53"e Jaargang.
Zondag 27 en Maandag 28 Augustus 1899.
No. 10022.
Eerste Blad.
Optas MalimssÉÉ voor Meisjes.
CIBCUSSLAVEN,
BUITENLAND.
DAMSCH
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaalVoor Schiedam en V 1 a a r d i n g e n fl. 1.25. Fi anco
per post fl. 1.65.
Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent.
Afzonderlijke nummers 2 cent.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Bureau Bofersiraat 68.
I !li li IT.
Prijs der Advertentiën: Van '17 regels fl. 0.90iedere regel
meer 121/2 cents. Reclames 30 cents per regel. Groote letters naar de plaats die zij
innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Tarieven hier
van zijn gratis aan het Bureau te bekomen.
In de nummersdie Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden
zoogenaamde kleine advertentiën opgenomen tot den prijs van 40 cents
per advertentie, bij vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen.
Interc. Telefoon IVo. 123.
Aanmelding van leerlingen ouder
dan 12 doch niet ouder dan 17 jaar, voor
den a.s. cursus moet geschieden vóór den
ïftden September a.s. bij het Hoofd dier
School, C. KERDEL, Lange Nieuwstraat.
Algemeen overzicht.
SCHIEDAM, 26 Aug. '99.
Het proces-Dreyfus.
Een indruk.
Gisteren, Vrijdag, weer een belangrijke
dag.
Als om zes uur 's ochtends de deuren van
het Lyceum geopend worden, heeft men het
onder de groepen van getuigen en journalis
ten druk over den vorigen dag. De algemee-
ne opinie is deze
Door het enkele feit van rijn onschuld
heeft Dreyfus het geheel© plan de campagne
van zijn vijanden omver geworpen, door een
enkel woord zijnerzijds heeft hij het gansche
gebouw van zijn beweerde bekentenissen
doer ineenstorten.
Twee jaren lang hebben schrijvers van
naam als Clémenceau, Runsch, Cornély,
Yves Guyot hun best gedaan om de onwaar
schijnlijkheid dezer bekentenissen aan te too-
neu, maar niemand had er tot nu toe aan ge
dacht de valschheid te bewijzen door die en-
ke'e opmerking, die uit den mond van den
beschuldigde eenvoudig gehoord werd' en die
Labori op zoo uitnemende wijze heeft weten
te ontwikkelen: „Indien ik het verraad aan
Lcbrun-Renault op den dag der degradatie
bekend heb, hoe heeft het dan kunnen ge-
sohieden dat generaal Mereier niet onmidd'e-
liik du Paty de Clam op mij afstuurde of
niet zelf is gekomen om mij een volledige be
kentenis te ontlokken, mij, met de zeker
heid van een overwinning, opnieuw het
staatsbelang, de liefde voor het vaderland
voorhoudend; waarom heeft hij toen niet
gevraagd: „Zeg mij precies welke documen
ten gij aan Duitschland! hebt geleverd, opdat
wij onze organisatie zoo kunnen inrichten
dat de Duitschers op een dwaalspoor worden
gebracht omtrent al die punten, waaromtrent
gij liet geheim verraden hebt?" Maar gene
raal Mereier heeft dien stap niet gedaan
het is helder als het licht, dat het verhaal
der bekentenis een gruwelijk verzinsel is, zoo
niet van Lebiun-lïenault zeiven. dan toch
ven generaal Mereier, die geëindigd zal zijn,
den eenvoudigen gendarme te hypnotiseeren
en hem te doen gelooven, dat hij dingen had
gehoord, door Dreyfus niet gezegd."
Dit enkele eenvoudige woord van den mar
telaar, heeft elke argumentatie van den ge-
neralen staf omver geworpen.
DOOE
AMYIE REMDE.
49)
Allen om hem heen waren personen die
diamanten kwamen zoeken duizenden, en
duizenden begeerig om hun geluk te beproe
ven boeren, winkeliers, kantoorklerken,
patroons, menschen uit alle standen, maar
allen hadden toch slechts één doel voor
oogende kostbare, witte steenen te vinden,
die in de aarde verborgen waren. Dag in dag
uit tobden rij zich af in de brandende zon,
veler, om wreed teleurgesteld naar hun wo
ning van zeildoek terug, te keerenmaar
wanneer er een volgende dag aanbrak, begon
nen zij weer zorgvuldig de aarde om te wroe
ten, in de hoop belooning voor hun arbeid te
krijgen. Uur na uur werd geduldig doorge
graven, daar het hart van den vermoeiden
arbeider altijd met hoop vervuld was. Tom
was zoo overtuigd van rijn welslagen dat de
tegenslag van zijn naburen hem weinig deer
de. Zijn ijver was dan ook zoo groot, dat hij
besloten was te volharden zoolang zijn ge
zondheid goed bleef, en zonder dralen trok
hij dan ook aan het werk.
