aardappels op 'óón na vernietigd waren; die pene zou in zichzelf de mogelijkheid vertegenwoordigen om de wereld weer van dit onschatbare voedingsmiddel te voorzien, dis die oeno aardappel, nadat hij gepoot was. een oogst van tien opleverde, zoude geheele opbrengst van dien eenen na tien jaar reeds tien duizend millioen bedragen, wat voldoende zon zijn om de geheele we reld van voorraad te voorzien. De waarde van dien eenen aardappel zou een zoodanige zijn. dat men liever do stad New-York of Londen verwoest zon zien. dan dal die eene poter voor de wereld verloren ging. CT1INKESCHE MANIEREN. De beleefdheid ciseht van de Chincozen, dat zij alles van anderen zeer hoog schatten en met minachting over zichzelf en alles wat hun betreft, spreken. In een Chineosch verhaaltje wordt, verteld, hoe de kleeren van een bezoeker bedorven zijn, doordat oen kat er een oliekannetje over demi val len. Dadelijk na. het ongeval komt (legast- heer binnen, en de bezoeker, zijn woede inhoudende, zegt: „Toen ik uw geëerde.ka mer binnenkwam, dood ik tav geëerde kat schrikken, zoodat zij vluchtte cn uw ge oorde oliekan omgooide, over mijn geringe, onbetcekenende kleeren, dit is de reden van mijn ongepast verschijnen in uw ge- eerde tegenwoordigheid „Hoe is uw geëerde naam?" vraagt do eene Chinees aan den anderen. „De onbeduidende naam van gen broeder is Wang." „Wat is ïiw verheven leeftijd?" „Zeer klein, slechts een ellendige tig jaar." „Welk is uw edele woning?" „De Iopmen hut, waarin ik mij verberg, staat daar ginds." uw genn- zeven- OP EEN BADPLAATS. Op een badplaats, waar genezing te vin den was voor rheumatiek, was een oude dame, een „malade imaginaire", die do andere gasten verveelde met haar verha len over haar kwalen en de wonderdadige geneeskracht van het water. Zij maakte vooral een oudachtig heer tot haar slacht offer, die haar vragen en klachten ontzet tend langwijlig vond. De gelegenheid tot wraakneming werd hem geschonken. „Hoe vindt u deze plaats, het klimaat en de lucht?" vroeg ze. „Mevrouw," antwoordde de oude heer, „daar is maar één antwoord op te geven. Toen ik hier voor 't eerst kwam woog ik meer dan vijftig pond minder dan nu!" „U doel mij versleld staan," riep zij uit. „Ik kon mijn arm nauwelijks oplichten. Ik kon geen verstandig woord spreken. Ik kwam nooit uit mijn bed, zonder dat men mij er uit tilde, en mijn handen kon ik zoo weinig gebruiken, dat ik geen mes of vork kon opnemen. U ziet, dat ik nu niet veel haar heb, maar toen was ik heelemaal kaal. Ik was zoo zwak en hulpeloos, dat een kind van vier jaar met mij kon doen wat het wilde, zonder dat ik er mij tegen kon verzetten." „Wel verbazend!" riep de oude dame opgewonden. „U geeft me veel hoop! Hoe lang is u hier geweest? Wanneer kwam u hier voor 't eerst?" „Mevrouw," antwoordde de oude heer plechtig, „ik ben hieT geboren." EEN PRAKTISCH KONING. Victor Emanuel van Italië is geen figu rant, als men de verhalen mag gelooven, die over hem vc-rlcld worden. De minister van huitenlandsche zaken vroeg hem eens om uitbreiding van het personeel. De koning beloofde hem, er over te zullen nadenken. Den volgenden morgen ging hij alleen te voet naar het ministerie. Hij vond daar om negen uur een enkelen klerk. „Op welke uren wordt hier gewerkt?" vroc-g de koning. „Van 'acht tot twaalven," was het ant woord. „En wanneer kan ik uw collega's hier zien