54"' Jaargang. Zondag 6 en Maandag 7 Mei 1900. No. 10234. I Tweede Blad. HET EINDE. UIT DE PEllS. BÜITEyjj P. SiCHIIIEDAl! ISCHE COURAI IT Deze courant -verschijnt d a g e ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaalVoor Schiedam en Vlaardingen fl. 1.25. Franco per post 11. 1.65. Prijs per weekVoor Schiedam en Vlaardingen 10 cent. Afzonderlijke nummers 2 cent. Abonnementen worden dagelijks aangenomen. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór een uur aan het bureau bezorgd zijn. BureauBotcrstraat 69. Prijs der Advertentiën: Van 16 regels 11. 0.92iedere regel meer 15 cents. Reclames 30 cents per regel, Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelïge voorwaarden. Tarieven hier- van zijn gratis aan het Bureau te bekomen. In de nummers, die Dinsdag- en Zaterdagavond verschijnen, worden zoogenaamde Meine advert ent iët* opgenomen" tot den pry's van 40 cents per advertentie, by vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen. Interc. Telefoon Ko, 123. Zaak-Hogerhuis. Verleden week deelde het „Weekblad! van het Recht" dbn vol ledigen tekst mede van het arrest van den Hoogen Raad, waarbij de aanvraag van revisie van liet Hogerhuis-pro- ees werd1 gedaan en maakte naar aanleiding van sommige vóór het bekend worden van dien tekst gegeven critiek eenige opmerkin gen. De eerste betrof de voorbarigheid der cri tiek; het „W. v. h. 11." sein eet nl. „Mr, Z. van den Bergh, de kundige advo caat der requiranten in revisie, die een paar dagen na de uitspraak in het „Alg. Handels blad" van 21 April (2e Blad) een zeer kras ooi-deel ten beste gaf over het arrest, waarin hij tot de conclusie kwam, dat „ons hoogste rechtscollege de nieuwe wet tot een bespot ting (heeft) gemaakt," kende die uitspraak, waarbij hij met tegenwoordig was en waar van destijds nog geen afschrift aan. zijn cliën ten of aan iemand anders was medegedeeld, alleen uit een onvolledig en ten deele onjuist verslag, dat in db dagbladpers d'e rondo deed. Het slechte voorbeeld om op onvoldoende gegevens een critiek te bouven, werd. gevolgd door mr. P. J. Troelstra. in zijn blad „Het Volk' en door den heer P. A. Pijnappel in „De Amsterdammer" van 22 April, no. 1191. Wat den inhoud betreft, sluit hum critiek rich aan bij die van mr. v. d. Berg, al is d'e toon veel heftiger. De drie schrijvers zijn het eens omtrent de stelling, dat de Hooge Raad zich schuldig maakte aan een zonde, waartegen liij krachtens de wet va uit den aard zijner instelling meer bijzonder moet waken, aan overschrijding van rechtsmacht (exces de pouvoir)." Over deze hoofdgrief zelf dei- drie heeren zegt het „W. v. h. R." dan slechts d'it: „De leer, door db drie heeren eenstemmig, zij het dan oek in verschil lenden toonaard, verdedigd, komt hierop neder, dat d'e Hooge Raad de waarde van de bewijsmiddelen dor nova, al moeten deze, nog wel „op straffe van n'iet ontvankelijkheid" in do „aanvrage tot herziening" worden opgegeven, niet heeft te beoordeelen; zóó zelfs, dat hij d'e ge loofwaardigheid der getuigen in de door hom zelf overeenkomstig de wet bevolen enquête niet mag „toetsen" (mr. Vaii den Bergh), en dat hot hem. „verboden" is hurt „betrouw baarheid" te onderzoeken (de heer Pijnap pel). Wij treden over deze merkwaardige leer, waardoor naar onze imening de nieuwe wet eerst' recht tot „een bespotting" ge maakt zoude