ftemsngd Nieuws. Burgerlijke Stand. Jtlaar schuw knikte d« weduyye van men onder dienstaanbiedingen zoo vaak in de dagbladen aantreft; verder een schoon zuster dezer juffrouw, een zoogenaamd be wust niensdi, verstokt modem en nameloos onderlegd. Zij is maagd, en draagt reform japonnen met. vierkant uitgesneden ark! waarom niet vierkant afgesneden liaK gruwt van mannen en gebloemde behang sels, en eet den godgansehelijiken dag apen nootjes. Behalve deze twee groote-mensdom treden in dit treurspel op vier kinderen der vooinoemde weduwe. Men man, of iets wat daarop lijkt, zult ge in dit Spel der Hedcndaagschheid tevergeefs zoeken. De plaats des ouheiis, of huiskamer dan, bevat de gebruikelijke afzichtelijkheden, als eenige stoelen in Oorsehotsehen stijl, een ovate tafel, met gehaakte looper belegd, tiveo glazen sloften, waaronder een lijk hleeke herder en herderin worden uitge broed; een hanglamp van ijzer, vol kleine stijve krullen als hot haar van een neger: een Liefde heelt alles" in eiken lijst; cm theeservies, jiapierwit met de veraeh lelijke groene -vierkantjes erop, en nog vele van de verdere requisieten, door hel on gelukkige men.-whdom „huisraad" genoemd Wanneer het schouwspel aanvangt, tref 'fen we de beide juffrouwen in een drukke conversatiede maagd, daareven vanuit d< stad harer inwoning die zij natuurlijk ten zegen is hier aangekojmen na een afwezigheid van vele jaren, loopt bered tierig op haar b'reede voeten door de kamer en oet Jiaar apennotcn. Zij heeft een pinre nez op den neus en een veretancligen glim lach o]) de lippen en haar reformjapon van brons dameslaken maakt volkomen op liaai gestalte do spreekwijze toepasselijk: „Hei is net zoo lang als het breed is." De we duwe, een argeloos achterlijk vrouwtje, zit op hanen Oorschotse-hen stoel, en dat in een zedige en vriendelijk afwachtende hou ding, die ik aan alle weduwen ,v;ur do wereld wel ten voorbeeld stellen mocht. Do zeggingskracht der maagd overstelpt haar. „Van Sint Nicolaas weten we trouwens zoo goed als niets," vervolgt de maagd, en ze spreekt, hierbij met angstvallige nauw gezetheid, als had ze hare wijsheid eerst daareven uit het hoofd geleerd en vreesde ze door een of andere onnauwkeurigheid de lijn van haar betoog te verliezen, ,,zo-o goed als niets weten we van hem. Alleen, dat hij bisschop van Sty ra in Lydië was in liet begin van de vierde eeuw. Men zegt, dat kooplieden uit Bari in Apulië zijn lijk te My ra. door een list te bemachtigen wisten en het in hun stad begroeven". Hier nam zij een apennoot tot zich en zag de weduwe met indrukwekkende pedante rie aan. •De arme vrouw knipte met de oogen alsof ze in de zon keek. „Eigenlijk is het heele Sinterklaasfeest" van 'heidenscben oorsprong," waagde de inaagd nu. Haar geest rukte meer en meer voort, aangemoedigd door de overdenking, dat de houding der weduwe aan slapte niels te wenschen overliet. „Kom, nee" riskeerde de in de engte gedreven weduwe, en zag daarbij de onder legde maagd aan met zulk een meewarigen blik, dat het een boa constrictor ontroerd bad, „kom, nee" „Bet is toch werkelijk zoo," voer de maagd voort, „de wetenschap heeft dit al Lang uitgemaakt." „Ach, ach" klonk het uit den mond der schier verbijsterde weduwe, cn de onder legde bezoekster, die in alies tegenspraak zag; de strijdvaardige, die steeds gereed Was tot discussies, en, gewend te kijven in vergadering na vergadering, een gemoe delijk gesprek zonder kraak of smaak vond, vatte dit „ach, ach" als een blijk van on geloovigbeid op. Zij naderde de weduwe tnu met sirojofpzocten glimlach, en zei op een 'beleedigend vriendelijken toon„Sin tcrklaas is eigenlijk Wodan, zie je." „Wie?" vroeg de onthutste weduwe. „Wodan", deed