verschijnen?" „Gewoonlijk komen zij hier legen elven." „Uitstekend. Vertel uw chef, als hij komt, dat ik hier geweest ben." Daarop liet Zijne Majesteit den minister bij zich komen en gaf hem den raad, dat hij, voor hij om meer klerken vroeg, eerst eens moest toezien, dat. zij, die in dienst waren, hun plicht deden. Zangwill vertelde eens, dat hij een dame ontmoet had, die, toen zij zijn naam hoor de noemen, sprak: „0, mijnheer Zangwill, ik vind uw „Kinderen van het Ghetto" zoo mooi, dat ik het zesmaal gelezen heb." „Mevrouw," antwoordde hij „ik had lie ver, dat u er zes exemplaren van ge kocht had." Vader: „Toen ik zoo oud was als jij, gaf ik niet zooveel geld uit in een maand als jij in een dag." Zoon: „Nu, vader, daar moet. u mij niet hard over vallen. Waarom sprak u er niet met grootvader over?" „Is Tom Simmers nog altijd vol atten ties voor Marie Tom kens vroeg iemand, die uit de stad was geweest. „Neen, zij hebben geen attenties meer voor elkaar. -Zij zijn getrouwd." Een dame, die gevangenen bezoek', zegt tot een, die er goed uitziet: „Waarom ben je hier, goede man?" De gevangene antwoordde: „Voor diefstal in een hotel in een bad plaats." „Was je de eigenaar of de oberkellner?" vroeg de dame. Tom: „Maar was ze niet boos, toen je bij haar kwam met een baard van vier dagen oud?" Dirk: „Ja, zij zei, dat zij er zeer gevoe lig voor was." Bediende rn een boekwinkel (een boek nakijkende): „Bladzij 68 een gat." Het blad omslaande: „Bladzij (i-I weer een gat," De, gastvrouw heelt vergeefs een jonge dame gevraagd om wat le zingen. „Wat zegt u van een meisje, dat k a n zingen en uiol wil?" vroeg zij aan een ouden heer. „Dat zij opweegt legen een dozijn mens jes, die niet kunnen maar wel willen," is zijn antwoord. Hij: „Toen ik hier alleen zat, kwam Hilda voorbij on bood mij een stuiver aan voor mijn gedachten." Zij: „Wat een verkwistend mo.isje!" NEBERTANDSCI1E WIJSHEID. Aan begonnen werk kom! licht een endc. Gezelle. De Godheid ziet het hart, de menschden schijn van huiten. Vondel. Volgh 's hemels wet, want onrust vangt eersl aan, Zoo ras men wijckl van Godls gezetten regel. Vondel. Dits een beklaaglijck ding. dal wij, Ne derlanders. die al andere spraken kunnen 1 co ren. den eyghen nngheboren (aal zo on hebbel ijck s preken Roemer Visscher. Bemerkende de overvloedige rijckdomnien onzer Nederlandscher talen, waarin men zo ghantselijck sonder alle nood ghewoon was te leven ende ie lortsen van vreemde talen, 't gheen wij zelve meer ende beter t'huys hadden (heb ik) mij voorgenomen na mijn klein vermoghen mijn moe ders taal weder in haar oude ere te bren- ghen ende haar kleed, dat van zelfs rijeke- lijck was ende oierlijck, van do onnutte lap pen ende vuyle brodderijen te zuyveren. Coomhert. YOOR DAMES MODE. Het nieuwste op het gebied der bal toiletten, die men in allerlei stijlen ziet dragen, de.reeds meermalen genoemdeem- pire-japon, verlangt lichte stoffen. Chiffon levert, hoe vreemd het ook schijnede mooiste empire-toiletten. Een gewaad, dat in onafgebroken lijn, zonder insnijding voor de talie van de buste af neervalt, heeft een stof noodig, zoo zacht, dat ze zich naar de geringste beweging van het lichaam voegt, anders wordt het kleed als een zak, wanneer hel te nauw en plomp, als het te wijd is. De bewerking van chiffon stelt hooge ,'eischen aan tijd en bekwaamheid, daar het nooit enkelvoudig wordt