ftemsngd Nieuws.
Burgerlijke Stand.
Jtlaar schuw knikte d« weduyye van
men onder dienstaanbiedingen zoo vaak
in de dagbladen aantreft; verder een schoon
zuster dezer juffrouw, een zoogenaamd be
wust niensdi, verstokt modem en nameloos
onderlegd. Zij is maagd, en draagt reform
japonnen met. vierkant uitgesneden ark!
waarom niet vierkant afgesneden liaK
gruwt van mannen en gebloemde behang
sels, en eet den godgansehelijiken dag apen
nootjes. Behalve deze twee groote-mensdom
treden in dit treurspel op vier kinderen
der vooinoemde weduwe. Men man, of
iets wat daarop lijkt, zult ge in dit Spel
der Hedcndaagschheid tevergeefs zoeken.
De plaats des ouheiis, of huiskamer dan,
bevat de gebruikelijke afzichtelijkheden, als
eenige stoelen in Oorsehotsehen stijl, een
ovate tafel, met gehaakte looper belegd,
tiveo glazen sloften, waaronder een lijk
hleeke herder en herderin worden uitge
broed; een hanglamp van ijzer, vol kleine
stijve krullen als hot haar van een neger:
een Liefde heelt alles" in eiken lijst;
cm theeservies, jiapierwit met de veraeh
lelijke groene -vierkantjes erop, en nog vele
van de verdere requisieten, door hel on
gelukkige men.-whdom „huisraad" genoemd
Wanneer het schouwspel aanvangt, tref
'fen we de beide juffrouwen in een drukke
conversatiede maagd, daareven vanuit d<
stad harer inwoning die zij natuurlijk
ten zegen is hier aangekojmen na een
afwezigheid van vele jaren, loopt bered
tierig op haar b'reede voeten door de kamer
en oet Jiaar apennotcn. Zij heeft een pinre
nez op den neus en een veretancligen glim
lach o]) de lippen en haar reformjapon van
brons dameslaken maakt volkomen op liaai
gestalte do spreekwijze toepasselijk: „Hei
is net zoo lang als het breed is." De we
duwe, een argeloos achterlijk vrouwtje, zit
op hanen Oorschotse-hen stoel, en dat in
een zedige en vriendelijk afwachtende hou
ding, die ik aan alle weduwen ,v;ur do
wereld wel ten voorbeeld stellen mocht.
Do zeggingskracht der maagd overstelpt
haar.
„Van Sint Nicolaas weten we trouwens
zoo goed als niets," vervolgt de maagd,
en ze spreekt, hierbij met angstvallige nauw
gezetheid, als had ze hare wijsheid eerst
daareven uit het hoofd geleerd en vreesde
ze door een of andere onnauwkeurigheid
de lijn van haar betoog te verliezen,
,,zo-o goed als niets weten we van hem.
Alleen, dat hij bisschop van Sty ra in Lydië
was in liet begin van de vierde eeuw. Men
zegt, dat kooplieden uit Bari in Apulië zijn
lijk te My ra. door een list te bemachtigen
wisten en het in hun stad begroeven".
Hier nam zij een apennoot tot zich en zag
de weduwe met indrukwekkende pedante
rie aan.
•De arme vrouw knipte met de oogen
alsof ze in de zon keek.
„Eigenlijk is het heele Sinterklaasfeest"
van 'heidenscben oorsprong," waagde de
inaagd nu. Haar geest rukte meer en meer
voort, aangemoedigd door de overdenking,
dat de houding der weduwe aan slapte niels
te wenschen overliet.
„Kom, nee" riskeerde de in de engte
gedreven weduwe, en zag daarbij de onder
legde maagd aan met zulk een meewarigen
blik, dat het een boa constrictor ontroerd
bad, „kom, nee"
„Bet is toch werkelijk zoo," voer de
maagd voort, „de wetenschap heeft dit
al Lang uitgemaakt."