worden, niet in discussie, al thans nu niet. Later, wanneer de gemoede ren wat gekalmeerd vullen zijn, komen wij er misschien nog wel eens op terug." Ten slotte voegt het „W. v. h. R." er nog w O bi] Hij lag nu op eeu rustbed1 in den tuin, iwaar de boomea droomend stonden in den heerlijken voorjaarsavond. Hij had zich daar heen laten, dragen. Daar wilde hij sterven, niet in de kamer, waar hij dag aan dag in de muffe atmosfeer had gelegen. Hij wild© nog eens de heerlijke lenteluchten inademen, zich nog eens laten bedwelmen, door de bloemen geuren, die in den klaren avond opstegen als een reuk-offer. Over hem, d'e hemel uitgespreid' als een donzig fluweelen kleed, bezaaid met diaman ten. Nu on dan hoorde hij in de verte het ge zang van den nachtegaal, dat hem klonk als een liefdeslied. Hij wist, d'at de dood spoedig zou komen, nij wachtte hot einde kalm af; hij had ge leerd te berusten, na ©enige jaren van lijden. Toch was er iets wat hem hinderde, dat hem het sterven moeilijk maakte. Te midden van allen die aan zijn ziekbed stonden of hom kwamen bezoeken, zocht hij haar to vergeefs die hij zoo gaarne nog eens had. gezien. Het was hom, alsof hij niet kon sterven, vóór hij haar nog eons de hand had. gedrukt, nog eens had mogen staren in die zachte droomond'e oogen, O, wat had hij baar liefT Lief met do eerste hartstocht van 2ijn jongensleven. Telkens meende hij haar te hooren, ©Ik «•ogenblik verwachtte hij dat zij bij hem zou komen. Hij had iets van eon arm man, die telkens naar de deur kijkt, zeker verwachten de, dat iemand zal binnentreden, die liem geld;>veel geld brengt. Zij kwam niet, en dat hinderde hem zoo zeer, nu hij neer lag m den geurigen tuin, wachtende op het einde. De bedwelmende geuren van rozen, serin- ,,D*j vraag, of de Hooge Raad met betrek king tot d'e aan zijn oordeel onderworpen nova een juiste beslissing heeft gegeven, La ten wij nu en later geheel rusten. Ook gevoe len wiji niet de minste behoefte om iets te zeggen aangaande de personaliteiten, die de heer Pijnappel goed vond tegen den redac teur van het „W. v. b. R." te richten. Zij maken ons koud noch wam. Wel deed het ons leed1, dat iemand, die rijn geëeiden naam draagt, van rich kon verkrijgen den raads heer-commissaris jhr. Laman Trip geheel in strijd met de waarheid te beschuldigen, dat deze omtrent door hem te hooren personen aan burgemeesters van verschillende gemeen ten de vragen zoude hebben voorgelegd: „was de getuige ook socialist? en wat was zijn godsdienstige gerindheid?" uit de ant woorden op welke vragen de H. R,, in wiens raadkamer d.e heer P. zijn verspiede»schijnt te hebben, „liaar conclusie omtrent d'e betrouwbaarheid der getuigen opmaakte." Zóó schrijft men do geschiedenis. „Wij eerbiedigen volkomen het ongeschok te geloof van den heer Pijnappel in der Ho- gerhuizen onschuld, en willen onderstellen dat hij daarvoor goede gronden heeft. „Hierin echter ligt redilvaardiging noch verontschuldiging voor zijn bedrijf om den rechter, die alleen te beoordeelen had of de aangevoerde nova voldoende waren gestaafd en, zoo ja, of zij ernstige 11 twijfel wekten aan de schuld der veroordeelden, lichtvaardig te beschuldigen van wetschennis en partijdig heid of wel d'ien rechter aansprakelijk te stollen voor des wetgevers fouten." „Het Volk" antwoordt daarop o. m. hot volgenid® Wat ons betreft, wordt in deze regelen de kern der kwestie niet aangeroerd. Of de Hooge Raad' in het algemeen al d'an niet de geloofwaardigheid van nieuwe getui gen in eon revisie-zaak mag onderzoeken, lar ten wij daar. Ja. zelfs nemen wij aan, dat ©r nieuwe ver klaringen kunnen worden gedaan onder zul ke omstandhghedfen, dat hun onwaarheid voor ieder redelijk wezen duidelijk moet zijn. 