gebruikt, maar altijd in lagen op elkaar; daardoor alleen verkrijgt het eentge stevigheid. Ook empire-toiletten met loovertjes, goud- en zilverborduursel zijn prachtig. Natuurlijk heeft men daarbij altijd een nauwsluitend zijden onderkleed noodig. Iedere soort van mouw wordt tegenwoor dig hij een baltoilet gedragen, maar het lijfje zonder mouwen act men niet. Hand aan hand met de menigvuldigheid der stijlsoorten van het uvondkleed gaan die van den avondmantel. Men draagt even goed verbazend wijde als sluitende man tels, capes en empiremantels! Van de pracht dezer mantels kan zich slechts een begrip vormen wie op een abonnements- dag de aanzienlijke Parijzer wereld de be roemd mooie trap van de opera zag afgaan. Deze aanblik is haast nog mooier dan die van de schil Lerend verlichte zaal met de door dames in groot toilet bezette loges. Om zich een begrip te maken van den rijkdom van zulke mantels wordt hier een buitengewoon kostbare beschreven. Over een tamelijk wijden onderrnantel van rose atlas, die van achteren spite, van voren sterk was afgeschuind, hing de eigenlijke manteluit breede Iersche kant en breed bouillonneersel van vleeschkleu- rig chiffon samengesteld. Van ter halver hoogte van den mantel af. viel het chiffon als een strook naar beneden en was daar met hermelijn versierd. De voering van liet bovenste deel bestond uit gedoft chiffon. Van 'dit kunstwerk wordt natuurlijk alleen om de merkwaardigheid melding gemaakt. Zeer mooi en praktisch tegelijkertijd zijn de zwarte zijden avondmantels. ELLEN KEIJ. Ellen Keij, die hier door haar werken reeds lang hekend was, won door haar sym pathieke persoonlijkheid, verleden jaar bij haar optreden in ons land, de harten van allen, die haar zagen en hoorden. Hier volgt iets over deze beminnelijke persoon lijkheid. Zij werd in 1849 op het landgoed Sunds'holm geboren. landgoed, uiL het De bezitter van dat Keltische geslacht Mac Key gesproten, die zich in Zweden ves tigde, had bij zeer vrijzinnige beginselen veel gevoel voor knust, en vond in zijn vrouw, die tot een adellijke familie be hoorde, een verstandige levensgezellin. Bei den waren arislokratisoh van gemoed en zeden, maar demokratisch in hun begrip pen; in veel opzichten was'de moeder haar ijd ver vooruit. De opvoeding was streng en liefdevol tegelijk. Bij Ellen openbaarde zich vroegtijdig een echt moederlijk gevoel en een sterk besef van rechtvaardigheid. Men liet haar leeren wat zij wilde; met behulp van privaatonderwijs en degelijke lectuur; voor alles echter door een inni ge n omgang met de natuur, rijpte zij tot een persoonlijkheid, wier zieleieven zich slechts door 'het haar verwante verrijkte. Op negen tien jarige n leeftijd volgde zij haar vader, die. toen zijn werkzaamheid inden Rijksdag begon, naar Stockholm; hij ge bruikte zijn dochter als secretaris en bracht haar op de hoogte van de politiek. Van haar twintigste tol haar dertigste jaar nam zij veel in zich op, waartoe reizen in het buitenland en de omgang met hoogstaande vrouwen, waaronder Sonja Kowalewska en Charlotte Leffler-Kdgrén, veel bijdroegen. Op baar vier cn twintigste jaar schreef zij voor 't eerst, iets in een vrouwcnlijdschrin. Iets later trad zij als spreekster in het publiek op en verkreeg dadelijk groolen naam door haar vurige welsprekendheid, die weinig in overeenstemming was met haar bescheiden, verlegen persoontje. De