Zijn bezitting was 30 vierkante voeten
groot, en rnet behulp van twee Kafferjon-
gem, die hij voor het graven gehuurd had,
begon hij zijn onderneming. 'tWas 'in den
beginne een lastig en eentonig weiik voor
Tom, die in den winkel een veel gemakkelij
ker leven gewend was geweest, maar hij had
nu eenmaal vergunning om te graven en alle
toebereidselen voor het werk gemaakt, zoodat
hij hesloot niettegenstaande alle moeilijkhe
den die rich voordeden, door te gaan, en te
wachten op het geluk, dat hiervan was
En thans het verslag van de zitting van
gisteren, zoo belangwekkend door het getui
genis van den dolleman Bertillon, wiens groo
te geleerdheid hem tot razernij brengt.
De zitting begint al met een inoidentjer
Op bevel van den minister van oorlog wordt
de schriftkundige G-nbekn naar Panjs ont
boden; de vooratter van den krijgsraad
geeft hem 24 uur verlof.
Wat Gribeliu in Parijs moet doen, bleek
uiet; men vermoedt dat het is om hem te
kooren omtrent rijn gedrag tegenover den
agent Lajoux, dien hij buiten weten zijner
chefs naar Brazilië heeft gestuurd. Vermoe
delijk wil de Gallifet dit punt, hetwelk bij
het getuigenverhoor ter sprake kwam, opge
helderd zien.
Dan volgt weer een incidentje.
Du Paty is er niet, hoewel hij aan de beuit
i3 om gehoord te worden; er is een certifi
caat, geteekend door twee doktoren, dat du
Paty door riekte niet kan komen.
Labori, die niet veel vertrouwen in het zie-
kobnefje heeft, vraagt wie die dokters rijn;
de griffier noemt hun namen.
Labori vraagt nu of de krijgsraad niet zelf
een onderzoek kan doen instellen of du Paty
werkelijk zoo riek is, dat hij niet kan ko
men, maar de voorzitter acht zulk onder
zoek onnoodig; „het is van algemeens be
kendheid, dat hij riek is," luidt liet.
Dat dit antwoord misnoegen wekte, is te
begrijpen, maar men had er zich bij neer te
leggen.
Nu begint het getuigenverhoor, allereerst
me' dat van den journalist Strong. Deze
deelt zijn interviews met Bsterhazy mede.
Hij verklaart, dat bij het onderhoud in
October 1898 Esterhazy niet zeide, de schrij
ver van het borderel te rijn. Hij vertelde
toen wel, dat als bewijs van Dreyfus' schuld
de generale staf 153 stukken bezat.
Strong spreekt over de belofte van mevr.
Beer, de directrice van de „Observer" aan
Esterhazy 500 pd. st. te zullen betalen, in
ruil voor enkele stukken, die de commandant
zeide in zijn bezit te hebben, en voor de ge
schreven bekentenis, dat liij de schrijver van
het borderel was.
Strong verhaalt dan, onder welke omstan
digheden de onderhandelingen tussehen me-
vrtuw Beer en Esterhazy mislukten, ten ge
volge der overdreven eischen van Esterhazy,
die het geld wilde ontvangen, zonder iets ge
leverd te hebben. Hij vertelt dan, hoe Ës-
terhaasv ziek weder met mervr. Beer verzoen
de, en hoe het blad de eerste artikelen van
den commandant opnam.
Na die publicatie heeft Strong Esterhazy
met meer gezien.
Hij wijst op de bekentenis van Esterhazy,
dat liij het borderel geschreven heeft, Strong
voegt er bij, dat Esterhazy verklaarde: de
stukken in het borderel genoemd, weiden
wel door Dreyfus aan Duitschland geleverd.
Weinig belangrijk is ook het getuigenveir-
hooi van een zekeren Weil. Omda.t echter
gisteren door een ongelukkig toeval eenige
telegrammen ons te laat bereikt hebben, ge
ven wij heden de getuigenverhooren wat uit
voeriger dan anders noodig is.
