66- Jaargang.
Zaterdag 25 October 1913
No. 14359
De roode kamer.
Consul-inspecteurs.
Journalistieke Excursie.
Derde Blad
Qngewenschte grondeigenaars.
Deze courant verscbjjnt 3 a g e J ij k Sj met uitzondering van Zon- en Eeestdagöïb
prtjs per kwartaal.! Koor Schiedam eau Klaar'cLingen fh £25j fraaefl
per post ik 1»65,
Prijs per weeks Koor Schiedam aa Klaardingen 10 peut,
Afzonderlijke nummers 2 cent.
f Abonnementen worden dagelp» aangenomen i j -
A'dvertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten 3ea middags vóór een
Bur aan het Bureau b'ezorgd zijn.
Bureau: Lange Haven No. 141 (hoek Korte Haven)'.
Erp Eet 'A' 3 e E f e S H M Ean XB regelA Hö»92j Iedere regel nie*s
X8 Centoi Reclames 80 bent per regeL Groote letters naar de plaats die zij
innemen,
Adverteatïën bij abonnement op roordeelige voorwaarden, (Tarieven
hiervan zjjn gratis aan hef Bureau te b'ekomen, i j a
In de nummers Bie Dinsdag-,- DonHerdag- en "Zaterdagavond
verschijnen, worden zoogenaamde kleine advertentiën opgenomen tot den prij4
van '40 cents per advertentie, bg vooruitbetaling aan het Bureau te voldoen,
Intercommunale Telefoon No. 103.
De wijze, waarop de Engelsche minister
Lloyd George namens het kabinet tegen
de giooto grondeigenaren is uitgevaren,
moet voor Nederlandsdie oor-en wel wat
vreemd geklonken hebben. Wij zijn aan
een dergelijke ondeftige behandeling van
de openbare zaak niet gewend. En \yij kun
nen die met name ten aanzien van deze
zaak niet gewend zijn, omdat de toestanden
ten onzent gelukkig zoo lieel anders zijn
dan ginds.
Toch kunnen wij niet zeggen, dat bij ons
te lande van die Engelsche misstanden hee-
lemaal niets gevonden wordt en dat er nooit
of te nimmer hier sprake zou kunnen zijn
van maatregelen gelijk de Engelsche libera
len thans zouden willen gaan nemen. Nu
zullen er natuurlijk stemmen gehoord wor
den, die eiken maatregel tot beperking van
den eigendom socialistisch noemen. Maar
daarom is dit nog niet zoo.
Dat iemand het recht heeft een groe
ten lap gronds te koopen, daarom een
hek te laten zetten en daarin een villa
te bouwen, spreekt vanzelf. Dat die lap
grond desnoods heel groot mag worden
genomen het is al evenmin 'te ontkea-
nen. Nu is het natuurlijk heel vriendelijk
van den eigenaar als hij in zulke bossehen
of parken ook andere laat wandelen, doch
een recht hem hiertoe te dwingen, bestaat
niet. En als men bizonderheden hoort over
de wijze, waarop het paibliek zioh veelal
op dergelijk particulier terrein gedraagt,
begrijpt"'men, dat de grondbezitter heel
vaak oneindig yeel geduld moet hebben
wil hij niet tot sluiting overgaan.
Doch uit dit alles volgt nu niet, dat men
een grondeigenaar dus ook moet toestaan
de heele Veluwe op te koopen en die af
te sluiten. Er zijn zekere grenzen. Wordt
het grondeigendom zóó groot, dat door
grootere uitbreiding de wol vaart van. oen
streek zou kunnen worden verminderd, dan
behoort de overheid tusschenbeide te ko
men, gelijk zij tusschenbeide behoort te
komen, indien een grootgrondbezitter zijn
bezit zoodanig gebruikt, dat hij de bronnen
van inkomsten doet opdrogen ter wille
van een particuliere liefhebberij: de 'jacht.
Nu is de vraag, hoe dit tusschenbeide-
komen moet geschieden cn wanneer daar
voor de tijd is aangebroken, buitengemeen
lastig. D,och dat neemt niet weg, dat men
de vraag zal moeten oplossen. Want er
zijn feiten, die erop wijzen, dat men ook
in ons land heel spoedig voor die moeilijk
heden zal komen.
Het beste voorbeeld van grond verknoeiing
dat trouwens ook door Lloyd George
is gebruikt levert de jacht bp. Niet do
gewone' jacht, gelijk die door duizenden
jagers in den jachttijd wordt uitgeoefend.
