Een uittreksel uit Fm's dagbnek,
Koloniën.
A L L E R L EL
(rokken, stormde de Duitsclie infanterie
vooruit van de zijde van Ans lot op den top
,ur vest mg. De versperringen waren reeds lang
vernield, en de stormloop geschiedde slechts
over lijken. Er hadden nog enkele worstelingen
«an man tegen man plaats, maar het over-
schotje der bezetting was een haveloos, half
verbrand, totaal uitgeput troepje, tot een ern.
slieen aanval niet meer in slaat. Velen hadden
het hoofd met zwachtels verhonden, een kor-
neraal trachtte nog inet de rechterhand, de
eenige die hem gebleven was, een geweer Ie
Lanteerem
Niet zonder het wegruimen van een memgle
M)in konden de Umitsche infanteristen zich
„a 'toegang banen tot den forteningang, wan,
eenera af Lenmn half bedolven werd gevonden
onder stukken beton, terwijl zijn hoofd in het
schuin gevallen houtwerk van een raampje be
kneld zat. Zijn trouwe adjudant, die hem geen
oogenblik verlaten had en die bij de lautsh-
ontploffing voorover sloeg, was bezig hem zoo
*oed cn kwaad het ging te bevrijden. „Respcctw
fe g'énéral, est mort," riep hij hij de eerst,,
verschijning der soldaten.
Inderdaad meende men aanvankelijk, dat de
bevelhebber gesneuveld was Zijn gelaat was
heelemaal zwart, hij hield de oogen gesloten en
reageerde ook liïel meer op de pnkkels, die
hem werden toegediend. Nadat de hout splinters
de brokken ingevallen muur en stukken hetoi,
verwijderd waren, droegen Duitse!» infanleris
ten hem zoo voorzichtig mogelijk naar heneden
Nog vóór hij in het naaste Duitse!» kampe
ment word gebracht, opende hij de oogen, wee*
eerst op zijn. linkerbeen, dat deerlijk gehavend
was en toen, zich nlotsc-ling van den toestand
bewust wordend, zoide hij: ,,Het is zooals luel
is. De jongens hebben dapper gevochten. Zei
in het protocol, dat ik bewusteloos nas."
De ambulancedienst bracht hem snoeiig weer
bij, en nadat een Officier hem en zijn utlju
dant in ontvangst had genomen, werd onrnid
deüijk per veldtelefoon aan generaal von Em
midi kennis gegeven van hol gehemde b'j de
inneming van het fort. Tegenover eenige offi
cieren. die hem met vriendelijke woorden trachi
ten te naderen, nam de verdediger van I.uil»
een zeer gereserveerde houding in acht en ook
jegens dezen betoonde hij zich „de zwijgende
generaal", welke niet voor niets deze reputatie
heeft verdiend. Alleen drong hij er nogmaal*
op aan, dat in iiet protocol der overgave zijn
bewusteloosheid zou vermeld worden.
Nadat eenige zorgen aan den gevangene wa
ren hesleed en hem eenige ververschingen waren
toegediend, werd hem verzocht in een auto te
slaopen, hetwelk niet zonder de hulp van zijn
adjudant geschieden kon. In het hoofdkwartier
werd hij opgewacht door generaal von firn mie 1:
en eftkeie stafofficieren, die gereed stonden om
Luik te verlaten voor de krijgsoperaties, die
inmiddels zuidelijker in België waren verplaats
Het was een aandoenlijk, historisch oosenhiik,
overwinnaar en overwonnene hijeen te zien Zij
begroetten elkander op militaire wijze, waarna
de bevelhebber van het Duitsche leger op zijn
gevangene toetrad en hem de hand reikte, zeg
gende
„Gij hebt u dapper gehouden, generaal."
waaron generaal Leman antwoordde:
„Ik dank u. Onze troepen hebben hun krijgs
manseer bewaard. -Maar de krijg is toch iets
an leis Jan de manoeuvres, nietwaar?" Kt was
een zinspeling op liPt feit. dat de leger-rflanoeu-
vres twee jaar geleden door de beide bevelheb
bers (de ecne als gast) werden bijgewoond.
Er bleef een oogenblik een pijnlijke stilt
heorschen.