de onderlegde, en haar overtuiging lei op dit woord een klemtoon yan centenaarsvracht. Maar nu kon de weduwe haar vriemle lijkheid niet handliaven. Haar gansche leven was eene langdurige proefneming van zacht zinnigheid geweest, doch deze paradox dei maagd tartte haar tè ingrijpend. Hare zede lijkheid, een eigenschap die haar van kindsbeen nimmer verlaten had,* kwam in (Opstand tegen zulke drogredenen, en met een walgelijk flegma, zooals dal slecht- door een bliksemsnellen valwind van toorn (gedicteerd worden kan, zei ze: „Sinter klaas is Sinterklaas.en niemand anders." Ieder ander dan de maagd had gelachen om de goede weduwe, die aldus het losse kruit van haar gramschap verschoot, doch do maagd was reeds verder; die was met haar diepen levensernst al lang over hei lachen heen, die verwijlde reeds aan gene zijde van het lachen. Al hel poover mensc.he lijke was, godlof, reeds in haar geljlusciit. zij was, hoe luttel hare lichamelijke ver stehijning dit pok in de hand werkte, heuseh een verheven schepsel. (Neen, het is werke Jjjk geen grapje.) Ze lachte dus niet om het diepzinnig aphorisme der we,luwe: ze haalde de schouders eens op, wat voor een blijk van minachting doprgnat, maai daarvoor veel te afgezaagd is. Gehard erh ter als hij was in de vuren der practijk .was de sterke geest der tnaagd reeds weder vaardig tot doeneren. Mn zonder op de yeiibaaskle oogen en het allengs in-er en meer ontredderd gelaat der weduwe te letten, begon zij een verklaring te geven van den oorsprong van het Sinterklaasfeest, Zij voerde meedoogenlöos de arme vrouw ïnede in de ontoegankelijke oerwouden der voorvaderen, toonde haar de oudste volks gebruiken met een gemeenzaamheid als had zij in Claudius Cite lis' dagen het levens licht ontvangen, cn ventileerde haar kennis met zulk een gemakkeiijklieid, dat de toe hoorster, aa,n een ongel00vige bewonde ring ten prooi, herhaaldelijk het arme, over stelpte hoofd schudde, en telkenmale een fluisterend „sjonges, sjonge s, hoe is het mogelijk," niet weerhouden kon, waarop de verlichte maagd dan telkens verschrikt ophield, en, de weduwe zoowaar nog op debat taxeerend, hoosaardig vroeg wat zij voor tegenwerpingen had. Doch spijtig en niet zonder angst haastte deze zich, telken male te verzekeren dat zij niels zei, en alleen maar luisterde. Zoo ging het nog een poosje voort, totdat tenslotte de ge achte spreekster met een luidruchtige finale- de weduwe, die juist was ingeduikeld, van ven uottia-aanval redde. „Jij met je Sinterklaas-spelen bent uit den tijd", vom ze haar nog toe, en de uil den slaap ge wekte moeder wierp, waarschijnlijk omzie!, van de waarheid dezer aantijging te ovei tuigen, een Slisclifigen blik Op hef wekkertje De maagd nam toen een apennoot tol zich, cri zweeg. „Ja, daar is veel waars iri". zei, na even zwijgen, de moeder op den spijtige» toon van iemand, wie men iets liefs heefl afgenomen, „Begrijp je 1111, waarom ik niet voor dat Sinterklaas-spelen ben?" voer de maagd zegevierend voort. „je m-oel den kinderen geen leugens vertellen. Je moet hun lieve, open, heerlijke, reine zielen" (Bier kwam op haar gelaal zulk een grimas van zalige verrukking als kloof zij op de zoetste apen nopt, die er vanaf alle eeuwigheid lot op beden was ontloken). „Je moet hun lieve, open, heerlijke, reine zielen niet he zoedelen met leugens en dwaze voorstel lingen." „Ja, maar zij rekenen er op, hé, eik- jaar", wierp de moeder tegen. „Dan moet je ze dat uu eens niet vei verstand uit het hoofd praten", hernam de wijze maagd. „Ze vinden het zoo aardig", zei de dwaze moeder. „ALs ze weten dat het leugens zijn, zul len ze het niet ineer aardig vinden, ten minste als het rechtgeaarde kinderen