'Dat de Hooge Raad in elk praatje, hoe dwaas en ongerijmd ook, door wien ook te berde gebracht, een grond voor revisie moet vindbn, nemen wij met aan. Wij hebben het zelfs betreurd, dat dc ver dediger der Hogerhuizen in zijn pleidooi de kwestie zoo algemeen heeft gesteld, in plaats van haar te beperken tot de eenvoudige vraag, of in deze zaak, bij zooveel verschil lende getuigen, waarvan enkelen onder eede hadden verklaard, terwijl de oorspronkelijke getuigen zich zelve zoo dikwijls hadden te gengesproken, een onderzoek naar de be trouwbaarheid der nieuwe getuigen wel m o- g e 1 ij k was voor den Hoogen Raad'. Dat ie de kwestie, en op die vraag kan geen ernstig mensch, die niet verblind is door overdreven autoriteitsliefd® of door wantrouwen) in socialisten, een toestemmend antwoord geven. gen, het zachte gegons der muggen om hem maakten hem droomerig. Weer zag hij voor zich de donkere gang, waar het koeler was dan in de zaal, waar nog altijd werd feest gevierd en gedanst. Daar, had zij, bedwelmd door den dans, door d'e warmte en wellicht door den wijn, haar hoofd op zijn schouder gelegd, en hij in verrukking, dat zij op hem steund'e, dat zij zich door hem leiden liet, had in een oogen- blik van passie, zijn arm om haar midden ge slagen en het hoofd, een weinig naar haar ge bogen, had hij op zijn wang de zachte stree ling van haai' zwarte-glanzende haren, ge voeld'. Wat had liij- toen zijn zelf-belieerscliing noodig geliad, om niet een kus te drukken op die heerlijk gevormde lippen. „Marianne, Ma rianne, ik lieb je lief," hacl hij haar willen toefluisteren, maar bang dat hij zich belache lijk zou maken, niet zeker van haar liefde, had hij zich ingehouden al stokt© het hem ook in zijn keel van aandoening. Lang bleven rij niet bij elkaar. Spoedig gingen zij in db zaal terug, om niet opge merkt te worden. Eindblijk wae het feest ge ëindigd. en ging men naar huis. „Mag ik uw mantel helpen, omdoen?" had hij haar in, de vestiaire gevraagd. Zij lachend„Meent u d'at ik hot zelf niet kan?" „Zekor, maar laat mij het doen. Doe voor al deze doek goed voor uw mond, u zoudt eens kou kunnen vatten; het was hier zoo warm. Zoo nu nog nw mantel!" En stevig druk kend de wollige stof om haar heen, zeid'e hij „zoo, nu heb ik u toegedekt als een kostbare scliat." 'Een oogenblik had rij hem aangezien, ver baasd, dat hij zoo iets durfde zeggen, en had! toen lachend rijn arm genomen. In d'e goor-grijze schemering van den ko menden winterdag, gingen rij naar huis. Het gedruisch van db ontwakende stad klonk hen reeds tegen in de nog leegc straten. Nu en De lezing van het volledige arrest heeft ons dan ook slechte versterkt in onze mee ning, dat de Hooge Raad zeer eenzijdig heeft geoordeeld, zijn niet foimeele, dooh feite lijke bevoegdheid heeft overschreden, dbor te treden in een. onderzoek, dat alleen onder alle waarborgen eener openbare rechtszitting kon plaats vinden en in geen enkel op zicht verplicht was, do revisie te weigeren. Van