Hel oogenblik was nu gekomen, dat generaal
Leman zijn degen moest overgeven. Dien van
den adjudant had men reeds bij den eersten
wachtpost afgenomen. Niet zonder ontroering
gespte de verdediger van Luik liet wapen af
en wilde hel zijn overwin naar aanbieden Maar
deze voorkwam bent en, zeide met. een afwe
rend handgebaar:
„Gij hebt gelijk, dat de krijgsmanseer Iiehon
den went. Blijf daarom den degen dragen. d>
haar niet geschonden heeft. Het is voor mij
een onderscheiding geweest, hem te mogen kmi-
son, generaal. Gij zijl een man!"
Do adjudant van den koelen, ijzerhard™
„zwijgenden generaal" vertelde, dat fiij toen
voor het eerst "van zijn leven In diens oogen
tranen heeft gezien.
door
SUZE LA CIFAPELLE—ROOBOL.
17 April.
„Ach Golt. trie Einein die Tage,
Langvveilig hier vergehn.
Nut' wenn sic Einem begraben,
Bekmnmen wir el was zu gelul."
Zelfs dat niet, want wij wonen op eet:
kwartier afstand van '1 kerkhof. Ons dorp
ligt niet aan den trein. Jaren lang zijn ze
al doende over een stoomtram, maar jk ge
loof niet, dat die ooit komt. Wanneer Hein
eens in de vijf weken uil Leiden overkomt,
ga ik hem tot Z. per fiets tegemoet, de
wegen zijn erbarmd ijk en 't is een ruïne
voor onze handen. Kans om hier vandaan
te konten, heb ik niet. Vader is hier al vijf
en twintig jaar notaris, maar als hij er
uitscheidt, blijft hij toch hier. Hij en moe
der zijn aan 't dorp gehecht, zij' vinden '1
hier heerlijk. Ik moet dus wachten tot ik
trouw met Ifein; hij studeert voor dfflkh-i
en is razend knap, maar '1 mooi nog we',
een jaar of drie duren, eer hij klaar b
en dan... weet ik nog niet eens of hij
verstandig genoeg zal zijn om zich in Ib-n
Haag of in Amsterdam Ie vestigen; hij j>
ook al dol op 't buitenleven. Enfin, als
hij 't niet doet, maak ik mijn engage
ment af.
Niet mei Hein trouwen, ach, dat is on
mogelijk. We zijn ons leven lang geinig i
geerd geweest. Hein is een wees, bij ons
aan huis opgevoed; we waren altijd sa
men. Zoolang ik mij herinneren kan, zeiden
de menschen van ons: '..Dat wordt een
paartje." Toen Hein naar Leiden zou gaan
en student worden, zei hij bij '1 afscheid
nemen: „Nu Em, ik reken op jon. jij wordt
mijn vrouwtje." Mijn ouders waren er bij.
en moeder had tranen in de oogen en
vader drukte mijn handen, zoo hard, dal
hij mij pijn deed. Dat was alles z;,o dood
gewoon, zoo vanzelf, zoo prozaïsch. Twee
jaar later werd ons engagement publiek,
d. w. z. wij hepen gearmd en wij maak
ten een visite bij den dokter en den domi
nee en nog een (jaar menschen. dé* na
tuurlijk niets verwonderd waren en '1
nieuwtje al lang wisten. Ik houd vreeselijk
dol veel van Hein. Hij is zoo knap en zoo
Hef voor mij en zoo groot en zoo sterk.
Als hij- hij mij is, heb ik altijd wel een
rustig, gelukkig gevoel. Maar hij is zoo
hoe zal ik 't eigenlijk zeggendoodge
woon, zoo verschrikkelijk eenvoudig. En
dan zijn naam!... Wie kan zich nu iets
banalers en akeligere voorstellen dan Hein?
Hein en Em. 't Is me een ergernis, dat
iedereen Em zegt. Ik heet Etnmeline, maar
niemand andere dan mijn lieve, oude gou
vernante, die nu a! drie jaar weg is, heeft
mij ooit zoo genoemd. Toen zij vertrokken
was, is er eerst nog sprake geweest dat ik
naar Brussel of Geneve op kostschool zou
gaan. Ik had dolgraag gewild, maar moe
der was er tegen, zij houdt niet van kost
scholen en Hein ook niet.
Iedere week ga ik een paar uur naar de
dominee; ze zeggen, dat hij heel ontwik-
kek! is, hij leest met me en vertelt me van
alles, en ik blijf hier....