„Ach, ach" klonk het uit den mond
der schier verbijsterde weduwe, cn de onder
legde bezoekster, die in alies tegenspraak
zag; de strijdvaardige, die steeds gereed
Was tot discussies, en, gewend te kijven
in vergadering na vergadering, een gemoe
delijk gesprek zonder kraak of smaak vond,
vatte dit „ach, ach" als een blijk van on
geloovigbeid op. Zij naderde de weduwe
tnu met sirojofpzocten glimlach, en zei op
een 'beleedigend vriendelijken toon„Sin
tcrklaas is eigenlijk Wodan, zie je."
„Wie?" vroeg de onthutste weduwe.
„Wodan", deed de onderlegde, en haar
overtuiging lei op dit woord een klemtoon
yan centenaarsvracht.
Maar nu kon de weduwe haar vriemle
lijkheid niet handliaven. Haar gansche leven
was eene langdurige proefneming van zacht
zinnigheid geweest, doch deze paradox dei
maagd tartte haar tè ingrijpend. Hare zede
lijkheid, een eigenschap die haar van
kindsbeen nimmer verlaten had,* kwam
in (Opstand tegen zulke drogredenen, en
met een walgelijk flegma, zooals dal slecht-
door een bliksemsnellen valwind van toorn
(gedicteerd worden kan, zei ze: „Sinter
klaas is Sinterklaas.en niemand anders."
Ieder ander dan de maagd had gelachen
om de goede weduwe, die aldus het losse
kruit van haar gramschap verschoot, doch
do maagd was reeds verder; die was met
haar diepen levensernst al lang over hei
lachen heen, die verwijlde reeds aan gene
zijde van het lachen. Al hel poover mensc.he
lijke was, godlof, reeds in haar geljlusciit.
zij was, hoe luttel hare lichamelijke ver
stehijning dit pok in de hand werkte, heuseh
een verheven schepsel. (Neen, het is werke
Jjjk geen grapje.) Ze lachte dus niet om
het diepzinnig aphorisme der we,luwe: ze
haalde de schouders eens op, wat voor
een blijk van minachting doprgnat, maai
daarvoor veel te afgezaagd is. Gehard erh
ter als hij was in de vuren der practijk
.was de sterke geest der tnaagd reeds weder
vaardig tot doeneren. Mn zonder op de
yeiibaaskle oogen en het allengs in-er en
meer ontredderd gelaat der weduwe te
letten, begon zij een verklaring te geven
van den oorsprong van het Sinterklaasfeest,
Zij voerde meedoogenlöos de arme vrouw
ïnede in de ontoegankelijke oerwouden der
voorvaderen, toonde haar de oudste volks
gebruiken met een gemeenzaamheid als had
zij in Claudius Cite lis' dagen het levens
licht ontvangen, cn ventileerde haar kennis
met zulk een gemakkeiijklieid, dat de toe
hoorster, aa,n een ongel00vige bewonde
ring ten prooi, herhaaldelijk het arme, over
stelpte hoofd schudde, en telkenmale een
fluisterend „sjonges, sjonge s, hoe is het
mogelijk," niet weerhouden kon, waarop
de verlichte maagd dan telkens verschrikt
ophield, en, de weduwe zoowaar nog op
debat taxeerend, hoosaardig vroeg wat zij
voor tegenwerpingen had. Doch spijtig en
niet zonder angst haastte deze zich, telken
male te verzekeren dat zij niels zei, en
alleen maar luisterde. Zoo ging het nog
een poosje voort, totdat tenslotte de ge
achte spreekster met een luidruchtige finale-
de weduwe, die juist was ingeduikeld, van
ven uottia-aanval redde. „Jij met je
Sinterklaas-spelen bent uit den tijd", vom
ze haar nog toe, en de uil den slaap ge
wekte moeder wierp, waarschijnlijk omzie!,
van de waarheid dezer aantijging te ovei
tuigen, een Slisclifigen blik Op hef wekkertje
De maagd nam toen een apennoot tol
zich, cri zweeg.