rijn kant schrijft prof. mr. D. Si mons in heft „Paleis van Justitie": „De beslissing van den H. R„ waar hij de rovisio-aanvrage afwijst cp grond van onaan nemelijkheid van het novum, is oen eind beslissing ten nadeele van den verzoeker. Men kon op dien grond beweren, dat de rech ten van de verzoekers in revisie niet voldoen de zijn beschermddat de H. R. d'e gegevens mist voor een alLe waarborgen biedende be slissing; dat het een leemte in, de wet ie, dat de getuigen niet onder ecde wordteu gehoord dat de raaddieer-oommissaris, die het ondfer- zoek leidt, niet aan de eindbeslissing behoor de dieel te nemendat bii liet in te stellen! onderzoek de getuigen moesten, wordfen ge>- hoord voor het gebeele college in tegenwoor digheid van den raadsman der verzoekers en dus met alle gelegenheid' voor dezen om op liet onderzoek voldbenden invloed te doen gelden. Men kan aldus ernstige bedenkingen aanvoeren tegen onze nieuwe revisiewet, be denkingen, waarvan ik nu het min of meer gegronde niet nader zal onderzoeken, maar mein mist het recht grieven tegen de wet tot grieven tegen den wetstoepasser te maken. De H. R. had de van hem gevraagd1© beslis sing te geven met de middelen, die de wet hem gaf. En niet anders heeft hij gedaan en! kon hij doen. „Do Hooge Raar heeft niet gegeven rijn oordeel over schuld of onschuld der veroor deelde Hogerhuizen. Bij de alleen besliste vraag of er een novum bestond, kwam het uitspreken van zoodanig oordeel niet te pas. Daarom is de twijfel, steunend© op liet in rich zelf zwakke bewijsmateriaal, niet aange tast daarom is voor ben, ddo dien twijfel koesteren, jammer genoeg, db verkregen uit spraak geen beslissende. Die twijfel is bij mij zeker niet verzwakt, nadat ik door na mijn opstel gepubliceerde bescheiden, een blik kon slaan op de wijze, waarop de belastende ver klaringen zijn ontstaan. De pijnlijke vraag, db beangstigende onzekerheid: „Waren de veroordfeelde Hogerhuizen inderdaad schul dig?", is niet opgelost, en na de gevallen be slissing koester ik de vrees, d'at zoolang zij, dii6 schuldig zijn, hun schuld niet openlijk belijden, de velen reeds zoo lang drukkende twijfel niet zal kSnneti verdwijnen. Zij die niet slechts twijfelen aan het schuldbewijs, maar gelooven aan de onschuld, mogen nog meer hun hoop gaan bouwen op een gunsti ge gratiebescliikkingzij vleien rich met een illusie; na de beslissing van den Hoogen Raad d'at geen novum gebleken is, kan moei lijk andere dan een weigering van gratie wor den verwacht. Twijfel aan de juistheid van dan ging een arbeider voorbij en uit d'e fa brieken. met haar groote raam-oogen van echel, roodachtig licht klonk reeds het geraas van de machines. Zij, vermoeid en huiverend van kou, had rich dichter tegen hem aangedrongen en in een opkomend! gevoel van liefde, had hij haar hand gegrepen, als wilde hij in een handdruk al zijn gevoelen leggen. Hij begreep eerst niet, dat hij hiertoe den moed had en hij ge voelde ziek gelukkig dat zij haar hand' niet terug trok. Zoo liepen zij voort, hand aan hand, als twee kinderen. Onderweg, toen liij bedacht, dat hij daar binnen eenige oogenblikken afscheid van haar moest nemen, en in een innige behoefte om bij haar te blijven, kwam weer in hem een gevoel van verlatenheid' op. „Het spijt me," zeido hij haar, „dal de weg naar huis zoo kort is." „Waarom?" vroeg zij. „Omdat