De loggervloot (mot inbegrip van de sloe pen) is in 1898 met 12 vaartuigen vermeer derd, waarvan 5 te huis behooren te Maas sluis eu 8 te Scheveningen, to samen 13 sche pen waartegenover do Vlaardingseke vloot met 1 schip verminderde; Schiedam, Kat wijk en Noordwijk bleven als het vorige jaar. De bommenvloot werd in 1898 met 5 vaar tuigen verminderd, nl. van Scheveningen 4, van Katwijk 2 en van Noordwijk 1, terwijl de Egmondsclie vloot met 2 bommen werd uitgebreid. De geheele bommenvloot telde 320 schepen. De hoeveelheden pekelharing, door loggers, kotters en sloepen aangevoerd, bedroegen te samen 22,466 lasten, aangebracht in 1296 reizen. In 1897 bedroeg do aanvoer 14,230 lasten, verdeeld als volgt, volle haring 18,080, volle en maatjesharing 20, maatjes haring 856, ijle lianng 1155, kuit- en homzie- ke haring 1532, doodgekaakte haring 707, overnachte haring 56. Op volkomen nauwkeurigheid kunnen deze cijfers van de haringsoorten niet bogen. Het eenige middel, om to weten te komen, welke hoeveelheid van elke soort is aangebracht, zijn namelijk de door de keurmeesters afge geven keurbriefjes. Nu wordt echter niet al de haring gekeurd. Het niet gekeurde gedeel te is alzoo slechts bij benadeling, en wel naar dezelfde evenredigheden als het gekeurde ge deelte, in de verschillende soorten bijgevoegd. In den regel zal die berekening als tamelijk juist zijn te beschouwen. Groot kan de even- tueele onjuistheid in geen geval zijn, vermits nog steeds verreweg het grootst© gedeelte van den aanvoer bij aankomst uit zee door de keurmeesters onderzocht en gekeurd wordt. De aanvoer van pekelharing en steurha- riug door bomschuiten was: 194,505 gepakte tonnen, of 160,466,625 stuks pekelharing eu 12,182,900 stuks steurharing te samen 172,649,525 stuks. Met nauwkeurigheid kan de geheele gel delijke opbrengst der haringvisscherij met de bommen niet worden opgegeven. De verkoop van de pekelharing, die met de bommen te Scheveningen wordt aangebracht, heeft al daar altoos plaats per kantje of zeetonen dit schijnt bij slot van rekening voor de ver- koopers iets gunstiger uit te komen, dan de verkoop per gepakte ton, zooals die te Viaar dingen geschiedt. Te Katwijk en te Noord wijk verkoopt men gewoonlijk per gepakte ton; de pakking is daar echter m den regel niet zoo stijf als te Viaardingen na keuring door de keurmeesters. De prijsverschillen in beid© gevallen zijn echter geen vaste regel en bovendien gewoonlijk niet van dien aard, dat zij een beduidenden invloed op het totale be drag oefenen. Het college voor de zeevissche- rijen, van hetwelk dit jaarverslag uitgaat, vermeent die verschillen derhalve te mogen veronachtzamen, en den iniddenprijs van f 14 per gepakt© ton, dïen het voor de met de loggers aangevoerde pekelharing aannam ook voor de met de bommen aangebrachte te mo gen behouden. Alles te samen genomen, zal de haring visscherij op de Noordzee, uitgeoefend met kielschepen en bommen, in 1898 hebben op geleverd f 6,370,532, tegen f 5,567,756 in 1897. s Patrimonium". In de middagvergadering van het Neder- landsch Werklieden bond t Patrimonium", die zooals wjj gisteren reeds meldden niet publiek was, werden gekozen tot bestuursleden de heeren D. Lautenbach van Leeuwarden en J. Huizinga van Kampen, terwjjl als lid der commissie van advies jhr, J. J. vanAschvan Wijck herkozen werd. In de avondvergadering werd door den heer J. H. de Waal Malefijt, burgemeester van men ten minste in dezen zin het woord „sympathiek" mag toepassen, heeft de Amerikaansche precari. Hij kan als de wil de lompenverzamelaar „par excellence" be schouwd worden, en men moest hem eigen lijk met de attributen van den menschelij- ken lompenverzamelaar afbeelden. Hij heeft een sierlijke gestalte, is levendig, met heldere kloeke oogen en een langharige, zijdeachtige huid. Hij leeft meestal in groo te troepen en sluit zich als een trouwe hond ook met dankbaarheid en groote aanhanke lijkheid bij de menschen aan. De precari's komen doorgaans in buiten gewoon groote scharen als een snelstroo- mende beek aangestormd en verdwijnen ook even snel weer. Yanwaar rij komen, waar heen rij snellen, men weet het doorgaans niet. Zij loopen in de snelste vaart, dat is hun bestemming, een eigenaardigheid hun ner natuur, en niets houdt hen daarvan te rug, noch de pampa's noch dichte bosschen, vloed