Deze moge iemand meer of minder sym
pathiek zijn, doch ontkend kan ,niet wor
den, dat het een potig en moeilijk werk
is, dat voor de liefhebbers zeker veel ge
noegen oplevert en zeker geduld kan wor
den, zoolang het geen schade van beteeke
nis aan den grondbewerker kan opleve
ren.
Doch de jacht, die wjj hier bedoelen,
is de poenige jacht, die door veel voisten
en groot-grondbezitters wordt uitgeoefend
en daarin bestaat, dal men zooveel groot
wild in een betrekkelijk klein bestek samen
drijft, dat de jagers om zoo te zeggen
niet missen kunnen. Alen brengt de dieren
in grooten getale bijeen, alleen om ze jn
giooton getale in enkele da^en te kunnen
doodschieten. Voor deze jacht worden al
lerlei dieren opgekweekt, die vaak niet
meer in de stieek thuisbehooren gelijk bijv.
wilde zwijnen op de Veluwe, welke dan
niet zelden allerlei schade aan het gewas
tcebiengen en zelfs gevaar opleveren voor
de romlomwonenden.
Toen dit een paar jaar geleden ten aan
zien van hot Oostelijk deel dor Veluwe
bekend werd, s men tegen deze uit Duitsch
land overgebrachte gewoonte niet kras ge
noeg opgetreden. Jlet mag niemand
wten ook toegestaan zijn op zijn parti
culiere teireinen gevaarlijke dieren los te
laten alleen prndat hij bij gelegenheid gaar
ne op (lie dieren schiet.
Doch nu begint deze ongewenschte me
thode school te maken. Een ander rijk
particulier is pu op dezelfde wijze bezig
in de West-Veluwe. En niet tevreden met
overal jachtterrein te maken, met de boeren
uit hun huisjes te zetten en landbouw
bedrijf vrijwel onmogelijk te maken, wil
hij nu zelfs een openbaren weg aantasten:
den mooien jveg van Hoenderloo naar Ot-
terloo. De weg eenvoudig opheffen, dat
gaat natuurlijk in onzen tijd niet meer,
doch deze heer wil in plaats van den mooien
ouden een leelijken nieuwen weg cadeau
geven en dan den moeien, ouden bij zijn
jachtterrein trekken.
Het schijnt, d/it de gemeenteraad van
Ede daarnaar wel ooren heeft, jioch nu
komen anderen daartegen in het geweer.
De sympathieke N. Wielrijdersbond heeft
er zich voorgespannen en ook anderen)
komen met kracht tegen deze overdrijving
van het grondbezit op.
Naar onze meening volmaakt terecht.
Er zijn grenzen aan de rechten, die uit
grondbezit woiden afgeleid. Het schijnt ons
op zichzelf geer de vraag of op den duur
mag worden toegelaten, dat een landheer
een streek geheel ontvolkt alleen omdat hij
gaarne een paar, schitterende jachtpartijen
in hei najaar geeft. Want men vergeto met
dat van die boeren kleine winkeliers le
ven, dat de welvaart van een gameentq
samenhangt met Jiet markten dier landbou
weis, dat van een steeds toenemende land
houw allerlei andere takken van welvaart
afhankelijk zijn, din in hun bestaan bedreigd
woiden, wanneer héél rijke landheeren het
in hun hoofd halen ter wille van zulke
jachtpartijen landen te on ontginnen.
Lichtvaardig mag op dit gebied zeker
niet worden ingegrepen en men zal zioh
zeker tweemaal moeten bedenken alvorens
in te grijpen. Mits dan maar vaststaat, dat
ten slotte de overhead het recht heeft om
aan al te groote eigengerechtigheden op dit
gebied een einde te maken.
De oude vrouw, verloren in gedachten,
tuurde in het vuur, de man met den hou
ten arm zat eveneens bij den haard en
leunend tegen den schoorsteenmantel, stond
ik bij hen en trachtte hun vast geloof aan
geesten aan het wankelen te brengen door
een onverschrokkenheid te hetoonen, waar
van zij rilden. De vrouw, met de bleeke
oogen, lachte om mijn bewering, dat ik in
al mijn acht-en-twintig levensjaren nog nim
mer eenigen geest had bespeurd. De oude
'man herhaalde steeds, op mijn zeggen, dal
ik den geest zou erkennen, zoodra ik hem
tastbaar zou hebben aanschouwd: „maar
dan heeft u ten slotte dit zelf gewild.'