ik u nu al moet verlaten, en ik nog wat met u zou willen wandelen, hoe ver moeid ik ook van het feest ben." Zij glimlachte alsof zij hem begreep Bij het afscheidnemen drukte hij haar de hand Hij wist eigenlijk niet, wat hij moest zeggen, om zich niet te verraden. „Dag, juffrouw, tot weerziens." „Dag mijnheer!" Zoo scheidden zij. Eenigen tijd daarna hadden de eerste ver schijnselen van zijn ziekte zich vertoond. Toen begreep hij, dat zij voor hem verloren was. Nooit mocht hij haar zeggen, hoe lief hij1 haar had. Tegenover het vroolijke levenslus tige meisjo zou hij spoedig een knorrige zieke lijke oude man gelijken, lnj wist, dat er van liefde tassoben hen geen sprake kon rijn. Stel, dat zij hem werkelijk lief had, dan nog zou hij het offer niet willen aanvaarden, dat zij hem zou brengen door zien met hem te enga geer en. Van een huwelijk met een langzaam-ster vende 11 man kon natuurlijk niet komen en een rechterlijke uitspraak, gelegen in db zwakheid liairer motieven, kan niet tot gratie voeren. De Kroon is geen reel iter in derde instantie. Zou een vervolging van Ringia wegens meineed voor de Haagsohe rechtbank, ons nieuw materiaal kunnen verschaffen voor een alien bevredigende eindbeslissing Hét is mogelijk, maar ik neiwijfel het. Zoodanige vervolging zou er toe leiden Alberda en de zijnen te stellen voor heb ontzettend' dilem ma Zelfbeschuldiging of meineed. Zal de ju stitie den weg willen volgen, die daartoe voe ren kan? Ik voor mij zie die oplossing niot en leg de pen neer in de troostelooze gedach te aan menischelijke feilbaarheid, aan ons be perkt weten in de helaas slechts flauw» ver wachting, maar levendig gekoesterde hoop, dat, moge het rijn spoedig, er licht kome in het ons nog omringende duister." Be Zuld-Afrlkaansche Stal!. Ikabod; d'e eere is weg. In het laatste nummer van „Thimotheus", geïllustreerd weekblad voor jongelui, is op genomen een brief van den heer P. J. Klop pers, waaraan wij een en ander ontleenen. Al blijkt uit latere berichten dat de heer Klop pers iiier en d'aar slecht ingelicht is, komt in d'ezen brief wel uit de geest die onder de Boe ren heersckt. Hij schrijft o. m. Kimberley ontzet! Welk een vreugde zal het in Engeland geweest zijn Zouden in den tuimeldans der overwinning de smarten ver geten, zouden de stervenskreten der gevalle nen gesmoord zijn onder de liederen van triomf? Hier vernam men het bericin, met de grootste kalmte. God zal het wèl maken, zoo gelooft men hier, en laat het Hem ver trouwend over. En Hij zal het wèl maken Zou Hij, die zoo zichtbaar met one is geweest, gedurende zoo vele maanden, ons nu verla ten? Zóó spraken wij aan het begin van deze week en nu - aan het einde 1 Er is vreeselijik gevochten aan de Tugela en men spreekt van duizenden Engelsclie gesneuvelden tegenover een paar honderd aan onze zijde. Ik weet niet, of men de berchten over onze groote overwinningen van 18 tob 25 Februa ri in Engeland ontvangen heeft. Maar als dit zoo is, ach, hoevelen, die bij de tijdling van Kimberley's ontzet het feestgewaad aanto gen, zullen nu het rouwkleed moeten aan trekken. Gij zijt misschien verwonderd, dat wij niet opgeruimder gestemd zijn, bij hot be halen van zulke overwinningen. Ik weet het niet. Als men zoo dagelijks leest„zware ver liezen van den vijand, aan onze zijd© geen verlies van beteekenis,"' dan moogt ge om