O, ik verveel me, ik droog hier uit, ik
sterf hier een langzamen dood, ik overleef
me zelfGisteren nog zei ik tegen moeder
dat je hier noodzakelijk geestelijk achter-
uil moet gaan, maar zij antwoordde ern
stig: „Dat hangt van je zelf af. dat kan
je nel zoo goed in een giooie stud, waar
jonge meisjes hun tijd met veel non-ene
zoek brengen. Ook hier heb je gelegen
heid om je te ontwikkelen, aU je die
maar zoekt."
Met Hein hm ik 't ook niet altijd eens.
ik geloef, dat hij heelemaal geen smaak
heeft. In het salon hij onzen dokter hangt
een prachtig schilderij, eeri beelderig Ra-
liaansch meisje, ik dweep er mee, maar
Hein zegt, dat *t een prul is, en wanneer
hij en moeder Jeelijke platen zien van oude,
afgewerkte vrouwen, of vervallen huisjes
on seheeve bruggen, dan komen ze in
extase. Misschien wil Hein mij soms pin
gen, hij kan onmogelijk altijd moenen wat
hij zegt. Hij heeft veel gereisd, als kleine
jongen mei vader, later alleen of met vrien
den. Nu komt hij in de vacanties altijd
hier en als ik hem vraag, of hij 'E liier
eigenlijk niet leelijk vindt, dan zegt hij -
„Neen, Jieveling, nergens zijn zulke flu
weden weiden en gouden korenvelden en
bloeiende heiden en prachtige lichtschakce
ringen. Nergens is 't zoo mooi als bij onW
Ik zwijg dan maar; wat moet je op zoo iet-
antwoorden,
20 April.
Hoezee! Heerlijk! Verrukkelijk;! ik hen
zoo blij, ik weet niet, wat ik doen zal
van plezier, er is een pretje, iets bijzon
ders. Ik ga voot een paar dagen met vadei
naar Amsterdam, hij moet er zijn voor
zaken en moeder zei dadelijk, dat ik mee
mocht. Ik hen wel meer in Amsterdam
geweest, maar we gingen dan met ons al
len, vader, moeder en mijn broer Dolf. Ar
tes, 't Panopticum enz., stonden dan ai-
tijd op 't lijstje. Ook 't Rijksmuseum, maar
dat vond ik vervelend. Nu zal 't heel anders
zijnvader heeft me beloofd, dat we naai
de comedie gaan. Ik heb een voorgevoel
dat er nu iets bijzonders met mij gel je uren
zal, iets anders dan die alledaagsche, in
nig vervelende sleur. Maar van mijn blijde
verwachtingen zeg ik niets aan moeder, en
nok niet aan Hein.
24 April.
ik ben alleen op mijn kamer in 't Bijbel
hotel en ofschoon ik vreeselijk moe ben zou
ik toch niet kunnen slapen; ik moet schrij
ven, zeggen wat ik voornemens ben te doen.
wat mij vervult mei heerlijke, blijde hoop.
Mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen.
Het keerpunt in mijn leven is gekojnou.
morgen zal ik weten of mijn droom ver
wezenlijkt wordt, of dat ik gedoemd ben
terug te keeren, naar mijn dorp, alsof er
ntots gebeurd is. Dat lijkt me echter on
(pil j[gtel ijk!pm ar I.uat ik «eregeld ver
tellen.
Jk zal niet veel zeggen van gisteren.
We waren al out half twaalf in Amsterdam
en i,k vond lajltcs even heerlijk en aardig.
|Hem was aan den trein met, eon open
landau wer en wo waren den heelen dar
'.santen. '«(Middags gingen we santen uit
en hij kocht mij een matgouden broche
met pareltjes; ik was er verrukt van. W-
dineerden echt gezellig en zalen daarna
leuk jn de hall van het hotel. 'd Avond-'
gingen we naar Carréer was geen come
die, maar vanavond gaan we in den groeien
srhouwburg Ronteo en Julia zien, en of
schoon vader zuchlie, hij beloofde er la-en
te gaan en Hein nam; plaatsen.
Gi-teravotul hij Carré, waar ik toch we!
gen ent, van hel mooie ballet met al die
.schitterende kleuren, en vandaag den he den
dag kon ik aan niet? denken dan aan Romeo
e.n Julia. Toen we in de eomedie zaten,
vóór hel begon, verzocht ik Hein zachljes
'ii mij niet te zeglgen als hij *t leelijk vond,
ik wilde ongestoord genieten en mijn lieve
Hein vindt zoo boel anders mooi dan ik.