zijn." Aldus de maagd. En de moeder aarzelend: „Ja maar ze vinden het toch wel aardig.misschien zijn ze dan niet... wat jij rechtgeaard noemt... zie je." Dan .snel, en vastbe sloten: ,,lk vier Joch Sinterklaas." „Alsije hun dan maar zegt, dat het eigen lijk 'onzin is." „Ja ja dat weet ik nog niet." „Dan zal ik hel hun wel zeggen." „Zou dan de aardigheid er niet af zijn?" „luist niet. Juist niet. De mensch leeft bij de rede. Hij kan niel jong genoeg in de waarheid worden ingewijd." „Het is "wel jammer," „Je kunt hun toch wel wat geven." „Ja, natuurlijk doe ik dat. Ik heb wat gekochl „Toch geen suikergoed en chocola of andere snoepromine"), waar ze hun magen mee Lettorven En als de moeder een half booze, half verlegen beweging maakte, viel de maagd uit: „Ja, ik zie het al. Ik zie het al. Maar ik wilde wel, dat je wijzer was. Je bent toch ,niet zoo onont wikkeld, dat je dpar nooit 'over gedacht zou hebben. Geef de kinderen een zuren appel of een banaan, als je wat voor hen koopen wilt." „Of een apennoot," dacht de moeder maar ze zei niets. De maagd daarentegen sprak nu xles te meer en in een leerrijke rede luchtte yij al wat zij van het 111. u. 1. onderwijs had opgestoken, zette zij een boom op over phospliorhoudende vruchten, socialisme, wereldvrede en verbeterde vrou- wenkleoding, waarbij zij zulk een beang stigende geestdrift aan den dag legde, dat de onthutste weduwe gaarne om een dokter was gegaan, indien zij de maagd slechts alleen had durven laten. Het best kek het haar, het mensch af te leiden. Misschien zou dal haar verlichten. Zoo vroeg zij. waarom er ook niet een verbetering vooi inannenkleeding bestond, waarop de maagd met snijdende stem inviel: „De mnmwii- kieeding hoeft niet verbeterd to worden. Die is goed genoegd; voor hun althans." „Wil je een glas water?" drong, wat beangstigd, de weduwe aan, „dat zal je goed doen." „Dal zou niet alleen mij, maar een ieder goed doen," leeraarde de maagd een weinig koortsig, cm het was moeilijk te zeggen wat het hoogst was in dit oogenblik, haar temperatuur of haar levensaanschouwing, „de mensch kan geen water genoeg drin ken, de nieuwe mensch drinkt niels .an jers. De oiule mensch zoop jenever en wijn en hier en vergiftigde zich en zijn nakomelingschip lot in liet vierde geslacht. Hel is walgelijk. Het is 0111 van te spn wen." E11 de daad bij het woord voe gend, spuwde zij werkelijk op het vloer kleed. 1 „Ik heb toch ook wel eens oude men- sclien gezien, .die niet dronken waren." waagde de weduwe. Ten blijkc eener namelooze geringschat ting taalde de maagd nu de schouders op. Daarna hervatte ze haar wandeling door de kamer, en begon weder apennoten ie eten. „Wil je er ook wat vroeg zij aan de weduwe en reikte haar een hand vol toe, „hier, steek die zooals ik. ook maar ju je zak. Dan neem je er af en toe een." en haar gelaat verried zulk een pijnlijke verlegenheid met dit alles dat het eerder leek of ze, in plaats van apennooten, baai hoofd v\ 1 in haar zak had willen steken. Op de trap klinkt rumoer. Stemmen, gon zen. Men hoort luid gelach, en getrappel van voeten. De deur wordt onstuimig open- gesmeten en vier kinderen hollen dc ka mer binnen. „Dag moeder", schreeuwen ze dooreen en ze klemmen zich als zoovele poliepen om den hals der opgetogen wedu we. Wanneer de moeder zich aan de hard handige hartelijkheid der kinderen een wei nig ontworsteld hoeft, zeg ze, naar de bezoekster wijzend „Er is een tante overgekomen om Sin terklaas met ons te vieren, tenminste../.." Zij stottert even, dan: „Groet tante nu, kinderen." E11 als dezen, hun weerzij van vreemden overwinnend, schoorvoetend na derbij komen, voegt de moeder, wat ver legen om hun geringe toeschietelijkheid er