aardappels op 'óón na vernietigd waren;
die pene zou in zichzelf de mogelijkheid
vertegenwoordigen om de wereld weer van
dit onschatbare voedingsmiddel te voorzien,
dis die oeno aardappel, nadat hij gepoot
was. een oogst van tien opleverde, zoude
geheele opbrengst van dien eenen na tien
jaar reeds tien duizend millioen bedragen,
wat voldoende zon zijn om de geheele we
reld van voorraad te voorzien. De waarde
van dien eenen aardappel zou een zoodanige
zijn. dat men liever do stad New-York of
Londen verwoest zon zien. dan dal die eene
poter voor de wereld verloren ging.
CT1INKESCHE MANIEREN.
De beleefdheid ciseht van de Chincozen,
dat zij alles van anderen zeer hoog schatten
en met minachting over zichzelf en alles
wat hun betreft, spreken. In een Chineosch
verhaaltje wordt, verteld, hoe de kleeren
van een bezoeker bedorven zijn, doordat
oen kat er een oliekannetje over demi val
len. Dadelijk na. het ongeval komt (legast-
heer binnen, en de bezoeker, zijn woede
inhoudende, zegt: „Toen ik uw geëerde.ka
mer binnenkwam, dood ik tav geëerde kat
schrikken, zoodat zij vluchtte cn uw ge
oorde oliekan omgooide, over mijn geringe,
onbetcekenende kleeren, dit is de reden
van mijn ongepast verschijnen in uw ge-
eerde tegenwoordigheid
„Hoe is uw geëerde naam?" vraagt do
eene Chinees aan den anderen.
„De onbeduidende naam van
gen broeder is Wang."
„Wat is ïiw verheven leeftijd?"
„Zeer klein, slechts een ellendige
tig jaar."
„Welk is uw edele woning?"
„De Iopmen hut, waarin ik mij verberg,
staat daar ginds."
uw genn-
zeven-
OP EEN BADPLAATS.
Op een badplaats, waar genezing te vin
den was voor rheumatiek, was een oude
dame, een „malade imaginaire", die do
andere gasten verveelde met haar verha
len over haar kwalen en de wonderdadige
geneeskracht van het water. Zij maakte
vooral een oudachtig heer tot haar slacht
offer, die haar vragen en klachten ontzet
tend langwijlig vond. De gelegenheid tot
wraakneming werd hem geschonken. „Hoe
vindt u deze plaats, het klimaat en de
lucht?" vroeg ze.
„Mevrouw," antwoordde de oude heer,
„daar is maar één antwoord op te geven.
Toen ik hier voor 't eerst kwam woog ik
meer dan vijftig pond minder dan nu!"
„U doel mij versleld staan," riep zij uit.
„Ik kon mijn arm nauwelijks oplichten. Ik
kon geen verstandig woord spreken. Ik
kwam nooit uit mijn bed, zonder dat men
mij er uit tilde, en mijn handen kon ik
zoo weinig gebruiken, dat ik geen mes of
vork kon opnemen. U ziet, dat ik nu niet
veel haar heb, maar toen was ik heelemaal
kaal. Ik was zoo zwak en hulpeloos, dat
een kind van vier jaar met mij kon doen
wat het wilde, zonder dat ik er mij tegen
kon verzetten."
„Wel verbazend!" riep de oude dame
opgewonden. „U geeft me veel hoop! Hoe
lang is u hier geweest? Wanneer kwam
u hier voor 't eerst?"
„Mevrouw," antwoordde de oude heer
plechtig, „ik ben hieT geboren."
EEN PRAKTISCH KONING.
Victor Emanuel van Italië is geen figu
rant, als men de verhalen mag gelooven,
die over hem vc-rlcld worden. De minister
van huitenlandsche zaken vroeg hem eens
om uitbreiding van het personeel. De koning
beloofde hem, er over te zullen nadenken.
Den volgenden morgen ging hij alleen te
voet naar het ministerie. Hij vond daar
om negen uur een enkelen klerk.
„Op welke uren wordt hier gewerkt?"
vroc-g de koning.
„Van 'acht tot twaalven," was het ant
woord.