het laatste u verblijd en dankbaar gov ooi 011, doch dat voortdurende „hevige verliezen van den vijand", dat vermoeit, d'at smart u, dat breekt u het hart, dat doet ieder van ons wenschen, vurig verlangen naai' vrede, en ten hoogste maakt het onze ziel stil tot God Ach, hoe vreeselijk zijn die berichten van het eind dezer weekMen spreekt van 9000 mocht hij van haar verlangen, dat zij hem eenige jaren van haar jeugd zou offeren Zou zij met spoedig de liefde van een ander vin den? Zij zou gelukkig kunnen worden, wat zij met liem nooit zou zijn. Zij zou ten slotte meer ziekeverpleegster dan zijn vrouw zijn en dat wilde hij niet. Zoo verborg hij zijn liefde voor haar als een kostbare schat, en hierdoor kwam het, d'at hij haar nooit zijn liefde had bekend. Toen hij ten slotte, vooral in den winter tijd, thuie moest blijven, had hij veel van haar gehoord. Zij ging veel uit, zeide men. Eens hoorde hij, dat rij naar een bal-masqué was. Toen. had een jaloersche woede rich van hem meester gemaakt. Hij had willen vliegen naar do zaal, om haar te smeeken naar huis terug te gaan. Den geheelen nacht bleef hij aan liaar d'enkon. Wie zou nu mot haar spre ken, vroeg hij zioli af. Wie zou haar nu in de armen houden, aanrakende in zinnelijke ge dachte, haar heerlijke v ormen op een bal- masqué is toch alles geoorloofd 1 Wie d!ansb nu mot haar Toen hij eindelijk in slaap viel, droomde hij, dat zij ging trouwenhij zag haar in 't soopelwitte bruidskleed', een krans van oran je-bloesems op de golvende haren gedrukt. Wat zag zij er betooverond uit Hij baadde in 'b zweet toen hij 's morgens wakker werd. Later vond hij het gelukkig, dat zij niets van zijn liefde wist, want was hij wel zeker, dat zij hem liefhad? Had hij rich niet onge lukkiger gewoeld, wanneer hij haar van zijn liefde had gesproken, en zij hom had afgewe zen? Nu kon hij immers zonder wrevel aan haar blijven denken als aan een godin, die men vereert. Toen hij wist, dat hij spoedig zou sterven, kwam het verlangen in hem op, haar nog eens te zien. Het liet hem. geen rust en pijnigde hem. Er kwam een gevoel van teleurstelling over hem, toen zij niet kwam. Neen, zij liad' gesneuvelden onder de Britten. Anne mo «Iers m Londen, ook al rijt ge Engelschen, ook a.l hebt ge gezwegen, toen Chamberlain, immers ook één uwer zonen, cp roof en moord uit ging, toch zijt ge m oeder, en mijn hart breekt om uwentwilHoe zult gij lijden God© zij dank, dat ik de wanhoop op uw ge laat niet zie, als go elkaar aanstaart, wezen loos en ontzet bij de gedachte, dat ook uw jougen, de hoop van uw leven en' van uw hart, hier op het slagveld ligt, onbegraven misschien, een aas voor de roofvogels. Schrik kelijk, niet waarDe hoopen lijken van hun kameradon dienden den Engelschen tob een borstwering, om daarachter te schietenZoo even sprak ik een man, die met een Hdkbe wonde van het front wederkeerde. „Wij men- sehen," zoo zeide hij, „zien veel bloed en veel ellende, en wo wordbn bard, maar dit was een gericht, om een mensch het hart in het lijf te doen omdraaien. Zóóveel dooden heb ben we nog nooit gezien. Van één regiment (elk regiment bestaat uit 1200 man) waren er nog 36 over, van een ander 20, van een derde was er één, zegge één overgebleven, am het Engeland' aan te zeggen 1" Kom, lezer, volg mij eens in gedachten naar het slagveld, dan zult ge iets begrijpen van