aan toe: „Kom, geef tante maar 'n kusje." „Neen, neen," weert deze af. jtii-4 als- de kleine Trees, een blozende "kleuter van /.es jaar, haar mondje vooruitsteekt, - „neen, kind, niet kussen, dat is piet ge zond om todereen maar te kussen." Het meisje keert zich om, en is blij, dat bet niet noodig is; die tante staat haar niet erg aan. De andere kinderen zijn reeds lang met iets anders bezig. Ze omringen de moeder eri overstelpen haar met vei ha len. ,,lk heb een mijnheer op straat gezien. Hij zat op een paard. Ik geloof, dat het Sinterklaas was," zei Jaap, een jongen van zeven jaar. „Zoo, zoo; lachte de moeder, - „en hoe zag hij er uit? was hij mooi?" „Hij had zwarte oogen en een zwarte snor," zei de knaap. „Dan was het zwarte Piet, de knecht van Sinterklaas," viel Kees. die iets ouder was, in, en knipoogde eens veelbeteeke- nend tegen zijn moeder. „Kees, help jij Jaap niet mee, als hij zoo jokt," zei heel ernstig de tante, en ze keek den jongen daarbij doordringend aap. Kees haalde lachend zijn schouders eens op. Suus, de oudste, een lang, bleek meisje, bloosde, en zei: „Bent u boos op ons, tante?" De aangesprokene maakte een ongedul dige beweging om zooveel gebrek aan in zicht en antwoordde: „Als je niet jokt, is tante niet boos. Kom jij eens hier, Jaap." Onvriendelijk naderde deze. „Kijk me eens aan Jaa.p. Brave kinde ren moeten altijd flink iemand in deoogein durven kijken. En zeg me nu eens: heb' jij werkelijk dien mijnheer op een paard gezien En dacht jij Toen werkelijk, dat het Sinterklaas was?" „Geef mij ook een paar apennooitjes," zei de jongen, als'zij ar een uit haar zak ie voorschijn bracht en tusschen haar vin gers kraakte. „Als je eerst tante antwoord gegeven hebt," kwam de moeder tusschen bei den. Zij vond de bezoekster verschrikkelijk, maar wilde den vrede naar de heerschende mode van onzen tijd. „St! ,st!" deed de. 11 -ïagd. ,.je moet ze niet omkoopen. Hij geeft mij toch wel antwoord, nic4 waar, Jaap?" „Beginnen we weer vóór het eten, moe der?" vroeg Jaap, zich van de maagd af wendend. „Natuurlijk, natuurlijk, net als altijd," beaamde Suus. „,la, ja," jubelden de kinderen. „Eerst komt hij zeker weer even om den hoek met de pepernooten, hé," juichte Kees. „Ik weet... nog niet," aarzelde de moe der met een vreesachtige!) blik naar den kant der maagd. „Ja, ju, wel, wél," drongen de kinderen gelijktijdig aan. „Goed, hoor... ja, natuurlijk," deed de moeder. Ze had hij zichzelve besloten, een proef te wagen met liet strooien van de pepernoten. Als de bezoekster daar geen kwaad in zag, durfde ze 't ook wel pro beeren met de rest: het vork leed en, enz. Zc ging naar de keuken. „Blijven jelui nu zoolang hij tante," had ze tegen de kinderen gezegd, maar dezen waren na een paar mimiten al weer hij baar. ,,'11 Naar mensch, hè?" zei Suus meteen minachtenden blik naar de kamer, waar dc tante- nu eenzaam te midden barer apen- noten en voortreffelijkheden was achterge bleven. „Nou, hel is een ijsbeer," beweerde Kees op kwaadaardigen toon, „ze had best weg kunnen blijven." „Ik gaf haar heek;maal geen antwoord, hè," prees Jaap zichzolven en door Jiet zwijgen der moeder aangemoedigd, voegde hij er manhaftig hij: „Als ze weer begint, geef ik haar een pomp in haar oog." ,,St, st." gebood de moeder. „Ik lust haar apennoten niet, laat ze die ook maar houden," zei Kees fier. „Ze is vies van mij, ik moclil haar geen kusje geven," pruilde Troesje en drong zich tegen ile moeder aan, „jij bent niet vies van me, hè?" En ze kuste do moeder. „Maar nu moeten jelui even naar de ka mer g:ian, want ik geloof, dat ik iemand op een paard de trap op hoor klimmen. Ik geloof, dat hij het is." „Hij is het Hij! hij!" joelden de, kin deren en opgetogen wierpen allen zich de gang in, gekten wat aan de trap, dansten én klapten in de handen en gierden van de pret I,n 'de kamer zat tante te blazen of ze het 'warm had. „Hoe Igroot is de kamer hier?" vroeg zij laan Suus. „Is hij wel vier hij vier?" „Weet tik niet," giegelde het meisje, te midden 'van "het gejoel der andere kin deren. 