„En wanneer kan ik uw collega's hier
zien verschijnen?"
„Gewoonlijk komen zij hier legen elven."
„Uitstekend. Vertel uw chef, als hij komt,
dat ik hier geweest ben."
Daarop liet Zijne Majesteit den minister
bij zich komen en gaf hem den raad, dat
hij, voor hij om meer klerken vroeg, eerst
eens moest toezien, dat. zij, die in dienst
waren, hun plicht deden.
Zangwill vertelde eens, dat hij een dame
ontmoet had, die, toen zij zijn naam hoor
de noemen, sprak: „0, mijnheer Zangwill,
ik vind uw „Kinderen van het Ghetto"
zoo mooi, dat ik het zesmaal gelezen heb."
„Mevrouw," antwoordde hij „ik had lie
ver, dat u er zes exemplaren van ge
kocht had."
Vader: „Toen ik zoo oud was als jij,
gaf ik niet zooveel geld uit in een maand
als jij in een dag."
Zoon: „Nu, vader, daar moet. u mij niet
hard over vallen. Waarom sprak u er
niet met grootvader over?"
„Is Tom Simmers nog altijd vol atten
ties voor Marie Tom kens vroeg iemand,
die uit de stad was geweest.
„Neen, zij hebben geen attenties meer
voor elkaar. -Zij zijn getrouwd."
Een dame, die gevangenen bezoek', zegt
tot een, die er goed uitziet:
„Waarom ben je hier, goede man?"
De gevangene antwoordde:
„Voor diefstal in een hotel in een bad
plaats."
„Was je de eigenaar of de oberkellner?"
vroeg de dame.
Tom: „Maar was ze niet boos, toen je
bij haar kwam met een baard van vier
dagen oud?"
Dirk: „Ja, zij zei, dat zij er zeer gevoe
lig voor was."
Bediende rn een boekwinkel (een boek
nakijkende): „Bladzij 68 een gat."
Het blad omslaande: „Bladzij (i-I weer
een gat,"
De, gastvrouw heelt vergeefs een jonge
dame gevraagd om wat le zingen.
„Wat zegt u van een meisje, dat k a n
zingen en uiol wil?" vroeg zij aan een
ouden heer.
„Dat zij opweegt legen een dozijn mens
jes, die niet kunnen maar wel willen," is
zijn antwoord.
Hij: „Toen ik hier alleen zat, kwam
Hilda voorbij on bood mij een stuiver aan
voor mijn gedachten."
Zij: „Wat een verkwistend mo.isje!"
NEBERTANDSCI1E WIJSHEID.
Aan begonnen werk kom! licht een endc.
Gezelle.
De Godheid ziet het hart, de menschden
schijn van huiten.
Vondel.
Volgh 's hemels wet, want onrust vangt
eersl aan,
Zoo ras men wijckl van Godls gezetten
regel.
Vondel.
Dits een beklaaglijck ding. dal wij, Ne
derlanders. die al andere spraken kunnen
1 co ren. den eyghen nngheboren (aal zo
on hebbel ijck s preken
Roemer Visscher.
Bemerkende de overvloedige rijckdomnien
onzer Nederlandscher talen, waarin men
zo ghantselijck sonder alle nood ghewoon
was te leven ende ie lortsen van vreemde
talen, 't gheen wij zelve meer ende beter
t'huys hadden (heb ik) mij voorgenomen
na mijn klein vermoghen mijn moe
ders taal weder in haar oude ere te bren-
ghen ende haar kleed, dat van zelfs rijeke-
lijck was ende oierlijck, van do onnutte lap
pen ende vuyle brodderijen te zuyveren.
Coomhert.
YOOR DAMES
MODE.