O. jk heb genoten, geleefd. geleden met
Julia, maar meer nog met Romeo. Nu weet
ik wal ik verlangde,, waarom mij de een
tonigheid thuis ondragelijk is. Romeo heeft
mij aan mij zelf ontdekt: ik wil actrice
worden, ik voel, dat ik talent heb, ik zou.
als ik met hem speelde, Julia beter weei-
gevon, thin hel blonde meisje, dat haar
nu voorstelde. Reeds toen hij opkwam,
voelde ik een electrischen schok wal
kwam zijn slanke, lenige gesia'le to! liaar
recht, an het fluweelen wambuis en hel pa
relgrijze Iricot. Vader en Hein beweren dal
hij ineengedrongen is, mij leek hij e-n reus
O, hoe hebben ze mij geërgerd door te z g
gen dal hij te oud is voor de rol, en
dat hij een schor geluid heeft. Oud, hij oud,
met die raven-zwarte lokken on die fonke
lende oogen. Toen Julia in de balconscèno
veiselieeu en alles in het maanlicht zno
sprookjesachtig was, klonk-zijn stem als mu
ziek. Hij fluisterde ook zulke heerlijke, in
nige woorden, zooals Hein ze nooit tegen
mij gezegd heeft, maar 't lijkt me heilig
schennis om Hein in een adem met zoo'n
man te noemen.
"En later, na dat vreeselijke duel, toen hij
in zulke wanhopige klachten losbarstte en
zoo schreeuwde, werd ik woedend op Hein,
omdat hij het hoofd schudde en zei: ,,'tls
bepaald niet mooi, kindje, hij bederft het.
In den grafkelder, huiverde ik. Ik was hang
toen hij opkwam, geheel in hot zwart,
doodsbleek, met rollende oogen, en nooit
zal ik dat sterven vergeten, die oogen,
waarvan men nic-ts dan het wit zag, en
die zoo akelig draaiden in de kassen.
Ik was weg, heelemaal weg en die ver
zoening en wat er toen nog kwam, kon
mij niets schelen. Ik weet niet, hoe ik
1 hi!is ben gekomen, ik zei bijna geen woord
tegen vader, of tegen Hein. die morgen
vroeg weer naar Leiden terug gaaL Dadelijk
ging ik naar mijn-kamer en nu zit ik hier.
vervu'd van mijn plan. Ik wil morgen naar
don acteur gaan, die voor mij Romeo is.
Ik wil hem zeggen, In,a dankbaar ik hem
beng hem om raad vragen, hem vertellen
dat ik ook zóó zou kunnen spelen.
Ik ben moe. doodeJjjk moe. Ik wil trach
ten te slapen en te droom en van Romeo,
van dien manik weet niet o-f hij een
mensch of oen godheid is
1 Mei.
't Is een week geleden sedert ik op dien
gedenkwaardiger! morgen wakker werd. Ge
slapen had ik haast niet, maar ik voelde
't niel, ik was opgewekt en vol goeden
moed. Alles liep mee, vader had dien mor
gen zaken en moest mij aan mijzelf over
laten. Ik zou dan een beetje naar '1 Rijks
museum gaan, en legen den tijd van de
lunch zouden we elkaar weei in 't hotel
vinden.
Toen vader weg was liet ik mij een
adresboek geven en zocht ik naar de wo
ning van den acteur. Was ver van het
hotel, maar op straat gekomen nam ik een
taxi. Ik vond mijzelf heel flink om "t zoo
stoutmoedig aan te leggen, 't Was een goed
beginin mijn verder leven zou ik toch
ook op .eigen krachlen moeten steunen.