„Ja, daar is veel waars iri". zei, na
even zwijgen, de moeder op den spijtige»
toon van iemand, wie men iets liefs heefl
afgenomen,
„Begrijp je 1111, waarom ik niet voor dat
Sinterklaas-spelen ben?" voer de maagd
zegevierend voort. „je m-oel den kinderen
geen leugens vertellen. Je moet hun lieve,
open, heerlijke, reine zielen" (Bier kwam
op haar gelaal zulk een grimas van zalige
verrukking als kloof zij op de zoetste apen
nopt, die er vanaf alle eeuwigheid lot op
beden was ontloken). „Je moet hun
lieve, open, heerlijke, reine zielen niet he
zoedelen met leugens en dwaze voorstel
lingen."
„Ja, maar zij rekenen er op, hé, eik-
jaar", wierp de moeder tegen.
„Dan moet je ze dat uu eens niet vei
verstand uit het hoofd praten", hernam
de wijze maagd.
„Ze vinden het zoo aardig", zei de dwaze
moeder.
„ALs ze weten dat het leugens zijn, zul
len ze het niet ineer aardig vinden, ten
minste als het rechtgeaarde kinderen zijn."
Aldus de maagd.
En de moeder aarzelend: „Ja maar
ze vinden het toch wel aardig.misschien
zijn ze dan niet... wat jij rechtgeaard
noemt... zie je." Dan .snel, en vastbe
sloten: ,,lk vier Joch Sinterklaas."
„Alsije hun dan maar zegt, dat het eigen
lijk 'onzin is."
„Ja ja dat weet ik nog niet."
„Dan zal ik hel hun wel zeggen."
„Zou dan de aardigheid er niet af zijn?"
„luist niet. Juist niet. De mensch leeft
bij de rede. Hij kan niel jong genoeg in
de waarheid worden ingewijd."
„Het is "wel jammer,"
„Je kunt hun toch wel wat geven."
„Ja, natuurlijk doe ik dat. Ik heb wat
gekochl
„Toch geen suikergoed en chocola of
andere snoepromine"), waar ze hun magen
mee Lettorven En als de moeder een
half booze, half verlegen beweging maakte,
viel de maagd uit: „Ja, ik zie het al.
Ik zie het al. Maar ik wilde wel, dat je
wijzer was. Je bent toch ,niet zoo onont
wikkeld, dat je dpar nooit 'over gedacht
zou hebben. Geef de kinderen een zuren
appel of een banaan, als je wat voor hen
koopen wilt."
„Of een apennoot," dacht de moeder
maar ze zei niets. De maagd daarentegen
sprak nu xles te meer en in een leerrijke
rede luchtte yij al wat zij van het 111. u. 1.
onderwijs had opgestoken, zette zij een
boom op over phospliorhoudende vruchten,
socialisme, wereldvrede en verbeterde vrou-
wenkleoding, waarbij zij zulk een beang
stigende geestdrift aan den dag legde, dat
de onthutste weduwe gaarne om een dokter
was gegaan, indien zij de maagd slechts
alleen had durven laten. Het best kek
het haar, het mensch af te leiden. Misschien
zou dal haar verlichten. Zoo vroeg zij.
waarom er ook niet een verbetering vooi
inannenkleeding bestond, waarop de maagd
met snijdende stem inviel: „De mnmwii-
kieeding hoeft niet verbeterd to worden.
Die is goed genoegd; voor hun althans."
„Wil je een glas water?" drong, wat
beangstigd, de weduwe aan, „dat zal je
goed doen."
„Dal zou niet alleen mij, maar een ieder
goed doen," leeraarde de maagd een weinig
koortsig, cm het was moeilijk te zeggen
wat het hoogst was in dit oogenblik, haar
temperatuur of haar levensaanschouwing,
„de mensch kan geen water genoeg drin
ken, de nieuwe mensch drinkt niels .an
jers. De oiule mensch zoop jenever en
wijn en hier en vergiftigde zich en zijn
nakomelingschip lot in liet vierde geslacht.
Hel is walgelijk. Het is 0111 van te spn
wen." E11 de daad bij het woord voe
gend, spuwde zij werkelijk op het vloer
kleed. 1
„Ik heb toch ook wel eens oude men-
sclien gezien, .die niet dronken waren."
waagde de weduwe.