Ik zette mij aan tafel, waar ik mijzelf
toevallig door een ouden spiegel, tegen
over mij, in onmogelijk forsche afmetingen
zag teruggekaatst.
„Welnu," zei ik, „ontdek ik iets dezen
nacht, dan ben ik heel wat wijzer, Ik b'en
open oog en oor voor alles wat tot rni,
mocht komen."
„Het is uw eigen wil," herhaalde opnieuw
do man met den gebroken arm.
Over de steenen in den gang hoorde 'ik
het geluid van een stok, en van een on
zekeren stap, de deur knarste in de heng
seis, toen een tweede oude man binnen
kwam, nog gebogener, nog gerimpelder, nog
ouder dan de eerste. Ilij steunde op den
oude kruk, zijn oogen lagen diep^onder een
kap iin schaduw verborgen, en zijn paars
blauwe onderlippen, half open, deden gele
Een jaar pf vier geleden hebben wij een
plan verdedigd, dat toen eenige kans van
lagen scheen te hebben, doch sedert weer
in den doofpot is gedaan Waarschijnlijk
omdat men jiet met allerlei politieke vra
gen te druk had om zich bezig te hbu-
den met ?.oo zuiver-eoonomische kwesties, i
Wij willen daarop nog eens de aandacht
vestigen omdat het nu onder een nieuw j
ministerie wat dichter bij zijn vervulling I
zou kunnen komen.
Intusschen moeten wij van te voren waar-
schuwen: ons plan heeft een schaduw-
ijde, een bijna onvergeeflijke schaduwzij-
de zouden wij willen zeggen, indien men i
ons deze zonderlinge uitdrukking permit- i
teert: het is nieuw en heelemaal origi- I
neel. Er is daarvan niets nagemaakt-Duilsch
of nagemaakt-Engelsch, ja at. staan dat het j
Fransch of Ooslenrijksch of Italiaansch zou
zijn.
Wij heseffen, dat dit een ernstig bezwaar
is. Maar ,wij wagen het erop.
Wat is de kwestie? Onze h'andelsverte-
genwoordiging in het buitenland is vol
strekt onvoldoende. Wij hebben veel te
weinig beroepsconsuls. In Duitschland en
Engeland ieder jnaar één, in Italië b.v. geen
een.
Op dit punt staan wjj, zeer ten achter
bij onze grootere concurrenten op da we
reldmarkt, die jiet aantal hunner beroeps
consuls belangrijk hebben uitgebreid en
van dio uitbreiding'do vruchten plukken.
Nu is het natuurlijk financieel voor ons
zeer bezwaailijk ,om op dit punt met deze
landen te concurreeren. En toch spreekt het
vanzelf, dat de nadeden, voortvloeiend uit
het feit, dat wij zoo weinig van die terrein- j
verkenners en ambtenaren ter bevordering
van onzen handel, landbouw en indrustric
hebben, ons zeer beslist in een mindere po
sitie brengt dan de bewoners dier andere
landen.
Wat is hiertegen nu te doen?
Het vo.or de Jiand liggend middel is
natuurlijk: benoem meer van die ambte
naren.
Doch dit middel is buitengemeen kost
baar, omdat het alleen afdoende kan hel
pen als daaraan zéér groote bedragen be
steed worden.
Is er nu niet een ander middel om
meer vruchten te plukken van onzen con-
sukuren dienst, gelijk luj nu is ingerijciht,
zonder dat men tot zulke dure maatregelen
zijn toevlucht neemt.
Het komt ons voor, da,t dit middel in-
rleulaad gemakkelijk Ie vinden is. Want
naast onze beroepsconsuls hebben wij een
massa honoraire consuls, die betrekkelijk
weinig voor de vermeerdering onzer wel-
vaait doen. Zij schrijven misschien rapport
jes, verrichten zekere formeel© handelingen,
ontvangen de officieren van ©en oorlogs
schip doch daarmee is dan ook hun
gchoele taak iu den regel omschreven. Nu
zijn er ongetwijfeld velen, die niets meer
tanden zichtbaar worden. Hij schuifelde re
gelrecht op een armstoel aan, tegenover
mij aan tafel, en beverig-kleumend begon
hij te kuchen. De man met den houten
arm zond haastig een blik van tegenzin
af naar den nieuw-aangekomenede oude
vrouw had geen belangstelling voor zijn
tegenwoordigheid, maar bleef staren naar
het grillige vlammenspel.