aanleiding ertoe kwam dan ook niet uil haar zelf. Eerzucht en neiging om iets nieuws te beginnen, bohooren niet lothaar eigenschappen. In '1S86 werd zij onderwijzeres aan een meisjesschool, omdat, geldelijke verliezen, door haar ouders geleden, haar noodzaak ten voor zichzelf Le zorgen. Twintig jaar heeft zij als zoodanig gearbeid en begon met het allereenvoudigste werk. Haar moe derlijk gevoel deed liaar de kinderharten winnen en nu nog spreken haar vroegere leerlingen van de echt stichtelijke uren, die zij aan Ellen Key danken. Maar juist.toen leed zij 'de bitterste ontberingen, wat zij, die in aesthetische- levensbeschouwing was opgevoed, diep moest, voelen. Later verliet zij de school en trad op als spreekster, waarbij zij zich vooral richtte tot de vrouwen, die op de fabriek van den heer Nvström werkten. Hier kon zij haar krachten wijdon aan volksontwik keling, waarnaar zij steeds verlangd had. Later stelde zij avondjes in ter ontwikke ling van het volk, waartoe zij gebracht werd door het woord van een der arbeid sters: „Niet om uw kleeren en spijzen be nijden wij u het, meest, maar om de gees telijke genietingen, die in zooveel ruimer mate uw deel zijn dan het onze." Haar werkzaamheid nam nu steeds meer een openbaar karakter aan als schrijfster, als voordraagster wierp zij zich in den tegenwoordigen strijd der denkbeelden. Over deze openbare werkzaamheid kan men al leen rechtvaardig oordeelen, door een die pen blik te slaan in Ellen Key's inwendige ontwikkeling', die uit haar talrijke geschrif ten blijkt. Het is een ontwikkeling, die naast eischen van hooger levensgenot en levensverrijking voor den enkeling, steeds meer den allroistischen wensch koestert, de levensidealen, die zij voor zichzelf heeft gevonden cn de wegen, die daarheen lei- Ten, ook aan anderen te doen kennen. In haar eersten bundel vinden wij de volgende gedachte uitgewerkt: Wij kunnen, wanneer wij al onze eigen schappen harmonisch ontwikkelen, ons le ven zelf vormen, ons bestaan tol een steeds rijper wordend kunstwerk maken. In de nieuwe geschriften wordt ongeveer hetzelfde thema behandeld zij vordert voor iederen persoon het recht zich te ontwik kelen, daar volgens haar alle menschdijkc vooruitgang van de moest begaafden uit gaat. Zij wijst iedere persoonlijkheid even wel zekere grenzen aan, daar zij als eerste eisch van den vrij geworden rnensch stelt, dat hij zichzelf streng beheerscht. Want iedere persoonlijkheid is aan de groot.e wet van het leven onderworpen, volgens welke ieder misbruik van vrijheid lijden tenge volge heeft. Dat voert haar tot de erken ning: „dat ieder persoonlijk hoewel hij op zichzelf een geheel vormt, toch slechts een deel van het geheel is; dat ieder slechts door anderen volkomen wordt en hetge- hcel door allen. Dit gevoel maakt ons in dividualisme zooveel beier dan dat van andere lijden, omdat het gevoel voor ons zelf ook medegevoel is." Ellen Key zoekt den eïsch van z.elfbe- houd en die van zelfopoffering met elkaar le verzoenen en haar streven is, ieders eigen rijke persoonlijkheid ten nutte van de massa te gebruiken. Zij zelf doet dit. Al haar kracht gebruikt zij ten- dienste van her vormingen in den tegenwoordigen tijd liefst van zulke die in overeenstemming zijn met haar kunstenaarsnatuur. Zij is bezield door Ruskins droomde verede ling van iederen persoon door de kunst. Haar