Ten blijkc eener namelooze geringschat
ting taalde de maagd nu de schouders
op. Daarna hervatte ze haar wandeling
door de kamer, en begon weder apennoten
ie eten. „Wil je er ook wat vroeg zij
aan de weduwe en reikte haar een hand
vol toe, „hier, steek die zooals ik.
ook maar ju je zak. Dan neem je er af
en toe een."
en haar gelaat verried zulk een pijnlijke
verlegenheid met dit alles dat het eerder
leek of ze, in plaats van apennooten, baai
hoofd v\ 1 in haar zak had willen steken.
Op de trap klinkt rumoer. Stemmen, gon
zen. Men hoort luid gelach, en getrappel
van voeten. De deur wordt onstuimig open-
gesmeten en vier kinderen hollen dc ka
mer binnen. „Dag moeder", schreeuwen
ze dooreen en ze klemmen zich als zoovele
poliepen om den hals der opgetogen wedu
we. Wanneer de moeder zich aan de hard
handige hartelijkheid der kinderen een wei
nig ontworsteld hoeft, zeg ze, naar de
bezoekster wijzend
„Er is een tante overgekomen om Sin
terklaas met ons te vieren, tenminste../.."
Zij stottert even, dan: „Groet tante nu,
kinderen." E11 als dezen, hun weerzij van
vreemden overwinnend, schoorvoetend na
derbij komen, voegt de moeder, wat ver
legen om hun geringe toeschietelijkheid er
aan toe: „Kom, geef tante maar 'n kusje."
„Neen, neen," weert deze af. jtii-4 als-
de kleine Trees, een blozende "kleuter van
/.es jaar, haar mondje vooruitsteekt, -
„neen, kind, niet kussen, dat is piet ge
zond om todereen maar te kussen." Het
meisje keert zich om, en is blij, dat bet
niet noodig is; die tante staat haar niet
erg aan. De andere kinderen zijn reeds
lang met iets anders bezig. Ze omringen
de moeder eri overstelpen haar met vei ha
len.
,,lk heb een mijnheer op straat gezien.
Hij zat op een paard. Ik geloof, dat het
Sinterklaas was," zei Jaap, een jongen
van zeven jaar.
„Zoo, zoo; lachte de moeder, - „en
hoe zag hij er uit? was hij mooi?"
„Hij had zwarte oogen en een zwarte
snor," zei de knaap.
„Dan was het zwarte Piet, de knecht
van Sinterklaas," viel Kees. die iets ouder
was, in, en knipoogde eens veelbeteeke-
nend tegen zijn moeder.
„Kees, help jij Jaap niet mee, als hij zoo
jokt," zei heel ernstig de tante, en ze keek
den jongen daarbij doordringend aap. Kees
haalde lachend zijn schouders eens op.
Suus, de oudste, een lang, bleek meisje,
bloosde, en zei: „Bent u boos op ons,
tante?"
De aangesprokene maakte een ongedul
dige beweging om zooveel gebrek aan in
zicht en antwoordde: „Als je niet jokt,
is tante niet boos. Kom jij eens hier,
Jaap."
Onvriendelijk naderde deze.
„Kijk me eens aan Jaa.p. Brave kinde
ren moeten altijd flink iemand in deoogein
durven kijken. En zeg me nu eens: heb'
jij werkelijk dien mijnheer op een paard
gezien En dacht jij Toen werkelijk, dat
het Sinterklaas was?"
„Geef mij ook een paar apennooitjes,"
zei de jongen, als'zij ar een uit haar zak
ie voorschijn bracht en tusschen haar vin
gers kraakte.
„Als je eerst tante antwoord gegeven
hebt," kwam de moeder tusschen bei den.
Zij vond de bezoekster verschrikkelijk, maar
wilde den vrede naar de heerschende mode
van onzen tijd.
„St! ,st!" deed de. 11 -ïagd. ,.je moet
ze niet omkoopen. Hij geeft mij toch wel
antwoord, nic4 waar, Jaap?"