1 „Vier bij vier." deed Jaap haar proes tend Sim. De .maagd was reeds opgestaan. „We krijgen 'hier geen zuurstof genoeg naar bin nen," zei ze smalend, „een goede hy giënische kamer moet minstens vier hij vier meter -zijn." Met stapte ze naar de deur en rukte die eensklaps open. „Neen, heen, dicht laten," klonk een stem, Wat verschrikt, vanuit de gang. „Ach, Wees toch niet zoo ouderwetsch," deed de maagd op wat boozen toon. „We krijgen 'hier geen zuurstof genoeg. Iemand, die V-enige notie heeft van het menschelijk organisme"(Hier brak ze haar rede af, lichtelijk verschrikt bij den aanblik der moeder, die met een papieren mijter op hel hoofd en een cartonnen masker voor het gezicht vóór haar stond in de houding van iemand, die op heeferdaad betrapt is. -In haar nerveus bewegende handen, door wijde 'witte handschoenen bedekt, ver kreukelde -zij een grooteu, vollen, papie ren -zak. Het gaf werkelijk een dwazen aanblik. „Wat -is er Wat i» er deed de maagd, wat -meelijdend nu. „Stil. stil. Ga weg." schreeuwde Kees, die thans -eerst de toedrar-bt begreep. ..Hij komt alleen met zijn hoofd om de deur, en strooit pepernoten naar binnen." ..O, ja, iw-l als verleden jaar," jubelde Sijiis. ..Ga wee. ga jij weg." „Sinterklaas, goed heilig man, „Trek -je be-ten tabberd an." begon de wakkere Jaap te zingen, en de kleine -Trees, door het dolle heen en lege 1-jb 'toch een lil-el klem beetje Suing, lachte met óchclle uithalen, wat wel op Let ka kelen van een kip leek. Maar -ze mochten gieren en kakelen en joelen <en niet hoog roede wangen en schil lerende pogen naar de dnui gluren, »*r kwam igeen piachtige bisschopsmuts om den hoek, ier werd niets, niets in de kamei ge worpen. tZe keken elkaar eenigszitis ang stig faun. de vlammen 111 hun oogen waien eensklaps <uitgeblu«ch(. Ze 'waren allemaal stil, ineens. Alleen de ijseüjke tante, het vreemde finenscb, dat 'zij nu verfoeiden met al ide macht -van hun kleine zielen, zei nog -Iets in de plotselinge stilte. „Blijf nu. Waar iga je iieen?" riep ze nu <-ens niet op doceerenden toon, de igang in. Nog een se conde wachtten de kinderen, besluiteloos. Maar dan sprongen alien gelijktijdig op. liepen de maagd, die nu zelve waarlijk een beetje overstuur was, bijna onder den voet, en stormden de keuken in. Daar vonden ze hun moeder aan. de tafel zitten. Wat verlegen en verdrietig keek ze vooi zich uit. Het masker en de papieren muts had ze afgezet en op de tafel gelegd. On lustig bewogen haar ruime witte handschoe nen aan den zak met pepernoten. De kin deren vlogen onstuimig op haar toe. Goed lachs in hun koortsige feeststemming dron gen ze elkaar op. en keken heel nieuws gierig. en dan heel verbaasd, maar ze von den, aan dien ontredderden, zieligen Sinter klaas niets om te lachen. jDe weduwe, dien dag kleiner en nietiger gemaakt in die paar uren van samenzijn met een superieure vrouw, vond zichzelve wél belachelijk: een ouderwetsche sukkel, die baar heele leven alles verkeerd had gedaan, „llier, jongens, neem daar zelf maar wat van. Ieder wat." zeide ze bedeesd, als vreesde ze dat, wat ze nu deed. ook wel weer niet goed wezen zou. En de kinderen, in een vraag besef dat deze Sin terklaas misschien wel wat opbeuring non- di» bad, klommen op haar schoot en op de sporten en de leuning van haar stoel, en kusten en grepen en liefkoosden haar als zotte