db ontroering, die ons aangrijpt, van heb medelijden, dat wij hebben ook met de E n- g e 1 s c h e moeders. Daar rukken ze aan, dc versche mannen, nog nauwelijks hier, die men wijs gemaakt hoeft, dat de vorige solda ten een groote overwinning hebben behaald, en dat een groot gedeelte der Boeren gesneu veld of krijgsgevangen is gemaakt. Daar ruk ken ze aan, om óók. hun deel te krijgen aan do lauweren, die hun kameraden, volgens het zeggen der officieren, behaald hebben. Le zer, trek uw schoenen van de voeten, nu ge 't slagveld betreedt, want de gronld, waarop ge staat, is heilige grondHuer wordt een Godsgericht gehouden over schijnheiligheid en huichelarij, over leugen en geweltT, over vouddorst en. dwazen, nationalen trotsHier gaat db zon van een natie onder in donder wolken van gruwel en schande. Ja^ hier is God! Daar trekken ze op, nu in gesloten gelederen, dan in verspreid® orde, doch. altijd togen een vijand, dien ze niet zien. Ha, dat gaat goedRule BritanniaDe vijand heeft de kopjes verlaten en veni, vidi, vici Voorwaarts!' Maar wat is dat? Daar sissen honderden MausersDaar vallen hon derden op eenmaal neer, en nog heeft men den tijd niet zich te verbazen, of w-eer vallen de achter hen aanrukkenden. Men laadt, maar men stort neer met de hand aan den trekker van liet gerweer. En zoo gaat het eeni gen tij'd voort. In het eind, dan wordt het te zwaar: ieder, die vooruittrekt, weet, dat hij oen kind' des doods is. Men valt op do knie, en vraagt genade aan den onrichtbaren vijand. Inderdaad, 'b is waar; in d© meeste gevallen zien. de Engelschen bun vijanden eerst, wanneer ze zich aan hen over gegeven hebben. Daar springen een honderdtal Boe ren achter de kopjes vandaan. „Hands up! Guns down l" klinkt het komm&ndo. En met hem nooit liefgehad, want dan zou zij ziju ge komen, al ware het alleen maar, belangstel lend-vragend naar hem. Later schreef hij haar wegblijven toe aan vrouwelijke schaamte: rij kon toch moeilijk toorren, dat rij belang in hem stelde. Nu had! de stervende weer een heerlijke droom. Hij zai, met Marianne rij aan zij in een tuin. Hij had zijn arm om haar hals ge slagen en haar gefluisterd van liefde. Hij had! het durven wagen een kus te drukken, op de kersroode lippen. Zij had het toegelaten en hem vol liefde in zalige verrukking in d'o oogen gestaard. „Ja," juichte hij, „je hebt me lief, je hebt me lief, niet waar?" „Ja," fluisterde» zij hem toe, en temvijl hij haar vaster tegen zich aandrukte, hadden ze elkaar nog eens gekust, in dien oenen kus al hun liefde leggend. Hij werd in zijn óroornen gestoord door luid gepraat om liem leen. Hij hoorde den naam Marianne noemen. „Zou zij werkelijk zijn gekomen?" Een groote vreugde kwam over hem, alsof zijn droom werkelijkheid was. Met moeite richtte hij zich op, met de reeds halfgebroken, oogen, zocht hij haar. „Zou rij dan toch zijn geko men?" ju kill te het in hem. „Is Marianne hier?" vroeg hij. Men hoorde hem niet. „Zoo, dus is ze geëngageerd," hoorde hij zeggen. „Ja, met een officier." „Och hij doet geen slechte kous." „Zeker niet, list is een aardig meisje!" „En mooi ook Meer hoorde hij niet„Marianne, Marian ne," snikte hij Als gebroken zonk hij neer. Toen kwam het einde. „Dood1!" gilde de moeder, neervallend! op het "doodsbed van haar zoon.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1900 | | pagina 5