„Beginnen we weer vóór het eten, moe
der?" vroeg Jaap, zich van de maagd af
wendend.
„Natuurlijk, natuurlijk, net als altijd,"
beaamde Suus.
„,la, ja," jubelden de kinderen.
„Eerst komt hij zeker weer even om den
hoek met de pepernooten, hé," juichte
Kees.
„Ik weet... nog niet," aarzelde de moe
der met een vreesachtige!) blik naar den
kant der maagd.
„Ja, ju, wel, wél," drongen de kinderen
gelijktijdig aan.
„Goed, hoor... ja, natuurlijk," deed de
moeder. Ze had hij zichzelve besloten, een
proef te wagen met liet strooien van de
pepernoten. Als de bezoekster daar geen
kwaad in zag, durfde ze 't ook wel pro
beeren met de rest: het vork leed en, enz.
Zc ging naar de keuken. „Blijven
jelui nu zoolang hij tante," had ze tegen
de kinderen gezegd, maar dezen waren
na een paar mimiten al weer hij baar.
,,'11 Naar mensch, hè?" zei Suus meteen
minachtenden blik naar de kamer, waar dc
tante- nu eenzaam te midden barer apen-
noten en voortreffelijkheden was achterge
bleven.
„Nou, hel is een ijsbeer," beweerde Kees
op kwaadaardigen toon, „ze had best
weg kunnen blijven."
„Ik gaf haar heek;maal geen antwoord,
hè," prees Jaap zichzolven en door Jiet
zwijgen der moeder aangemoedigd, voegde
hij er manhaftig hij: „Als ze weer begint,
geef ik haar een pomp in haar oog."
,,St, st." gebood de moeder.
„Ik lust haar apennoten niet, laat ze die
ook maar houden," zei Kees fier.
„Ze is vies van mij, ik moclil haar geen
kusje geven," pruilde Troesje en drong
zich tegen ile moeder aan, „jij bent niet
vies van me, hè?" En ze kuste do moeder.
„Maar nu moeten jelui even naar de ka
mer g:ian, want ik geloof, dat ik iemand
op een paard de trap op hoor klimmen. Ik
geloof, dat hij het is."
„Hij is het Hij! hij!" joelden de, kin
deren en opgetogen wierpen allen zich de
gang in, gekten wat aan de trap, dansten
én klapten in de handen en gierden van
de pret
I,n 'de kamer zat tante te blazen of ze
het 'warm had.
„Hoe Igroot is de kamer hier?" vroeg
zij laan Suus. „Is hij wel vier hij vier?"
„Weet tik niet," giegelde het meisje, te
midden 'van "het gejoel der andere kin
deren. 1
„Vier bij vier." deed Jaap haar proes
tend Sim.
De .maagd was reeds opgestaan. „We
krijgen 'hier geen zuurstof genoeg naar bin
nen," zei ze smalend, „een goede hy
giënische kamer moet minstens vier hij vier
meter -zijn." Met stapte ze naar de deur
en rukte die eensklaps open.
„Neen, heen, dicht laten," klonk een
stem, Wat verschrikt, vanuit de gang.
„Ach, Wees toch niet zoo ouderwetsch,"
deed de maagd op wat boozen toon. „We
krijgen 'hier geen zuurstof genoeg. Iemand,
die V-enige notie heeft van het menschelijk
organisme"(Hier brak ze haar rede
af, lichtelijk verschrikt bij den aanblik der
moeder, die met een papieren mijter op
hel hoofd en een cartonnen masker voor
het gezicht vóór haar stond in de houding
van iemand, die op heeferdaad betrapt
is. -In haar nerveus bewegende handen,
door wijde 'witte handschoenen bedekt, ver
kreukelde -zij een grooteu, vollen, papie
ren -zak. Het gaf werkelijk een dwazen
aanblik.
„Wat -is er Wat i» er deed de maagd,
wat -meelijdend nu.
„Stil. stil. Ga weg." schreeuwde Kees,
die thans -eerst de toedrar-bt begreep. ..Hij
komt alleen met zijn hoofd om de deur,
en strooit pepernoten naar binnen."