„Ik zeg nog eens 't is uw eigen
wil," zeide de man met den houten arm
opnieuw, toen het gehoest even had opge
houden.
„Het is mijn eigen wil," herhaalde ik
eveneens opnieuw.
De man met de schaduw-oogen ontdekte
plotseling mijn tegenwoordigheid, keck, met
zijn hoofd ter zijde gebogen, naar mij op.
Even ving ik den blik zijner oogen op,
die, klein en ontstoken, doch helder sche
nen. Toen begon hij opnieuw te kuchen.
„Waarom drink je niet?" vroeg de man
met den houten arm, de bierkan naai
hem heenschuivende. De man met de kap
schonk zich een glas in met bevende hand,
zoodat oen groot gedeelte er naast plaste
op de tafel. Zijn monsterachtige schaduw
kroop togen den muur op en spotte over
zijn bewegingen toen hij zich het bier in
schonk. Ik moet bekennen, dat ik er niei
op gerekend had, zulke vreemde huisbe
waarders te zullen zien. Voor mijn gevoel
is er in ouderdom iets onwezenlijks, ont»
aardendsmenschelijke hoedanigheden schij
nen van oude menschen, ongevoelig, eiken
dag meer af te glijden. Deze drie gaven
mij een gevoel van onbehagelijkheid door
hun lange zwijgperiodes, door hun gebogen
houding, hun duidelijk-betoonde onvriende
lijkheid tegenover elkaar en tegenover mij
wenschen te doen en het wellicht lastig
zouden vinden om nog weer lastig geval
len te worden. Doch' er zijn er toch ook
niet weinigen, die weer hléél gaarne eens
wat voor het vaderland zouden willen doen,
indien men hen daartoe in de gelegenheid
stelde. Doch dat gebeurt niet voldoende
al geschiedt het onder den "tegenwoordigen
chef van Handel" meer dan vroeger
en in elk geval missen zij de „Anregung"
die voor hen zou uitgaan van een per
soonlijke aanraking met het departement
en daardoor met den handel, de industrie,
enz.,
Die „Anrugung," nu zouden wjj willen
geven door een. paifr rondreizende „in
specteurs van den consulairen dienst."
Wij schrijven dezen titel met zekere aar
zeling en zouden haast liever geneigd wil
len zijn onze oude benoeming weer neer te
schrijven: Staatshandelsreizigers. Want dat
zouden deze ambtenaren moeten zijn. Zij
zouden zoo weinig „dienstdoener" en zoo
weinig „inspecteur" mogelijk moeten zijn.
Zij zouden telkens de consuls dn een be
paald land moeten gaan opzoeken, na eerst
in verschillende centra in ons land zitting
te hebben gehouden om aanraking te krij
gen met de kooplieden, industrieelen, enz.,
die zich voor dat land zouden interesseo
ren. En h'un inspectiereis zou zich natuur
lijk niet tot inspeoteeren moeten bepalen.
Zij zouden ook op eigen initiatief moeten
'handelen en later de boodschappen, die
zij in het vreemde land gekregen hadden,
weer mondeling in de bedoelde centra van
ons land moeten overbrengen.
Het ligt voor de hand, dat door al derge
lijke persoonlijke besprekingen een voeling
tusschen producent en buitenlandschen ver
tegenwoordiger zou kunnen verkregen wor
den, die goud waard zou zijn. En ook de
directe aanraking van het departement met
deze beide groepen zou er slechts bij win
nen.
Inderdaad er is zoo alles vóór deze
regeling, dal het eigenlijk niet te begrijpen
is, dat zij niet allang js ingevoerd.
Nu spreekt het wel vanzelf, dat een
paar van zulke handelsreizigers niet goed
koop zouden zijn. Voor een mager tracle-
mentje krijgt men zulk© menschen niet en
ionge consulaire ambtenaren zullen daar
voor in den regel niet de meest geschikte!
personen zijn.
Doch wat hebben die '20, 30 mille, die
een dergelijke maatregel zou kosten, te
beteekenen tegenover de reusachtige kosten,
die een uitbreiding van ons consulaire»
corps met een 20-tal ambtenaren met zich
zou brengen en tegenover de geweldige
voordeden, die deze methode mits uit
stekend en onbekrompen, uitgevoerd voor
onze welvaart zou kunnen jiebben.
vut.
Afscheid van Weenen Somme
ring en Bozen.