hervormingsdenkbeelden zijn meestal gericht op het jonge kind, 'en daarbij raakt zij sieeds het diepste en fijnste der men- schelijke ziel aan. Aan de kinderen wijdde zij een boek, waarin zij van de gedachte uit gaat, dat de twintigste eeuw „De eeuw van het Kind" zal zijn. Zullen ook al haar hervormingsplannen misschien niet in de praktijk uitgevoerd kunnen worden, in het boek vindt men toch zulke diepe waarhe den, zulk een innig hegrijpen van de kin derziel en wat die noodig heeft om niet van haar Huwelijk", fijnste wat in haar schoonste uitingen gestoord te worden, dat dit boek voor ouders en op voeders van groolo waarde is. Hetzelfde kan men getuigen laatste boek „Over Liefde en Zij zegt daarin het diepste en hierover gezegd kan worden. Zij ziet ook de mogelijkheid om in het huwelijk de verhouding tusschen man en vrouw vrijer, voller, duurzamer te maken, door steeds voortgaande verrijking en daardoor vernieu wing van ieder afzonderlijk. Wel vindt men in dit boek gezegden, die elkaar tegen spreken, maar het gebied waarop zij zich beweegt, is nog zoo weinig bestudeerd, dat dit wel niet goed anders kan. Uit. al het gezegde blijkt, dat Ellen Key niel, zooals men wel eens beweert, be hoort lot die denkers en wijsgeeren, die nieuwe waarheden vinden, door bespiege ling. Haar geheele aanleg om naar inner- lijkcn rijkdom te streven, van alles ge- btuik te maken, wal het inwendig leven kan verhoogen, het leven levenswaard te maken, heeft haar in hooge mate tot le- venskuustenares gemaakt, heeft haar een levensbeschouwing doen verkrijgen, die zij zelf „geloof in het leven" noemt. Haar leven is in overeenstemming met haar woorden; haar werk komt voort uit haar innigste zijn. Wel weten wij, dal de door 'haar aangegeven wegen niet voor ieder begaanbaar zijn, maar Ellen Key's voorbeeld leert ons, dat allen hun ziele ieven kunnen ontwikkelen; en haar hoofd verdienste zal wel zijn. dat zij steeds weer opnieuw vermaant de kindoren daarloe Le brengen door een verstandige leiding, niet door onderdrukking van htm innerlijken aanleg. De hofballetmeester Frits Scharf te Stuiigarl heeft kort geleden op het tooneel door een ensemble trachten te doen uit voeren wat Isadora Duncan in den solo- dans bereikt. Bij klassieke toonwerken van Handel en Bach worden in antieke klce- derdrachlen verschillende dansen uitge voerd. De rust en schoonheid der bewegin gen, de plaatsingen en groepeeringen had den, bij liet prachtige landschap, waarin men een bosch, bergen en een Griekschen tempel aanschouwde, een bizonder sc'noone uitwerking. Naar men zegt, is het aan geen twijfel onderhevig, of dit nieuwe ballet zal ook op andere Duitschc tooneclen ingang vinden. Eicon ar a Duso, die eindelijk ook weer eens ons land van haar 'hooge kunst heeft laten genieten, heeft in vcreeniging met anderen te Turijn een wedstrijd uitgeschre ven voor dramatische werken. Men mag daarvoor inzenden 'tot 31 Jan. 190G. De prijs voor 't beste werk bedraagt 10.0001.jire. RECEPTEN. Amcrikaansche Spiegeleieren. In een koekenpan laat men een stukje boter 4 of 5 minuten lang bakken meteen theelepeltje heel .fijn gesneden uien en een heel klein bedje Cayenne-peper dit laat ste geeft er den. eigenaardigen smaak aan. Hierna doet men er twee met zout ge klopte eieren in on laat ze onder omroe ren bakken. Dit gerecht is vooral bevolen voor lien, die veel eieren eien en eV