..O, ja, iw-l als verleden jaar," jubelde
Sijiis. ..Ga wee. ga jij weg."
„Sinterklaas, goed heilig man,
„Trek -je be-ten tabberd an."
begon de wakkere Jaap te zingen, en de
kleine -Trees, door het dolle heen en lege
1-jb 'toch een lil-el klem beetje Suing, lachte
met óchclle uithalen, wat wel op Let ka
kelen van een kip leek.
Maar -ze mochten gieren en kakelen en
joelen <en niet hoog roede wangen en schil
lerende pogen naar de dnui gluren, »*r
kwam igeen piachtige bisschopsmuts om den
hoek, ier werd niets, niets in de kamei ge
worpen. tZe keken elkaar eenigszitis ang
stig faun. de vlammen 111 hun oogen waien
eensklaps <uitgeblu«ch(. Ze 'waren allemaal
stil, ineens. Alleen de ijseüjke tante, het
vreemde finenscb, dat 'zij nu verfoeiden met
al ide macht -van hun kleine zielen, zei
nog -Iets in de plotselinge stilte. „Blijf nu.
Waar iga je iieen?" riep ze nu <-ens niet op
doceerenden toon, de igang in. Nog een se
conde wachtten de kinderen, besluiteloos.
Maar dan sprongen alien gelijktijdig op.
liepen de maagd, die nu zelve waarlijk
een beetje overstuur was, bijna onder den
voet, en stormden de keuken in. Daar
vonden ze hun moeder aan. de tafel zitten.
Wat verlegen en verdrietig keek ze vooi
zich uit. Het masker en de papieren muts
had ze afgezet en op de tafel gelegd. On
lustig bewogen haar ruime witte handschoe
nen aan den zak met pepernoten. De kin
deren vlogen onstuimig op haar toe. Goed
lachs in hun koortsige feeststemming dron
gen ze elkaar op. en keken heel nieuws
gierig. en dan heel verbaasd, maar ze von
den, aan dien ontredderden, zieligen Sinter
klaas niets om te lachen.
jDe weduwe, dien dag kleiner en nietiger
gemaakt in die paar uren van samenzijn
met een superieure vrouw, vond zichzelve
wél belachelijk: een ouderwetsche sukkel,
die baar heele leven alles verkeerd had
gedaan, „llier, jongens, neem daar zelf
maar wat van. Ieder wat." zeide ze bedeesd,
als vreesde ze dat, wat ze nu deed. ook
wel weer niet goed wezen zou. En de
kinderen, in een vraag besef dat deze Sin
terklaas misschien wel wat opbeuring non-
di» bad, klommen op haar schoot en op
de sporten en de leuning van haar stoel,
en kusten en grepen en liefkoosden haar
als zotte jonge apen, en die Sinterklaas
zelve, vrcezend dal zij vallen zouden, klem
de allen beveiligend in haar heilige armen,
die eindigden in wijde, witte handschoenen.
En in de kamer, die nog geen vier bij
vier lyas, liep de wijze maagd in Jinar ver
beterde vrouwenkleeding been en weer, en
hapte, hij gebrek aan zuurstof, in vele
apennoten, en kauwde en herkauwde deze,
terwijl haar hersenen intusschen de groole
levensvragen mei toehehooren kauwden 011
herkauwden.
Zij vond een voorwendsel om te verdwij
nen van dit tooneel der achterlijkheid, waar
zij een onbegrepen rol gespeeld had en
wendde haar ernstige schreden naar an
dere, weidsclier tooneelen. Het afscheid wist
zij met eonigon tact voor te bereidenZij
moest nog iemand anders bezoeken; haat
oorspronkelijk plan was ook niet geweest,
hier lang te blijvenzij. die van zooveel
instellingen lid, van zooveel zaken voor
standster, van zooveel helderdenkemto lie
den de welkome gast was, zij, die be
halve dil alles nog zooveel en ernstig stu
deerde, had haar lijd zoo rioodig.