Meer dan een week zijn wij in Wee
nen geweest en hoe algemeen was de
wensch: och, kon toch ons verblijf in deze
heerlijke Donau-stad nog met enkele dagen
worden verlengd 1 Want al hadden u ij veel
gezien en veel genoten, al waren onze da
gen gevuld geworden van uur tot uur mot
wisselende indrukken en genoegen dit
had ons achtdaagsch verblijf althans om
geleerddat het met Weenen gaat als met de
„appetit, qui vient en mangeanl", hoe meer
men Weenen leert kennen, hoe meer men
er ook van weten wil; en juist weten
wil datgene, wat Weenen zoo interessant
maakt: het leven mèt do Wecnere, het
vertrouwd geraken met die levensuitingen,
waarmede de doortrekkende vreemdeling
meestal onbekend blijft en waarvan wij
eenigszins Ahrnrng kregen door de gesprek
ken met onze leiders, die dag aan dag
ons vergezelden en wier gesprekken som
tijds interessanter waren dan hetgeen wij
bezichtigden. De gewone bezienswaardig
heden, in Baedeker vermeld, zijn ons na
tuurlijk getoond, andere Wetenswaardig
heden, voor gewoon vreemdelingehbezoek
niet toegankelijk, werden ons ter bezich
tiging gesteld; wij zijn het middenpun! ge
weest van officieel© festiviteiten, hebben
in schouwburg en opera bijzondere voor
stelling bijgewoond, zijn de gasten geweest
van het gemeentebestuur cn van onzen,
gezant; maar dat alles is het eigenlijke
Weenen niet; het karakteristieke „Wiene-
rische" staat niet in Baedeker opgetee-
kend, nóch wordt het bij officieelen Uont-
melslag te voorschijn geroepen I)at karak
teristieke kan men niet zoeken, hel moet,
als bij toeval, ineens op ons toekomen;
het kan ons tegemoettreden op een slen
tering door een geheel onbelangrijk stads
gedeelte; het kan plotseling voor onze oogen
oprijzen hij een opstootje op straat; het
kan onverwachts daar wezen, vlak m onze
nabijheid, als we uit verveling in een res
taurant achter een breed uitgevouwen „jNeue
Freie Presse" een Wiener mélange .savou
reer en, of een Wiener Schnitzel verorberen,
die tusschen twee haakjes hooi weinig
gelijkenis vertoont met hetgeen in Nedei-
landscbe restaurants onder dien naam wordt
geserveerd; het kan ons met plotseling
ontsluierende helderheid treffen wanneer
we in een fiaker den Prater doorrijden
die schoone, breed e Haupt allee, waar
alleen maar fiakers en geen auto's mogen
rijden of in een auto de fraai-aangelde
Ringen doortuffen. Dat echte, innige, dat
typeerende, dat Weenen van alle andore
wereldsteden onderscheidt, dat ondefinieer
bare, dat Weenen Weenen doet zijn, en
niet anders dan Weenen, dat hadden
we zoo gaarne uit eigen aanschouwing,
uit eigen meeleven leeren kennen. En het
geluk, dat wij hadden, tijdens ons verblijf
dagelijks en in steeds meer aantrekkelijker
omgang rondgeleid te worden door vol
bloed Weeners hetzij Weener door gc-
„Welnu," zei ik, „wil mij dan den weg
naar de geestenkamers wijzen, ik ga er
mij dan installeeren."
De oude man van de kuch wierp zijn
hoofd zoo onverwacht achterover, dat ik
ervan schrok en opnieuw stak mij zijn
blik vanonder de kap; geen der drie gaf
antwoord. Ik wachtte een oogenblik, kijkend
van den een naar den ander.
„Wil mij dan den weg naar de geesten
kamers wijzen," vroeg ik luider, „ik wil
u van de taak ontheffen, langer mij te moe
ten bezighouden."
„Een kaars staat er buiten in de gang,"
zeide de man met den houten arm, met
neergeslagen oogen. „Maar als u vanavond
naar do roode kanier wilt
„U gaat dan alleen."
„Heel goed," antwoordde ik; „cn wel
ken weg?"
„Ga eerst de gang een gedeelte door,"
zeide hij, „totdat u aan oen deur komt.
Achter die deur is een wenteltrap, waar
halverwege een portaaltje zich bevindt,
waaraan opnieuw een deur grenst met baai
gewatteerd. Loop door die deur een lange
gang tot het einde af en de roode kamer
is aan uw linkerhand; als ge de paar
treden op zijt gegaan."