Weil kende Esterhazy in 1878 bij den in
formatiedienst, Reeds toen was diens finan-
cieele toestand zeer slecht.
hij overtuigd hem zeker eens te beurt zou
vallen.
lederen dag, gedurende twee lange maan
den, had hij aan een ruw houten tafel geze
ten, met de zon brandende boven zijn hoofd,
mei een oud stuk ijzer de aarde omwroeten
de, die de Kafferjongens hem uit rijn grond
brachten. Mand na mand droegen zij aan en
keerden den inhoud op een punt van de ta
fel om. Zeer geduldig was hij te werk ge
gaan, maar had tot nog toe geen enkel spoor
van diamanten ontdekt; hij begon rich wel
wat, teleurgesteld te gevoelen in zijn hoop, en
bij tijdon kon hij er naar verlangen zich weer
in den winkel te bevinden.
Op zekeren morgen, dat Tom zich meer
dan gewoonlijk terneergeslagen en gedrukt
gedoelde, naderde een vreemdeling zijn tafel,
eu stond hem een poosje stilzwijgend gade te
slaan, waarna hij sprak:
„Wel, mijnheer, u -beproeft zeker ook for
tuin te maken 1 't Is geen gemakkelijk baan
tje hè? Ik hoorde dat er nogal wat gevonden
werd, en ben ook hierheen gekomen. Heeft u
al succes gehad?"
„Neen," sprak Tom op tamelijk broanmi-
gen toon, en ging met ijver voort een hoop
aarde te onderzoeken.
„Er is tijd en geld voor noodig,' hernam
de vreemdeling, „en als de zaakjes niet mee-
loopen, gaat er een massa geld mee heen.
Wat zijn de levensmiddelen hier verbazend
duur; men vroeg mij drie shilling in een
herberg voor een dozijn eieren, en zeven stui
vers voor een maat aardappelen. „Dank je,"
zei ik, voor de kip zelve heb ik zooveel geld
over)(maar voor de eieren, bah! en wat de
aardappelen betreft, daar kan ik best bui
ten. Er zijn aardig wat diamnten voor noo
dig om hier te kunnen leven," sprak de
vrec-mdeling.
„Ja, u zal alles hier zeer duur vinden,"
In zijn verlegenhend vroeg Esteriiazy aan
iedereen om fmaucieele hulp, zelfs aan den
opperrabijn van Frankrijk.
Weil verklaart, dat het schrift van het
borderel dat van Esterhazy is. Hij haalt ver
voleens een uiting van Esterhazy aan, in
1S94 gebruikt. In dat jaar moet Esteriiazy
reeds gezegd hebben, dat Dreyfus onschuldig
waa, doch wel veioordeeld zou worden, om
dat hij een jood is. De getuige kan zich niet
uitspreken over de vraag of Esterhazy al dan
niet verraad heeft gepleegd.
De Experts.
Met nieuwsgierigheid wordt het binnen
treden van Gobert, den expert van deFransche
Bank en van het Hof van Appèl begroet, een
man van groote bekwaamheid en doorzicht,
die indertijd en nu nog van vele zijden heftig
werd geattaqueerd, omdat hij aantoonde dat
het bordereau niet van Dreyfus'hand kon zijn.
Getuige deelt mede, hoe hij in 1894 met
het onderzoek van het bordereau werd be
last en hoe hg tot de overtuiging kwam,
dat het niet van Dreyfus kon zijn. Hij deelde
die ervaring aan generaal Gonse mede, die
hem de grootste omzichtigheid aanbeval. Deze
droeg hem op ten huize van Dreyfus een
onderzoek in te stellen om van diens papier,
pennen enz. in handen te krijgen. Getuige
protesteert krachtig tegen de quaüficatie
\an 2verdacht expert", die op hem is toe
gepast.
Zichtbaar bewogen zegt hij, zich tot Dreyfus
wendend: »Maar ik heb geen recht mij te
beklagen, vooral niet als ik den ongelukkige
aanzie, die daar zit?"
Een geweldige ontroering wordt door dit
woord gewekt; verscheiden toehoorders krij
gen tranen in de oogen. Dan gaat Gobert
voort en zegt, dat van dat oogenblik af het
schriftonderzoek werd toevertrouwd aan Ber
tillon, die reeds ua eenige uren het borderel
aan Dreyfus toeschreef.