noch berg, hitte noch koude. In lange rijen loopen rij. Eerst de aanvoerder, de beste looper, dan de groote kudde, de wijf jes, de jongen en eindelijk de grijsaards. Achttienhoven, allereerst rapport uitgebracht over het onderwerp Verzekering tegen ongevallen. Dit rapport is reeds vroeger in het Orgaan opgenomen. De conclusion luiden De algemeene vergadering vanhetNeder- landsch Werkliedenverbond sPatrimonium"; waardeerende de indiening van een wets ontwerp tot wettelijke verzekering van werk lieden tegen de geldelijke gevolgen van onge vallen zich vereenigende met de bepaling, dat de kosten dier verzekering zullen komen ten laste van den patroon, eu ia het algemeen ook de schadeloosstellingen voldoende ach tende heeft echter legen e'-ne regeling, zooals die in liet thans aanhangige wetsontwerp is neei gelegd, onderscheidene bedenkingen en vereenigt zich te dien aanzien met de vol gende conclusion lo. De verplichte verzekering tegen onge vallen behoorde te zijn verbonden aan het arbeidscontract. 2o. Er behoorde verband te zijn gelegd tusschen de ongevallenverzekering en de audere verzekeringen met name die tegen ziekte, invaliditeit en ouderdom. 3o. De kringen van den arbeid hadden over de inrichting moeten zijn gehoord en bij de uitvoering tot medewerking moeten zijn geroepen. 4o. Centralisatie had behooren te zijn ver meden en naar organisatie en zelfbestuur had moeten zijn gestreefd. In dat geval had men ook de bedrijven van landbouw en vee teelt niet behoeven uit te sluiten. 5o. Op de veiligheid van den werkman iiad meer moeten worden gelet. Door de voor gedragen regeling zullen, naar te vreezen is, onverschilligheid cd zorgeloosheid worden in de hand gewerkt. 6o, Alvorens eene dergelijke regeling voor te stellen, had men dienen na te gaan, of niet bijzondere maatregelen zullen noodig zijn om sommige categorieën van bedrijven in sLaat te stellen de lasten der veizekering te diagen. 7o. De bepalingen, vervat in et amende ment van dr. Kuyper, behooren ook op klei nere bedrijven van toepassing te worden verklaard. 8o. Voor de zeevaatt en de zeevisscherij behoort zoo spoedig mogelijk eene afzonder lijke regeling in et leven te worden geroepen, terwijl ook het landbouwbedrijf en de vee houderij niet van de verzekering mogen wor den uitgesloten. De heer Jager van Oostwolde wees er als afgevaardigde uit een landbouwdistrict op, dat een deel van het landbouwbedrijf zich zeer nauw aansluit aan de bedrijven wei in de Ongevallenwet genoemd, o. a. het omgaan met door stoom gedreven machines als stroo- persen o. a. Hij vroeg daarover de meening van den rapporteur. Een afgevaardigde vi-oeg of de eerste con clusie niet reeds te ver ging. Of het niet beter was waar te nemen, wat men nu kon krijgen. Dan werd gevraagd of de vlasboeren niet buiten de ongevallenwet konden blijven. Een der grootste vlasboeren, die nu met honderd man werkt, heeft sinds 1857, toen hij met een of twee man begon, slechts een enkel ongeval in zijn bedrijf gehad. Hij kon dus beter zijn eigen volk verzekeren. Ds. Talma stelde de vraag, welke de draag kracht der bezwaren is; of de rapporteur zich niet wenschte uit te laten wat in de wet aannemelijk was, wat niet. Dan kon men een helder inzicht van de conclusie krijgen. De heer Luypen van Maassluis vroeg wat bedoeld werd met een afzonderlijke regeling voor de zeevisscherij. De heer de Waal Malefijt antwoordde, dat Nergens een achterblijver, een rebel of lui aard, alles gaat in de grootste orde voort. Op hun marscli vervullen zij hun hygië nische rol. Alles wat dood is of wat ligt te verrotten, wordt opgevreten: dieren, plan ten, insecten en inenschenlijken. Niets wordt vergeten, niets onopgemerkt gelaten, en achter, hen is een vrije, zuivere baan en frissche lucht! Jakhalzen, hyena's en precari's zijn de meest op den voorgrond tredende „lompen verzamelaars der woestijn". Tot hen kan men ook rekenen het groote heir van ande re dieren welke hun rijk in de lucht heb ben, als de gieren en de ooievaars, de ibis sen en de marabouts. Ofschoon zij volstrekt niet uitsluitend en zelfs niet bij voorkeur van aas leven, verslinden ook de leeuwen dit wel. Wel eigenaardig, dat juist een aantal der meest onsympathieke of gevreesde wilde dieren deze hygiënische rol vervullen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1899 | | pagina 5