Ze ging. E11 dit was haar eerste daad,
die hij deze mensehen een weinig sym
pathie wekte.
De weduwe, bij haar vertrek zich ge
heel weervindend, hervalle de Sinieiklaas-
viering op de plaats, waar die daareven
ondoibroken was. Het werd een dolle, heer
lijke avond, vol vennakelijken onzin en
dwaze vroolijkhcid.' En de maagd, dien
avond genesteld aan de koude horst van
een vegetarisch restaurant, at de spijzen
der Rechtschapenheid, en "las daarbij in
„De ziel va» bet kind" en andere geschrif
ten. Het zaaltje was ledig. Geen domme,
lastige menschen plaagden haar hier. Geen
woord van onoprechte hartelijkheid, geen
luchtig groetje, geen ongezonde kus van
een kind of van een mensch leidde haar
aandacht van ernstiger dingen af. Hier niet.
Eu ginds niet. En nergens ter wereld.
Ontvlecht
Woensdagavond bood het, weiland aan
den driesprong nabij d.en Morselnveg. hij
Leiden, een eigenaardig schouwspel. Uit
het Rijksopvoedingsgesticht aan de Gevan
genlaan waren twee nieuwelingen ont
vlucht; twee, die niet voor een kleintje
vervaard waren en die van. half-acht tot
over negenen een opschudding hebben te
weeg gebracht van je welste.
Nog geen veertien dagen waren zij in hun
nieuw pension, dat blijkbaar weinig aan
trekkelijkheid voor de heeren had. Althar:,
de een hail zich in de smederij een tn-.-s
weten te fabriceerc-n en de ander, die het
schoenmakersvak beoefende, had ook aart
een mes weien te komen en daarmede g--
wapen 1, hebben ze na het beëindigen van
den werktijd het hazenpad gekozen.
Als gewoonlijk hehlien de vluchtelingen
uit dit opvoedingsgesticht weinig kans niet
aanstonds weer gepakt te worden. De Haag-
-che Schouw is snel gewaarschuwd en de
weg naar Don Haag is hun versperd. Ook
ditmaal wen] hun ontvluchting spoedig be
kend en werden zij achtervolgd, Al gauw
werden zij in het nauw gedreven op een
-tuk weiland, aan de heide kanten door
een sloot omgeven, waar zij gedurende an
te) half iim hun stelling hébben verdedigd,
ten mini-Ie al dien tijd hebben de twee
jongemannen, die l>egonnen in te zien,
-lat hun kans om in Rotterdam en Loos-
duinen weer thuis te komen, verkeken was,
woeste dreigementen uitgevloekt tegen
todeidie het ook maar waagde naderbij te
komen.
„Aan rtomen zal ik je snijden, als ik je
ia mijn handen krijg." zoo ging het.
Ih-t werd allengs een heele vertooning.
Wielrijders, die voorbij kwamen, volgden
met pp arming de verrichtingen van diege
nen. die trachtten de heide woestelingen
te bemachtigen. De directeur van het ge
sticht met een politiehond, oppassers, po
litie van Qegstgeest, twee Leidscbe zonen
van den Heiligen Herandad, en een paar
boeren uit den omtrek onderhandelden druk
over de wijze, hoe den vijand te verslaan.
Er moest een revolver gehaald worden,
want geschoten zoti er toch wel moeten
worden, daar was men het over eens. Wie
zou moeten schieten, was nog een tweede
kwestie.
Nu eens waagden eenige hoeren het, ge
wapend met 'n stok, de twee wilden te na
deren, maar de woeste houding van de in
het nauw gejaagden deed hen terugdeinzen.
Toen ten slotte de duisternis begon te
vallen en men van den straatweg niet zoo
heel duidelijk alle gestalten kon onderschei
den, werden toch de scholen uit de re
volver gehoord. Daarvoor zijn ze zeker te
ruggeweken, want al spoedig kwam men nu
met de onruststokers ontwapend langs den
straatweg huiswaarts.
Vermoedelijk zullen de heide kerels van
daag wel geen mesje slijpen in de werk
plaatsen,
De reizen der Zeppelins.