Gobert voegt er bij, dat zijn opmerkingen
over het borderel zijn uitgekomen, aangezien
Esterhazy bekend heeft dat hij de schrijver
er van is. BewegingHij verzoekt den leden
van den krijgsraad over te gaan tot het ver
gelijken van het borderel met brieven van
Esterhazy. Hij spreekt over het geruit mail
papier van het borderel, dat in den handel
weinig voorkomt en waarvan Esterhazy zich
bediende. Hij voegt er bij dat de datum van
het borderel vastgesteld dient te worden op
24 Juli 4894.
Gobert vertelde verder, dat hij over het
borderel verschillende besprekingen had met
Mereier, Boisdeflre en Gonse.
Reeds bij een oppervlakkige beschouwing
had hij ontdekt, dat het schrift van het bor
derel niet dat van Dreyfus kon zijn. Hij
dacht er over het borderel te laten photo-
grapheeren door de photografen van het
ministerie van oorlog, maar Gonse weigerde
zeggende, dat den volgenden morgen heel
Parijs het borderel zou kennen.
Gobert zegt, dat hjj deze uiting nogal
merkwaardig vond.
Hij dacht er toen over het borderel te laten
photographeeren op het atelier van de pre
fectuur, waaraan Bertillon als photograaf ver
bonden was; want Bertillon was nooit
antwoordde Tom, zonder veel belang te stel
ten in den ijian, die voortging zijn bewegin
gen gade te slaan.
Niet uit bet veld geslagen door de koele
ontvangst, ging de vreemdeling voort:
„Ik weet niet veel van liet diamant-graven
af. maar ik ga ook een stuk grond koopen.
Mijn tante liet mij wat geld na, en nu ga ik
Iet ook eens beproeven. Die niet waagt, die
niet wint, zegt een oud spreekwoord. Maar
zog mij eens, wat kost een vergunning om. te
graven
„Zeven stuivers en zes shilling per maand,"
hernam Tom kortaf.
„Wat? Zooveel? dat is afzetterij. Maar
komaan, ik zal liet wagen, in de hoop een
paar dertig-caraats diamanten te vinden.
Wat is een goede diamant waard?" vroeg de
vreemdeling.
De vraag werd zoo direct gedaan, dat Tom
wel verplicht w.is, een duidelijk antwoord te
geven, hoewel hij het zeer ongaarne deed,
want hij was moe en warm. en bijzonder te
leurgesteld, zoodat de inmenging van een
vreemdeling juist nu hem zeer onaangenaam
was
„Een diamant van goede grootte, laat mij
zeggen van 30 tot 50 eaxaats is, als hij niet
bijzonder van kleur is, vier pond per caraat
waard; is hij mooi van kleur, dan heeft hij
wel een waarde van 12 pond per caraat;
maar men moet ze eerst mooi vindon," zei
Tiön vermoeid.
„Ja, juist wat u bezig is te doen," sprak
de vreemdeling opgewekt.
Tom was in geen stemming om gekheid te
maken, on om zijn ongenoegen te toonen,
veegde hij ruw een deel der aarde van de
tafel op den grond.
„Als u het op die manier doet, zal 11 nooit
diamanten vinden. Kunt u het niet wat
voorzichtiger doen?" en zoo sprekende keek
expeit; hij werd tot schriftkundige geïm
proviseerd, voor rekening van het ministerie
van oorlog. Algemeen gelach).
De getuige wijst vooral op de haast, die
Gonse maakte, om het resultaat van zijn
onderzoek te kennen.
Gobert drong er toen bij Gonse op aan,
om den naam van den persoon te kennen,
want hij wilde niet iemand beschuldigen,
onder het masker der anonymiteit.
De krijgsraad luisterde zeer oplettend naai
de uiteenzetting van Gobert's ondei zoek van
het borderel.
De expert wijst er op, dat het schrift van
het borderel met zeer loopende hand ge
schreven en volkomen natuurlijk is, en niet den
minsten indruk maakt van gecalqueerd te zijn.
Het schrift heeft bovendien een karakter
van onleesbaarheid, dat het schrift van het
bcrderel onderscheidt van dat van Dreyfus
dat altoos zeer leesbaar is, zelfs wanneer het
zeer vlug geschreven is.
Gobert vroeg toen om een envelloppe, om
een schriftproeve te hebben, waarop meer
rustig schrift voorkomt, want men schrijft
een adres gewoonlijk rustiger. Doch de en
veloppe werd hem geweigerd, want men wilde
niet, dat hij den naam van den geadresseerde
weten zou. Getuige verhaalt dan hoe hij uit
een eonduite-rapport van den beschuldigde,
waaruit men alleen den naam s Dreyfus" en
zijn voornaam had weggeknipt, maar waarin
de onderteekening was b 1 ij ven
staan, den naam van den verdachte had
gevonden en hij kon zich toen het genoegen
schenken aan Gonse den Daam te noemen
van den officier, dien men in hechtenis wilde
nemen. (Algemeen gelach.)