Het nieuwste op het gebied der bal
toiletten, die men in allerlei stijlen ziet
dragen, de.reeds meermalen genoemdeem-
pire-japon, verlangt lichte stoffen. Chiffon
levert, hoe vreemd het ook schijnede
mooiste empire-toiletten. Een gewaad, dat
in onafgebroken lijn, zonder insnijding voor
de talie van de buste af neervalt, heeft
een stof noodig, zoo zacht, dat ze zich
naar de geringste beweging van het lichaam
voegt, anders wordt het kleed als een zak,
wanneer hel te nauw en plomp, als het
te wijd is. De bewerking van chiffon stelt
hooge ,'eischen aan tijd en bekwaamheid,
daar het nooit enkelvoudig wordt gebruikt,
maar altijd in lagen op elkaar; daardoor
alleen verkrijgt het eentge stevigheid. Ook
empire-toiletten met loovertjes, goud- en
zilverborduursel zijn prachtig. Natuurlijk
heeft men daarbij altijd een nauwsluitend
zijden onderkleed noodig.
Iedere soort van mouw wordt tegenwoor
dig hij een baltoilet gedragen, maar het
lijfje zonder mouwen act men niet.
Hand aan hand met de menigvuldigheid
der stijlsoorten van het uvondkleed gaan
die van den avondmantel. Men draagt even
goed verbazend wijde als sluitende man
tels, capes en empiremantels! Van de
pracht dezer mantels kan zich slechts een
begrip vormen wie op een abonnements-
dag de aanzienlijke Parijzer wereld de be
roemd mooie trap van de opera zag afgaan.
Deze aanblik is haast nog mooier dan die
van de schil Lerend verlichte zaal met de
door dames in groot toilet bezette loges.
Om zich een begrip te maken van den
rijkdom van zulke mantels wordt hier een
buitengewoon kostbare beschreven. Over
een tamelijk wijden onderrnantel van rose
atlas, die van achteren spite, van voren
sterk was afgeschuind, hing de eigenlijke
manteluit breede Iersche kant en
breed bouillonneersel van vleeschkleu-
rig chiffon samengesteld. Van ter halver
hoogte van den mantel af. viel het chiffon
als een strook naar beneden en was daar
met hermelijn versierd. De voering van liet
bovenste deel bestond uit gedoft chiffon.
Van 'dit kunstwerk wordt natuurlijk alleen
om de merkwaardigheid melding gemaakt.
Zeer mooi en praktisch tegelijkertijd zijn
de zwarte zijden avondmantels.
ELLEN KEIJ.
Ellen Keij, die hier door haar werken
reeds lang hekend was, won door haar sym
pathieke persoonlijkheid, verleden jaar bij
haar optreden in ons land, de harten van
allen, die haar zagen en hoorden. Hier
volgt iets over deze beminnelijke persoon
lijkheid. Zij werd in 1849 op het landgoed
Sunds'holm geboren.
landgoed, uiL het
De bezitter van dat
Keltische geslacht Mac
Key gesproten, die zich in Zweden ves
tigde, had bij zeer vrijzinnige beginselen
veel gevoel voor knust, en vond in zijn
vrouw, die tot een adellijke familie be
hoorde, een verstandige levensgezellin. Bei
den waren arislokratisoh van gemoed en
zeden, maar demokratisch in hun begrip
pen; in veel opzichten was'de moeder haar
ijd ver vooruit. De opvoeding was streng
en liefdevol tegelijk. Bij Ellen openbaarde
zich vroegtijdig een echt moederlijk gevoel
en een sterk besef van rechtvaardigheid.
Men liet haar leeren wat zij wilde; met
behulp van privaatonderwijs en degelijke
lectuur; voor alles echter door een inni
ge n omgang met de natuur, rijpte zij tot
een persoonlijkheid, wier zieleieven zich
slechts door 'het haar verwante verrijkte.
Op negen tien jarige n leeftijd volgde zij haar
vader, die. toen zijn werkzaamheid inden
Rijksdag begon, naar Stockholm; hij ge
bruikte zijn dochter als secretaris en bracht
haar op de hoogte van de politiek. Van
haar twintigste tol haar dertigste jaar nam
zij veel in zich op, waartoe reizen in het
buitenland en de omgang met hoogstaande
vrouwen, waaronder Sonja Kowalewska en
Charlotte Leffler-Kdgrén, veel bijdroegen.
Op baar vier cn twintigste jaar schreef zij
voor 't eerst, iets in een vrouwcnlijdschrin.