jonge apen, en die Sinterklaas zelve, vrcezend dal zij vallen zouden, klem de allen beveiligend in haar heilige armen, die eindigden in wijde, witte handschoenen. En in de kamer, die nog geen vier bij vier lyas, liep de wijze maagd in Jinar ver beterde vrouwenkleeding been en weer, en hapte, hij gebrek aan zuurstof, in vele apennoten, en kauwde en herkauwde deze, terwijl haar hersenen intusschen de groole levensvragen mei toehehooren kauwden 011 herkauwden. Zij vond een voorwendsel om te verdwij nen van dit tooneel der achterlijkheid, waar zij een onbegrepen rol gespeeld had en wendde haar ernstige schreden naar an dere, weidsclier tooneelen. Het afscheid wist zij met eonigon tact voor te bereidenZij moest nog iemand anders bezoeken; haat oorspronkelijk plan was ook niet geweest, hier lang te blijvenzij. die van zooveel instellingen lid, van zooveel zaken voor standster, van zooveel helderdenkemto lie den de welkome gast was, zij, die be halve dil alles nog zooveel en ernstig stu deerde, had haar lijd zoo rioodig. Ze ging. E11 dit was haar eerste daad, die hij deze mensehen een weinig sym pathie wekte. De weduwe, bij haar vertrek zich ge heel weervindend, hervalle de Sinieiklaas- viering op de plaats, waar die daareven ondoibroken was. Het werd een dolle, heer lijke avond, vol vennakelijken onzin en dwaze vroolijkhcid.' En de maagd, dien avond genesteld aan de koude horst van een vegetarisch restaurant, at de spijzen der Rechtschapenheid, en "las daarbij in „De ziel va» bet kind" en andere geschrif ten. Het zaaltje was ledig. Geen domme, lastige menschen plaagden haar hier. Geen woord van onoprechte hartelijkheid, geen luchtig groetje, geen ongezonde kus van een kind of van een mensch leidde haar aandacht van ernstiger dingen af. Hier niet. Eu ginds niet. En nergens ter wereld. Ontvlecht Woensdagavond bood het, weiland aan den driesprong nabij d.en Morselnveg. hij Leiden, een eigenaardig schouwspel. Uit het Rijksopvoedingsgesticht aan de Gevan genlaan waren twee nieuwelingen ont vlucht; twee, die niet voor een kleintje vervaard waren en die van. half-acht tot over negenen een opschudding hebben te weeg gebracht van je welste. Nog geen veertien dagen waren zij in hun nieuw pension, dat blijkbaar weinig aan trekkelijkheid voor de heeren had. Althar:, de een hail zich in de smederij een tn-.-s weten te fabriceerc-n en de ander, die het schoenmakersvak beoefende, had ook aart een mes weien te komen en daarmede g-- wapen 1, hebben ze na het beëindigen van den werktijd het hazenpad gekozen. Als gewoonlijk hehlien de vluchtelingen uit dit opvoedingsgesticht weinig kans niet aanstonds weer gepakt te worden. De Haag- -che Schouw is snel gewaarschuwd en de weg naar Don Haag is hun versperd. Ook ditmaal wen] hun ontvluchting spoedig be kend en werden zij achtervolgd, Al gauw werden zij in het nauw gedreven op een -tuk weiland, aan de heide kanten door een sloot omgeven, waar zij gedurende an te) half iim hun stelling hébben verdedigd, ten mini-Ie al dien tijd hebben de twee jongemannen, die l>egonnen in te zien, -lat hun kans om in Rotterdam en Loos- duinen weer thuis te komen, verkeken was, woeste dreigementen uitgevloekt tegen todeidie het ook maar waagde naderbij te komen. „Aan rtomen zal ik je snijden, als ik je ia mijn handen krijg." zoo ging het. Ih-t werd allengs een heele vertooning. Wielrijders, die voorbij kwamen, volgden met pp arming de verrichtingen van diege nen. die trachtten de heide woestelingen te bemachtigen. De directeur van het ge sticht met een politiehond, oppassers, po litie van Qegstgeest, twee Leidscbe zonen van den Heiligen Herandad, en een paar boeren uit den omtrek onderhandelden druk over de