Gobert herkent het borderel dat hem wordt
voorgelegd. Hij maakt enkele graphologiscbe
opmerkingen over het schrift van het bor
derel en dat van Dreyfus en over het ge
bruikte papier.
Er ontstaat een discussie tussehen gene
raal Gonse en Gobert over het uur, waarop
het borderel aan Gobert overhandigd weid.
Gonse geeft een andere lezing van de per
sonen, die tegenwoordig waren toen Gobert
het borderel ontving.
Als Gonse een toespeling maakt op de we
tenschap die Gobert bezat tengevolge van
zijn betrekking als expert aan de Fransche
bank, protesteert Gobert krachtig tegen deze
insinuaties van Gonse, zeggende, dat er geen
woord waar is van zijn beweringen.
Kolonel d'Aboville zegt, dat hij Gobert nooit
heeft gezien voor heden. Indien de herinne
ringen van Gobert op dit punt even juist
zijn, zal de krijgsraad moeten oordeelen (afkeu
rend gemompel).
De voorzitter vraagt thans aan Dreyfus of
hg nog iets heeft op te merken, waai op deze
zegt: ïlk verklaar zoo beslist mogelijk, dat
ik nimmer in de Bank van Frankrijk geweest
ben en dat ik nimmer relaties heb gehad
met wie ook aan die Bank verbonden; nog
eens, ik wil niets dan de waarheid."
Hierop vervolgt de voorzitter:
Laat den heer Bertillon voorkomen."
Bertillon.
Onder levendige beweging komt de fameu-
se man.
de vreemdeling naar den hoop weggeworpen
aarde
„Mijn hemel 1 wat is dat riep hij opge
wonden, toen hij bukte om een deel der aar
de op te rapen, die Tom zoo juist van de
tefel had geveegd.
„Een diamant! een diamant!" riep Tom
vol vreugd. „Hoera! ten laatste een dia
mant
„Hoera!" herhaalde de vreemdeling. „Ik
heb geluk. Hoe toevallig dat ik hem moest
vinden, nadat u de aarde al had weggescho
ven."
„De eerste vondst op mijn grond, c
wat. is u een gelukkige kerelLaten wij el
kaar de hand reiken, oude jongen," zei Tom
opgetogen. „Ga mee naai- de cantine, en la
ten wij daar op ons geluk drinken, kom ga
mee."
„Neen, dank u, mijnheer; ik ben werke
lijk ook erg blij dat ik den eersten diamant
op uw grond vond, maar ik ben een afschaf
fer, Ik ben aan den drank verslaafd geweest,
en wil nu geen droppel meer drinken," sprak
de vreemdeling vastberaden.
„Nu, u kunt toch wel één borrel nemen,"
zei Tom met overreding. Eén borrel zal toch
gren verschil maken; u behoeft geen tweede
te nemen. Een dronk op ons geluk."
„Neen, mijnheer, ik zou weer dronken wor
den, en dan was het uit met om geluk."
Tom nam nu genoegen met de weigering,
maar wilde den man toch eenige gastvrijheid
betoenen en sprak dus:
„Ga dan mee naar mijn wagen, daar kun
nen wij een kop thee drinken en wat samen
pralen,"
„Dat doe ik heel graag. Thee is tliee en
drank is drank. Bij heb een blijf ik een man
en bij het ander word ik een dwaas," ant
woordde de vreemdeling.
Samen gingen zij naar den tentwagen, en
Hij treedt binnen, gevolgd door vier mam
en een korporaal, die groote portefeuille» en
berden diagen, wat den lachlust opwekt.
Dit alles wordt neergezet naast de getui
genbank.
Reeds de eerste woorden, van Bertillon
wékken, den spot van het publiek op. De pre
sident noodigt, met een handbeweging de
aanwezigen uit, stil te rijn.
Bertillon legt zijn getuigenverklaring af
met eentonige stem. Men zou zeggen, eem
scholier die met moeite een lange van buiten
geleerde les opzegt. Hij zegt, dab rijn uiteen
zettingen wel niet begrepen zullen worden,
clan door enkele weinige intellectueelen.
Hij verklaart, dat de beklaagde, door het
schrift van het borderel heeft willen vast
steken, als hij gepakt werd, dat hij het
slachtoffer van een machinatie was, wat de
criminalisten noemeneen alibi van vervol
ging. (Gelach.)