Iets later trad zij als spreekster in het
publiek op en verkreeg dadelijk groolen
naam door haar vurige welsprekendheid,
die weinig in overeenstemming was met
haar bescheiden, verlegen persoontje. De
aanleiding ertoe kwam dan ook niet uil
haar zelf. Eerzucht en neiging om iets
nieuws te beginnen, bohooren niet lothaar
eigenschappen.
In '1S86 werd zij onderwijzeres aan een
meisjesschool, omdat, geldelijke verliezen,
door haar ouders geleden, haar noodzaak
ten voor zichzelf Le zorgen. Twintig jaar
heeft zij als zoodanig gearbeid en begon
met het allereenvoudigste werk. Haar moe
derlijk gevoel deed liaar de kinderharten
winnen en nu nog spreken haar vroegere
leerlingen van de echt stichtelijke uren, die
zij aan Ellen Key danken. Maar juist.toen
leed zij 'de bitterste ontberingen, wat zij,
die in aesthetische- levensbeschouwing was
opgevoed, diep moest, voelen.
Later verliet zij de school en trad op
als spreekster, waarbij zij zich vooral
richtte tot de vrouwen, die op de fabriek
van den heer Nvström werkten. Hier kon
zij haar krachten wijdon aan volksontwik
keling, waarnaar zij steeds verlangd had.
Later stelde zij avondjes in ter ontwikke
ling van het volk, waartoe zij gebracht
werd door het woord van een der arbeid
sters: „Niet om uw kleeren en spijzen be
nijden wij u het, meest, maar om de gees
telijke genietingen, die in zooveel ruimer
mate uw deel zijn dan het onze."
Haar werkzaamheid nam nu steeds meer
een openbaar karakter aan als schrijfster,
als voordraagster wierp zij zich in den
tegenwoordigen strijd der denkbeelden. Over
deze openbare werkzaamheid kan men al
leen rechtvaardig oordeelen, door een die
pen blik te slaan in Ellen Key's inwendige
ontwikkeling', die uit haar talrijke geschrif
ten blijkt. Het is een ontwikkeling, die
naast eischen van hooger levensgenot en
levensverrijking voor den enkeling, steeds
meer den allroistischen wensch koestert,
de levensidealen, die zij voor zichzelf heeft
gevonden cn de wegen, die daarheen lei-
Ten, ook aan anderen te doen kennen.
In haar eersten bundel vinden wij de
volgende gedachte uitgewerkt:
Wij kunnen, wanneer wij al onze eigen
schappen harmonisch ontwikkelen, ons le
ven zelf vormen, ons bestaan tol een
steeds rijper wordend kunstwerk maken.
In de nieuwe geschriften wordt ongeveer
hetzelfde thema behandeld zij vordert voor
iederen persoon het recht zich te ontwik
kelen, daar volgens haar alle menschdijkc
vooruitgang van de moest begaafden uit
gaat. Zij wijst iedere persoonlijkheid even
wel zekere grenzen aan, daar zij als eerste
eisch van den vrij geworden rnensch stelt,
dat hij zichzelf streng beheerscht. Want
iedere persoonlijkheid is aan de groot.e wet
van het leven onderworpen, volgens welke
ieder misbruik van vrijheid lijden tenge
volge heeft. Dat voert haar tot de erken
ning: „dat ieder persoonlijk hoewel hij op
zichzelf een geheel vormt, toch slechts een
deel van het geheel is; dat ieder slechts
door anderen volkomen wordt en hetge-
hcel door allen. Dit gevoel maakt ons in
dividualisme zooveel beier dan dat van
andere lijden, omdat het gevoel voor ons
zelf ook medegevoel is."
Ellen Key zoekt den eïsch van z.elfbe-
houd en die van zelfopoffering met elkaar
le verzoenen en haar streven is, ieders eigen
rijke persoonlijkheid ten nutte van de massa
te gebruiken. Zij zelf doet dit. Al haar
kracht gebruikt zij ten- dienste van her
vormingen in den tegenwoordigen tijd
liefst van zulke die in overeenstemming
zijn met haar kunstenaarsnatuur. Zij is
bezield door Ruskins droomde verede
ling van iederen persoon door de kunst.