niet vim houden. aan te moeten Kastanjetaart. Voor deze bizonder lekkere taart heeft men noodig; 1 K.O. kastanjes, fi eieren en 21/2 11X1. suiker. Eerst worden de kas tanjes geschild en in warm water gelegd, om er het bruine velletje af te doen gaan. Daarna, worden ze zoo buiig in water ge kookt, tot ze week zijn. Dan laat men ze drogen en koud worden en maakt ze niet de hakmacli.inc zoo fijn mogelijk. De 6 eierdooiers worden met de suiker geklopt, de kastanjes worden daarbij gevoegd en daarna de G eiwitten tot schuim geklopt. Een springvorm wordt v;ui binnen met bo ter bestreken met broodkruimels bestrooid, daarin wordt liet deeg gedaan, dat dan een uur in den oven hakt. Men kan het gebak, als het uit den oven komt met sui kerglazuuT bestrijken. YOOIt KïNDEltEN. tor DE LEERLING WILLEMSEN. (Verhaal i.n gesprekvorm). Personen: De Directeur. De leerling. Vie- de portier. Het tooneel grijpt plaats in de werkka mer van den directeur eener groole school, waaraan hij nog maar sedert zeer korten tij d verbonden is. De Directeur: „Victor." Victor: Mijnheer do Directeur?" De Directeur: „Ga den leerling Willem- sen uit 4 B roepen. Er moet eens een eind komen aan de ondeugende streken van dien hengel. Je brengt hem mij dade lijk, hé?" Victor: „Ja, mijnheer dc Directeur." (Hij verdwijnt). De Directeur gaat weer ijverig aan zijn werk voort. De leerling op de deur; Klop, klop De Directeur, streng: „Binnen!" De leerling (een kleine, blonde, bleeke, magere, verlegen jongen, die al angstig is als hij de kamer van den Directeur ziet. Hij heeft een pakje schriften in de hand): „Mijnheer de Directeur De Directeur legt zijn pen neer: „0,ben jij daarl Heel goed. Ga zitten of neen, aanmerkingen. Tn ton je van school je ouders heb ik verkrijgen en nu neen, na te hebt nam ga niet zitten. Het is beter, dat' je blijft staan." De leerling, verlegen: „Ik kom, mijnh... De Directeur, heel streng: „Zwijg,straks mag je spreken als je wat te zoggen hebt. Al lang heb ik je eens onder handen wi|. Ion nemen, voor ik er toe moet overgaan een beslissing ten opzichte van je lol to nemen, die zeer cmslig zou zijn. Je begrijpt me: van allo kanton komen klachten over je in, zoowel over je leeren als over je gedrag. .Het is een overstrooming van klach ten, van slechte nanlccketiingen en van onzen raad was bcslo- l,c zonden. Ter wille van nog een uitstel kunnen heb ik eens een onder zoek ingesteld naar je gedrag cn. je werk. Ik was t.ot de grootste toegevendheid ge. ne-igd, maar wie kan toegevend blijven te genover een deugniet als jij? Wat je leeraren over je zeiden, verzwaarde slechts, wat zij mij schriftelijk hadden meegedeeld. Je bent niet alleen lui, je bent ook nog brutaal. Je lacht om je meesters. Is het waar of niet? Beken het maar. Heb je om je mees tere gelachen?" De leerling, vcrslijl'd van schrik, mair oprecht: „Niet dikwijls, mijnheer, nietdik- wijls." De Directeur met toenemende strengheid: „Niet dikwijls U 't Is netjes. Niet dikwijls, dat is maar al te dikwijlsI En was dit nog maar alles I Maar je stookt, je kameraden op om je volgen in je onbeschaamdheid. Je bespottelijke leckeningen gemaakt, die mee naar school onder de oogen van de uitstekende mannen, waarvan zij het portret moesten voorstellen'; Je hebt op die manier met voeten getreden den eerbied, de welvoegelijkheid, do allereerste begrip pen van beleefdheid, die je