wijze, hoe den vijand te verslaan. Er moest een revolver gehaald worden, want geschoten zoti er toch wel moeten worden, daar was men het over eens. Wie zou moeten schieten, was nog een tweede kwestie. Nu eens waagden eenige hoeren het, ge wapend met 'n stok, de twee wilden te na deren, maar de woeste houding van de in het nauw gejaagden deed hen terugdeinzen. Toen ten slotte de duisternis begon te vallen en men van den straatweg niet zoo heel duidelijk alle gestalten kon onderschei den, werden toch de scholen uit de re volver gehoord. Daarvoor zijn ze zeker te ruggeweken, want al spoedig kwam men nu met de onruststokers ontwapend langs den straatweg huiswaarts. Vermoedelijk zullen de heide kerels van daag wel geen mesje slijpen in de werk plaatsen, De reizen der Zeppelins. In het „Journal" schrijft Fordyce over de in Frankrijk be.-taande vrees voor de Duitsdie Zeppelins; hij zegt dat die vrees niet overdreven moet worden en vertelt dan Wij waren in de gelegenheid officieele gegeven» te verkrijgen, door de Fransche autoriteiten verzameld, hij de nederdaling van de Zeppelin IV te Lunéville. Vooreerst de snelheid. Uit het logboek, dat toen in beslag genomen weid. en uit het onderzoek van hel diagram der reis, bleek, dut de snelheid vau het luchtschip 72 K..M. per uur is, en niet 90 zooals ge meld werd. Het dagboek van de Zeppelin IV toonde, dat het benzine verbruik voor dat schip 155 K.G. per uur liedroeg. Voor een reis van 7 a 8 uur moest dus een voorraad van 950 K.G. -worden meegenomen. Om een hoogte van 1900 M. te bereiken, moesi, naar uil het diagram bleek, 3000 K.G. bnllnsl worden uitgeworpen. Ile bemanning eveneens op 950 K.G. schattende, is dat ecu totaal van 4900 K.G. Die Zeppelin was niet gepantserd en had geen mitrailleuses, geen wapens, geen hommen aan boord. Men kan dus aannemen, dat een Zeppe lin. onder militaire omstandigheden varend, met. voldoenden benzinevoorraad, beman ning, bewapening, en op groole hoogte lilij- veld, niel meer dan 50 K.M. per uur kan afleggen, lie afstond MetzParijs is 800 K.M. heen en terug. Op die reis zou het schip niel hooger kunnen gaan dan 1000 ;t 1200 Meter, dus niet genoeg om voor artillerievuur beveiligd te zijn. Bij het ongeluk te Lunéville is de onge wone zwakheid van de Zeppelins gebleken: een enkele lialomietl» die breekt maakt den galmeien ballon onbruikbaar. Fordyee besluit dus met de mededeeling, dat er niet veel gevaar bestaat een Zep pelin boven Parijs te verwachten. MAASSLUIS. V'"1 r Geboren: Georgius, z. v. A. A. Onderdel inden en W. van der Ylugt. Cornelia Maria, d. v. J. v. d. Berg en 11, M. v. d. Berg Helena Elisabeth, d. v. W. Oranje en M. Oosthoek. Cornells Johannes, z. v. P. Zwaard on C. J, Haring. Maria, d. v. J. v. Roon on A. Letterman, Jaapje Jaeo- ba, d. v. L. L. Kloppenburg en T. A. Ver- hoon. Maigaretha, d. v. M. Paalvast en G. Visser. Willempje, d. v. P. Post en VV. Post Cornells, z. v. N, Haak en A. Oosling, Dirkje, cl. v, li. Batenburg de Jong en N. Zeedijk. Marie Jeanne, (1. v \Y„ C. .Tahurg en M. S. Ph, Meijer, Johanna Elisabeth, d. v, H. K. Tester en J. Kramp. Jacobus Idan. z. v. A. J. Kloppenburg cn J. J. de Koe, Cunnegon- fla Johanna, d. v. P. Wozemer en .1. van Zanten. Dirkje Johanna, d. v. P. Tui- tel en 0. J. van Aalst. Ondertrouwd: 'j\ l~*' P. Fiiiet en C. Smoor. G»Ku,wd: li' I. .Tongejan en A. Stolk. J. v. d. Zwet on M. v. d. End. j *,'CI Mil O verledens Levcnl. aang. z. v. D. Hollaar en K. Breg ma.». G. J. Bakker, 2 j. K. Berkhout, 55 j„ wed. van K. Stolk. J. v. Baaien, 2 j. G. Hennevanger, 3 mnd. SE Paalvast, 1 1. -s 'K. Bourn au, 78 j„ wed. Van A. Schonenberg. 1 ,_j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1914 | | pagina 7