In het „Journal" schrijft Fordyce over
de in Frankrijk be.-taande vrees voor de
Duitsdie Zeppelins; hij zegt dat die vrees
niet overdreven moet worden en vertelt
dan
Wij waren in de gelegenheid officieele
gegeven» te verkrijgen, door de Fransche
autoriteiten verzameld, hij de nederdaling
van de Zeppelin IV te Lunéville.
Vooreerst de snelheid. Uit het logboek,
dat toen in beslag genomen weid. en uit
het onderzoek van hel diagram der reis,
bleek, dut de snelheid vau het luchtschip
72 K..M. per uur is, en niet 90 zooals ge
meld werd.
Het dagboek van de Zeppelin IV toonde,
dat het benzine verbruik voor dat schip
155 K.G. per uur liedroeg. Voor een reis
van 7 a 8 uur moest dus een voorraad van
950 K.G. -worden meegenomen. Om een
hoogte van 1900 M. te bereiken, moesi,
naar uil het diagram bleek, 3000 K.G.
bnllnsl worden uitgeworpen. Ile bemanning
eveneens op 950 K.G. schattende, is dat
ecu totaal van 4900 K.G. Die Zeppelin was
niet gepantserd en had geen mitrailleuses,
geen wapens, geen hommen aan boord.
Men kan dus aannemen, dat een Zeppe
lin. onder militaire omstandigheden varend,
met. voldoenden benzinevoorraad, beman
ning, bewapening, en op groole hoogte lilij-
veld, niel meer dan 50 K.M. per uur kan
afleggen, lie afstond MetzParijs is 800
K.M. heen en terug. Op die reis zou het
schip niel hooger kunnen gaan dan 1000
;t 1200 Meter, dus niet genoeg om voor
artillerievuur beveiligd te zijn.
Bij het ongeluk te Lunéville is de onge
wone zwakheid van de Zeppelins gebleken:
een enkele lialomietl» die breekt maakt
den galmeien ballon onbruikbaar.
Fordyee besluit dus met de mededeeling,
dat er niet veel gevaar bestaat een Zep
pelin boven Parijs te verwachten.
MAASSLUIS. V'"1 r
Geboren:
Georgius, z. v. A. A. Onderdel inden en
W. van der Ylugt. Cornelia Maria, d. v.
J. v. d. Berg en 11, M. v. d. Berg
Helena Elisabeth, d. v. W. Oranje en M.
Oosthoek. Cornells Johannes, z. v. P.
Zwaard on C. J, Haring. Maria, d. v. J.
v. Roon on A. Letterman, Jaapje Jaeo-
ba, d. v. L. L. Kloppenburg en T. A. Ver-
hoon. Maigaretha, d. v. M. Paalvast en
G. Visser. Willempje, d. v. P. Post en
VV. Post Cornells, z. v. N, Haak en A.
Oosling, Dirkje, cl. v, li. Batenburg
de Jong en N. Zeedijk. Marie Jeanne,
(1. v \Y„ C. .Tahurg en M. S. Ph, Meijer,
Johanna Elisabeth, d. v, H. K. Tester
en J. Kramp. Jacobus Idan. z. v. A. J.
Kloppenburg cn J. J. de Koe, Cunnegon-
fla Johanna, d. v. P. Wozemer en .1. van
Zanten. Dirkje Johanna, d. v. P. Tui-
tel en 0. J. van Aalst.
Ondertrouwd: 'j\ l~*'
P. Fiiiet en C. Smoor.
G»Ku,wd: li'
I. .Tongejan en A. Stolk. J. v. d. Zwet
on M. v. d. End. j *,'CI Mil
O verledens
Levcnl. aang. z. v. D. Hollaar en K. Breg
ma.». G. J. Bakker, 2 j. K. Berkhout,
55 j„ wed. van K. Stolk. J. v. Baaien,
2 j. G. Hennevanger, 3 mnd. SE
Paalvast, 1 1. -s 'K. Bourn au, 78 j„ wed.
Van A. Schonenberg. 1 ,_j