toch schuldig bent aan die bewonderenswaardige leeraren, die hun werk, hun geestkracht, hun leven' zelfs geven aan hol onderwijs. Je hebt getoond geen hart te hebben Ileh je ge daan, wat ik daar zei?" De leerling, doodsbleek, inel tranen in de oogen: „Niet dikwijls, mijnheer, niet dik wijls, bijna nooit Do Directeur: „Je ziel, ondanks je tc- genslrihbolingen en je halve leugens val je door de mand. Daar komt de misdadiger altijd toe, heeft een wijsgeer gezegd Laten we nu eens over je werk spreken; nadat ik naar je gedrag had gevraagd, be gon ik óver je werk, een, nieuwe reden lot verdriet voor mij, tot schaamte voor jou. Al je meesters zijn daar eenstemmig over: je doet niels, je wilt niets doen... De leeraar in de letterkunde beschouwtje als een onhandelbare leerling. Dat is zijn ui: I. drukking. De leerling, hardop huilend: „De leeraar in letterkunde?" De Directeur: „.Tuist die goede, vaderlijke rnan. Je kent je lessen niel, maakt je werk slecht. Men zou je je domheid kunnen vergeven, maar wal moeten we zeggen van die luiheid, die slordigheid? De leeraar in geschiedenis herhaalt bijna woordelijk wat zijn ambtgenoot zegt. De leeraar in het Fransch De leerling, het hoofd buigend: „0,de leeraar in het Fransch!" De Directeur: „Je hebL liever niel, dat ik daarover spreek, zoo zeker ben je, dat je je dn dat opzicht veel l.e verwijten hebt... 't Is een akelige las!, een slecht geweten, jongeheer! Ik veronderstel, dal je nu van die diepe ivtuirlieid overtuigd bent... üc leeraar in de plantkunde is zoo mogelijk nog ontevredener en boozer dan alle an deren 1" De leerling, vernietigd door dit laatste gezegde, valt snikkend op een stoel: „De leeraar in plantkunde ook!!" De Directeur, zonder geroerd le worden. „Ja, daar huil je nu, om mij te vermur wen. Wat geef ik om die tranen, die zijn gemakkelijk genoeg te voorschijn te roepen. Daar heb ik nicis aan, ik wil vaste, ern stige voornemens. Luister naar mij. Je bent lui geweest en hebt daardoor geen gebruik gemaakt van alle goede eigenschappen waarmee "de natuur je begaafd heeft. Je moet die luiheid met wortel en tak uit roeien, zooals de geneesheer een aangesto ken tot in het merg verrot lichaamsdeel uittrekt... Hoor je mij?" De leerling, verlamd van schrik doordie vergelijking: „Ja, mijnheerI" Do Directeur: „Voor groote kwalen zijn groole geneesmiddelen noodig. Ik zal die dan ook toepassen. lil de eerste plaats verbied ik je te huilen. Ik verbied je, dal ten stelligste. Ik stel hot. nog wat uil, ]'- van school te zenden, maar dit blijft je voortdurend bedreigen. Pas op! Nu heb je tot nader order hevel om. 's Woensdags, 's Zaterdags, 's Zondags en alle vacant-ieda- gen thuis te blijven. Je mag mij wel dank baar zijn, want zonder mij... Heb je mij begrepen, jongeheer Willemsen?" De leerling begrijpt de zaak in eens, en zegt woedend, omdat hij voor den slecht befaamden Willemsen is aangezien„Maar, mijnheer, ik ben Willemsen niet De Directeur, ongeloovig„Je bent Wil lemsen niet?" De leerling: „Wel neen, mijnheer, ik ben Smit." De Directeur, woedend: „Wat doe je dan hier?" De leerling, snikkend: „De leeraar in plantkunde had mij gezegd,'dal. ik u deze schriften moest brengen, omdat ik dc eer ste in zijn vak was!".... Gbdruxt tb* Drukkerij v. d. Schikdajjighk CovraS^ Miwnm KBMwwmaiiiiitK

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1906 | | pagina 10