Haar hervormingsdenkbeelden zijn meestal
gericht op het jonge kind, 'en daarbij raakt
zij sieeds het diepste en fijnste der men-
schelijke ziel aan. Aan de kinderen wijdde
zij een boek, waarin zij van de gedachte uit
gaat, dat de twintigste eeuw „De eeuw van
het Kind" zal zijn. Zullen ook al haar
hervormingsplannen misschien niet in de
praktijk uitgevoerd kunnen worden, in het
boek vindt men toch zulke diepe waarhe
den, zulk een innig hegrijpen van de kin
derziel en wat die noodig heeft om niet
van haar
Huwelijk",
fijnste wat
in haar schoonste uitingen gestoord te
worden, dat dit boek voor ouders en op
voeders van groolo waarde is.
Hetzelfde kan men getuigen
laatste boek „Over Liefde en
Zij zegt daarin het diepste en
hierover gezegd kan worden. Zij ziet ook
de mogelijkheid om in het huwelijk de
verhouding tusschen man en vrouw vrijer,
voller, duurzamer te maken, door steeds
voortgaande verrijking en daardoor vernieu
wing van ieder afzonderlijk. Wel vindt men
in dit boek gezegden, die elkaar tegen
spreken, maar het gebied waarop zij zich
beweegt, is nog zoo weinig bestudeerd, dat
dit wel niet goed anders kan.
Uit. al het gezegde blijkt, dat Ellen Key
niel, zooals men wel eens beweert, be
hoort lot die denkers en wijsgeeren, die
nieuwe waarheden vinden, door bespiege
ling. Haar geheele aanleg om naar inner-
lijkcn rijkdom te streven, van alles ge-
btuik te maken, wal het inwendig leven
kan verhoogen, het leven levenswaard te
maken, heeft haar in hooge mate tot le-
venskuustenares gemaakt, heeft haar een
levensbeschouwing doen verkrijgen, die zij
zelf „geloof in het leven" noemt.
Haar leven is in overeenstemming met
haar woorden; haar werk komt voort uit
haar innigste zijn. Wel weten wij, dal de
door 'haar aangegeven wegen niet voor
ieder begaanbaar zijn, maar Ellen Key's
voorbeeld leert ons, dat allen hun ziele
ieven kunnen ontwikkelen; en haar hoofd
verdienste zal wel zijn. dat zij steeds weer
opnieuw vermaant de kindoren daarloe Le
brengen door een verstandige leiding, niet
door onderdrukking van htm innerlijken
aanleg.
De hofballetmeester Frits Scharf te
Stuiigarl heeft kort geleden op het tooneel
door een ensemble trachten te doen uit
voeren wat Isadora Duncan in den solo-
dans bereikt. Bij klassieke toonwerken van
Handel en Bach worden in antieke klce-
derdrachlen verschillende dansen uitge
voerd. De rust en schoonheid der bewegin
gen, de plaatsingen en groepeeringen had
den, bij liet prachtige landschap, waarin
men een bosch, bergen en een Griekschen
tempel aanschouwde, een bizonder sc'noone
uitwerking. Naar men zegt, is het aan geen
twijfel onderhevig, of dit nieuwe ballet zal
ook op andere Duitschc tooneclen ingang
vinden.
Eicon ar a Duso, die eindelijk ook weer
eens ons land van haar 'hooge kunst heeft
laten genieten, heeft in vcreeniging met
anderen te Turijn een wedstrijd uitgeschre
ven voor dramatische werken. Men mag
daarvoor inzenden 'tot 31 Jan. 190G. De
prijs voor 't beste werk bedraagt 10.0001.jire.
RECEPTEN.
Amcrikaansche Spiegeleieren.
In een koekenpan laat men een stukje
boter 4 of 5 minuten lang bakken meteen
theelepeltje heel .fijn gesneden uien en een
heel klein bedje Cayenne-peper dit laat
ste geeft er den. eigenaardigen smaak aan.
Hierna doet men er twee met zout ge
klopte eieren in on laat ze onder omroe
ren bakken. Dit gerecht is vooral
bevolen voor lien, die veel eieren
eien en eV niet vim houden.
aan te
moeten
Kastanjetaart.