„Heb borderel is een stuk vol kunstgrepen,
door den beklaagde gemaakt."
Daarna poogt hij uiteen te zetten, waar
om de beschuldigde niet zijn toevlucht ge
nomen heeft tot het loopend. navolgen van
Bslerliazy's schrift, wat een veel te langen
oeieringstijd zou vereischt hebbendaarom
vond hij het beter het schrift te calqueeren,
waardoor het beter te simuleeren was.
De aanblik dien de zaal biedt, is allerzon
derlingst. Bertillon nadert steeds meer de
leden van den krijgsraad en wijst met den
vmger den president en den ledem enkele bij
zonderheden aan.
Demange en Labori naderen, ©veneens en.
de leden van den krijgsraad komen langra-
merliand allen achter president Jouaust
staan.
Alleen Carrière blijft op riin plaats zitten
en bepaalt zich er toe, de verklaringen van
Bertillon te volgen op een afdruk, die hem
overhandigd) is.
Om rijn uiteenzettingen begrijpelijker te
maken, deelt Bertillon talrijke photegrafieën
uit. Eensklaps roept hij
„Wij staan wel tegenover een zeer kunstig
ineengezet stuk
Hij bespreekt breedvoerig bet op elkander
leggen van de verschillende schrifturen.
„Mijn stelsel van 1894," zegt Bertillon,
„werd aam heb ministerie van oorlog als ten
voordeelo van den beklaagde beschouwd. Men
zeide, dat zoo het aangenomen werd, de in
structie moest hernieuwd, worden, wat zeer
lang zou duren."
Hij voegt er bij, dat toen hij voor den
krijgsraad van 1894 het woord „rooster" uit
sprak, Dreyfus ineen kromp en uitriep„O,
die ellendelingToen Bertillon die woorden
vernam, werd alles, naar hij zegt, voor hem
duidelijk.
Hij vergelijkt verschillende woorden van
het borderel met andere woorden uit de stuk
ken van vergelijking, neemt tal van proeven,
en zet tot aan het einde der zitting rijn tech
nische beschouwing voort, die werkelijk te
geleerd schijnt, om eenigszins begrijpelijk te
worden samengevat.
Tijdens de verklaringen van Bertillon geeft
Dreyfus herhaaldelijk blijken van verbazing.
Labori geeft bij het betoog van het op elkan
der leggen van twee sehriftregels, op ironi
sche wijze rijn verwondering te kennen.
11a rnenigen verheugden blik op de kostbare
vondst geslagen t© nebben, zetten zij zich
neer om wat te drinken en. te praten.
Terwijl Tom sprak, hield da Vreemdeling
maar steeds zijn oogen op diens gelaat ge
licht. Stellig was er iets bekends in, en heb
v as hem ook of hij voeger dit geluid al meer
gehoord had.
klaar hoo zou dat mogelijk rijn in dit
groote vreemde land? En toch kon hij het
maar niet uit rijn gedachten zetten, eu toen
zijn metgezel doorging met praten, werd het
vei moeden bijna zekerheid.
„Zeg eens, mijnheer," vr de vreemde
ling ten laatste. „Hoe is uw naam?"
Daar Tom zijn eigen naam niet wilde noe
men zei hij„Tom Hesketh, en hoe is de
me?" gmg hij voort.
„Whanks, ik word altijd Whanks genoemd
en anders mil. Dus u bent mijnheer Tom
Hesketh?" vroeg hij nog eens. „Ik meende
dat ik u kende, maar 't schijnt toch niet het
geval te zijn. Hebt u ook familie?"
„Ja, een vader," antwoordde Tom ontwij
kend, „en een zuster hier of daar in Enge
land, maar tot onzen grooten spijt verliet
zij ons. Verder heb ik geen familie," ging hij
voort, het bestaan zijner moeder geheel ver
zwijgende.
'Whanks zat in de war. Nooit van te voren
had hij iemand van dien naam gekend, en
toch had. hij een gevóél of zij elkaar reeds
vroeger ontmoet hadden.
Tom en Whanks brachten het overige van
den heeten, vervelenden dag door met over
de toekomst te spreken. Iets in den openhar-
tigcu vreemdeling trok Tom aan, en ten laat
ste besloot hij Wanks een deel van rijn land
te verkoopen, en zij kwamen overeen in 't
vervolg den tentwagen met elkaar te deelen
en als compagnons te leven,
'Wordt vervolgd.I