ïk hei haalde zijn aanwijzingen. De man
met de kap, voor de derde maal naar mij
heen kijkónde mot zijn vreemden blik, vroeg
nog eens„En gaat u werkelijk daarheen
„Maar daarvoor ben ik immers geko
men," zeide, ik, naar de deur gaande.
Do oude man met de kap stond eveneens
pp, strompelde langs do tafel om dichter
bij do anderen en bij het vuur te zijn.
Ik draaide mij nog even om bij de deur en
zag naar hen, naar de drie zwarte gedaan
ten, door hot schijnsel van het vuur griezelig
verlicht. Zij zaten dicht tezamen en keken
over hun schouders naai' mij met een glu
rende, veelzeggende uitdrukking op hun
antieke gezichten.
„Goeden nacht," zeide ik, terwijl ik do
deur openzette.
„Het is uw eigen wil," zeide de man
met den houten arm weer.
Ik liet de deur wijd open staan, totdat
de kaars goed brandde, toen sloot ik haar
eu wandelde weg door de kille, holle gang.
Hoewel ik beproefde mij kalm en nuch
ter te plaatsen tegenover al hot wonder
lijke der omgeving, moest ik toch mij zelf
bekennen, dat de zonderlinge groep deg
drie bewaarders, in wiens hoede de darne
het kasteel had achtergelaten, niet zonder
indruk op mij was gebleven. Zij schenen tot
een anderen tijd te behooren, zooals zij
daar bijeen zaten in de ouderwctsche ka
mer der huisbewaarster, temidden der don
kere, antieke meubelen. Tot een tijd, waar
in geestelijke dingen anders tot hen kwa
men dan tot ons nu, een tijd, waarin
aan voorteekens en heksen geloof werd ge
schonken, en geesten hoven alle verden
king stonden. Hun eigen uiterlijk bestaan
had iets spookachtigsde snit van hun
ldeeren kon alleen door doodo hersenen
uitgedacht zijn. Alles wat in de kamer
aan ornament en gemak om hem was, leek
geheimzinnig. Maar met krachtsinspanning
verjoeg ik al deze gedachten. De lange,
tochtige gang was kil en stofferig en mijn
kaars flikkerde en maakte de schaduwen
beverig. De echo's volgden op,mijn slappen
de wenteltrap op en af en een schaduw
kwam 'achter mij aan waaien len een andere
verdween boven mjjn hoofd in de donkerte.
Ik kwam aan het portaal en wachtte een
o-ogenblik, luisterend naar eenig geruisch,
dat ik meende te hooren; toen, gerustge
steld door de absolute stilte, duwde ik de
gewatteerde deur open en 'stond in de gang.
De indruk, dien ik nu ontving, was ho
ven alle beschrijving. Hoog scheen de maan
door het groote boograam on veyzwaaide
tot levendig zwart wat grauw en donker
was of gaf zachte blanke tint aan wat
licht in kleuren lag. Alles stond hier op
zijn plaats; het huis scheen zoo juist ver
laten, inplaats van achttien maanden ge
leden. Kaarsen in appliques rustten aan
den muur, en in hot zachte maangeglnns
glans was geen stof zichtbaar op looper
of op gepolijsten vloer. Ik wilde verder,
doch bleef plotseling staan. Een bronzen
beeldengroep stond in 'n uitbouw, die door
den uitspringonderi muur aan mijn gezicht
verborgen was gebleven, maar do scha
duw viel meikwaardig duidelijk op den wit-,
ten muur en scheen mij toe als die van
iemand, die naar mij toekroop om mijn weg
te versporren. Een halve minuut slond ik
versteend. Toen, met mijn hand op mijn
revolver in mijn zak, ging ik vooruit om
slechts den „Ganymcdcs met den Arend"
te ontdekken, glinsterend in het maanlicht.
Voor een tijdje waren mijn zenuwen door
dit voorvalletje iets minder gespannen en
een porseleinen Chineeseh beeldje op een
tafel met schommelend hoofd kon mij nau
welijks veron trasten.
De deur naar de roode kamer en de en
kele treden, die erheen voordon,"lagen in
oen schaduwhoekjo verborgen. Ik wendrlo
mijn kaars rechts en links om goed duide
lijk den aard der dingen rondom mij te zien,
alvorens ik de deur opende. Hier was liet
SCHJEUMSdE COURANl
*'T