Voor deze bizonder lekkere taart heeft
men noodig; 1 K.O. kastanjes, fi eieren
en 21/2 11X1. suiker. Eerst worden de kas
tanjes geschild en in warm water gelegd,
om er het bruine velletje af te doen gaan.
Daarna, worden ze zoo buiig in water ge
kookt, tot ze week zijn. Dan laat men ze
drogen en koud worden en maakt ze niet
de hakmacli.inc zoo fijn mogelijk. De 6
eierdooiers worden met de suiker geklopt,
de kastanjes worden daarbij gevoegd en
daarna de G eiwitten tot schuim geklopt.
Een springvorm wordt v;ui binnen met bo
ter bestreken met broodkruimels bestrooid,
daarin wordt liet deeg gedaan, dat dan
een uur in den oven hakt. Men kan het
gebak, als het uit den oven komt met sui
kerglazuuT bestrijken.
YOOIt KïNDEltEN.
tor
DE LEERLING WILLEMSEN.
(Verhaal i.n gesprekvorm).
Personen: De Directeur. De leerling. Vie-
de portier.
Het tooneel grijpt plaats in de werkka
mer van den directeur eener groole
school, waaraan hij nog maar sedert zeer
korten tij d verbonden is.
De Directeur: „Victor."
Victor: Mijnheer do Directeur?"
De Directeur: „Ga den leerling Willem-
sen uit 4 B roepen. Er moet eens een
eind komen aan de ondeugende streken
van dien hengel. Je brengt hem mij dade
lijk, hé?"
Victor: „Ja, mijnheer dc Directeur."
(Hij verdwijnt).
De Directeur gaat weer ijverig aan zijn
werk voort.
De leerling op de deur; Klop, klop
De Directeur, streng: „Binnen!"
De leerling (een kleine, blonde, bleeke,
magere, verlegen jongen, die al angstig is
als hij de kamer van den Directeur ziet.
Hij heeft een pakje schriften in de hand):
„Mijnheer de Directeur
De Directeur legt zijn pen neer: „0,ben
jij daarl Heel goed. Ga zitten of neen,
aanmerkingen. Tn
ton je van school
je ouders heb ik
verkrijgen en nu
neen,
na te
hebt
nam
ga niet zitten. Het is beter, dat' je blijft
staan."
De leerling, verlegen: „Ik kom, mijnh...
De Directeur, heel streng: „Zwijg,straks
mag je spreken als je wat te zoggen hebt.
Al lang heb ik je eens onder handen wi|.
Ion nemen, voor ik er toe moet overgaan
een beslissing ten opzichte van je lol to
nemen, die zeer cmslig zou zijn. Je begrijpt
me: van allo kanton komen klachten over
je in, zoowel over je leeren als over je
gedrag. .Het is een overstrooming van klach
ten, van slechte nanlccketiingen en van
onzen raad was bcslo-
l,c zonden. Ter wille van
nog een uitstel kunnen
heb ik eens een onder
zoek ingesteld naar je gedrag cn. je werk.
Ik was t.ot de grootste toegevendheid ge.
ne-igd, maar wie kan toegevend blijven te
genover een deugniet als jij? Wat je leeraren
over je zeiden, verzwaarde slechts, wat zij
mij schriftelijk hadden meegedeeld. Je bent
niet alleen lui, je bent ook nog brutaal.
Je lacht om je meesters. Is het waar of
niet? Beken het maar. Heb je om je mees
tere gelachen?"
De leerling, vcrslijl'd van schrik, mair
oprecht: „Niet dikwijls, mijnheer, nietdik-
wijls."
De Directeur met toenemende strengheid:
„Niet dikwijls U 't Is netjes. Niet dikwijls,
dat is maar al te dikwijlsI
En was dit nog maar alles I Maar
je stookt, je kameraden op om je
volgen in je onbeschaamdheid. Je
bespottelijke leckeningen gemaakt,
die mee naar school onder de oogen van
de uitstekende mannen, waarvan zij het
portret moesten voorstellen'; Je hebt op die
manier met voeten getreden den eerbied,
de welvoegelijkheid, do allereerste begrip
pen van beleefdheid, die je toch schuldig
bent aan die bewonderenswaardige leeraren,
die hun werk, hun geestkracht, hun leven'
zelfs geven aan hol onderwijs. Je hebt
getoond geen hart te hebben Ileh je ge
daan, wat ik daar zei?"
De leerling, doodsbleek, inel tranen in
de oogen: „Niet dikwijls, mijnheer, niet dik
wijls, bijna nooit
Do Directeur: „Je ziel, ondanks je tc-
genslrihbolingen en je halve leugens val je
door de mand. Daar komt de misdadiger
altijd toe, heeft een wijsgeer gezegd
Laten we nu eens over je werk spreken;
nadat ik naar je gedrag had gevraagd, be
gon ik óver je werk, een, nieuwe reden
lot verdriet voor mij, tot schaamte voor
jou. Al je meesters zijn daar eenstemmig
over: je doet niels, je wilt niets doen...
De leeraar in de letterkunde beschouwtje
als een onhandelbare leerling. Dat is zijn
ui: I. drukking.
De leerling, hardop huilend: „De leeraar
in letterkunde?"
De Directeur: „.Tuist die goede, vaderlijke
rnan. Je kent je lessen niel, maakt je werk
slecht. Men zou je je domheid kunnen
vergeven, maar wal moeten we zeggen van
die luiheid, die slordigheid? De leeraar in
geschiedenis herhaalt bijna woordelijk wat
zijn ambtgenoot zegt. De leeraar in het
Fransch
De leerling, het hoofd buigend: „0,de
leeraar in het Fransch!"
De Directeur: „Je hebL liever niel, dat
ik daarover spreek, zoo zeker ben je, dat
je je dn dat opzicht veel l.e verwijten hebt...
't Is een akelige las!, een slecht geweten,
jongeheer! Ik veronderstel, dal je nu van
die diepe ivtuirlieid overtuigd bent... üc
leeraar in de plantkunde is zoo mogelijk
nog ontevredener en boozer dan alle an
deren 1"
De leerling, vernietigd door dit laatste
gezegde, valt snikkend op een stoel: „De
leeraar in plantkunde ook!!"
De Directeur, zonder geroerd le worden.
„Ja, daar huil je nu, om mij te vermur
wen. Wat geef ik om die tranen, die zijn
gemakkelijk genoeg te voorschijn te roepen.
Daar heb ik nicis aan, ik wil vaste, ern
stige voornemens. Luister naar mij. Je bent
lui geweest en hebt daardoor geen gebruik
gemaakt van alle goede eigenschappen
waarmee "de natuur je begaafd heeft. Je
moet die luiheid met wortel en tak uit
roeien, zooals de geneesheer een aangesto
ken tot in het merg verrot lichaamsdeel
uittrekt... Hoor je mij?"
De leerling, verlamd van schrik doordie
vergelijking: „Ja, mijnheerI"
Do Directeur: „Voor groote kwalen zijn
groole geneesmiddelen noodig. Ik zal die
dan ook toepassen. lil de eerste plaats
verbied ik je te huilen. Ik verbied je, dal
ten stelligste. Ik stel hot. nog wat uil, ]'-
van school te zenden, maar dit blijft je
voortdurend bedreigen. Pas op! Nu heb je
tot nader order hevel om. 's Woensdags,
's Zaterdags, 's Zondags en alle vacant-ieda-
gen thuis te blijven. Je mag mij wel dank
baar zijn, want zonder mij... Heb je mij
begrepen, jongeheer Willemsen?"
De leerling begrijpt de zaak in eens, en
zegt woedend, omdat hij voor den slecht
befaamden Willemsen is aangezien„Maar,
mijnheer, ik ben Willemsen niet
De Directeur, ongeloovig„Je bent Wil
lemsen niet?"
De leerling: „Wel neen, mijnheer, ik ben
Smit."
De Directeur, woedend: „Wat doe je dan
hier?"
De leerling, snikkend: „De leeraar in
plantkunde had mij gezegd,'dal. ik u deze
schriften moest brengen, omdat ik dc eer
ste in zijn vak was!"....
Gbdruxt tb* Drukkerij v. d. Schikdajjighk CovraS^
Miwnm KBMwwmaiiiiitK