Maar toen ik in de auto zat kreeg Sk
't toch benauwd en toen de chauffeur
stopte had ik grooten lust om hem te zeg
gen, dat hij maar om moest keeren om mij
naar 't Rijksmuseum le brengen. Maar hef
was te laat, hij had al geheld. De deur
werd geopend en op mijn bevend uitge
sproken vraag of meneer thuis was,
schreeuwde een slordige meid boven aan
een trap, dat zij 't niet wist, maar 't zou
gaan vragen. Een paar minuten later werd
ik in een groote kamer gelaten, 't Was te
hee! vol, veel verguldsel en teel veel por
tretten op gedrapeerde standaarden en aan
de wanden teekeningen. etsen, gravures,
schilderijen, alles door elkaar. Boven de
porte-briséo eon menigte lauwerkransen,
gouden en zilveren .met gekleurde linten
en vergulde franjes. Plotseling uitte ik een
kreet van vreugde. Daar hing een groot
portret van Romeo, zóó had ik hem gis
teren gezien; mijn verlegenheid verdween,
gloeiend van opwinding en exla-c 'keek ik
naar de deur, die langzaam geopend werd,
en... er kwam iemand anders binnen. Ik
zag -een man van meer dan middelbaren
leeftijd, kort en breed, een kaal hoofd,
en gladgeschoren groot gezicht en diep lig
gende oogen, waarmee hij mij uiLvorsehend
aankeek.
„Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
vroeg hij. zijn stom klonk schor en on
welluidend,
„Vergeef mij meneer," stamelde ik, heel
verlegen. „Er moet een vergissing zijn, ik
weirechto meneer M.... den grooten tooneel-
«peler, te spreken."
Hij lachle en hoog: „Hij slaat voor u."
Ik dacht, dat hij mij voor den gek Jhield
en werd hoe langer hoe verlegener. ,,Ik
bedoel meneer AL, die gisteravond de Ro
meo gespeeld heeft," hakkelde ik.
„Was n in tie comedie en herkent u
mij niet?"
Hij keek mij aan en begon luid ie,lachen:
toen veranderde hij ineens van houding,
nam een klein vaasje van een tafeltje. zei
le hot aan den mond, wierp zich op (de
knieën, zooals in de slerven.sscëne. draaide
mol de, oogen en declameerde
„Dit, liefste, aan u! Braaf man! 't Was
waarheid dus. Dc drank is snel zoo
slerf ik met uw heer."
Toen sprong hij weer overeind. „Her
kent u mij nu?"
Ik wist niet waar ik was en verward,
op het portret wijzond, bracht ik uil:
„Maar die golvende lmren?"
„Een pruik kindlief."
„Uw oog uw heele gezicht,"
„De kunst otn je goed te grimeereu. Van
'1 tooneel gezien hen ik als Romeo nog
tv el oen mooie jongen. Nu val ik je te
gen."
„Uw houding, uw stem," hield ik ïmg
vol. „Ik vond bel gisteravond alles zoo
mooi: ik was zoo opgewonden, zoo mee
gesleept."
„En nu niet meer?" vroeg bij spottend,
maar toch met iets goedigs.
Ileflig schudde ik het hoofd en toen...
mijn spijt over het gekke figuur, dal ik
sloeg was zoo verschrikkelijk, horst;e ik
in tranen los-. Hij scheen niet erg ver
wonderd.
„Ga een oogenblik op de canapé zitten,"
zei hij met iels vaderlijk welwillends dat
mij kalmeerde. „Huil maar een beetje, als
je dal goed doet. Ik begrijp, er alles van.
Die Romeo heeft je hoofd op hol gebracht.
Hij leek zoo schitterend, zoo jong en zoo
mooi, en hei fooneel was iets heerlijks, daar
voelde je ineens roeping voor, nietwaar? Is
't niet zoo?"
Ik knikte door mijn tranen lu-en.
„En nu blijkt dat die halfgod een ge
woon man is, niet mooi, niet jong en met
wat aanleg tot corpulentie, vind je liet
vreeselijk dat je in je omioozclheid zoo
iemand hebt kunnen bewonderen en lijkt
het heele tooneel je valsch en onwaar en
wil je er niets meer van weten."-
Ik kon nog niets zeggen.
„Nu. juffertje, ik voel me gevleid dat
mijn Romeo je zoo in verwarring gebracht
heeff, maar 't is toch goed dat ik zelf je
kan doen inzien dat je plotseHnge roeping
voor het tooneel al even valsch is als mijn
lokkenpracht van gisteravond. Geloof mij
meisje, die kleine des-illusie heeft je voor
een veel groote re Ijewaard."
Vader was er nog niet, toen ik thuis
kwam. Ik nam mij plechtig voor nooit aan
iemand ter wereld iels van mijn bezoek
Lij den acteur te vertellen. 'tAVas ten min
ste een troost, dat niemand iiiiju dwaasheid
ooit zou te weten komen. Afaar toen ik thuis
was, verbeeldde ik mij dadelijk, dat moe
der aan mijn gezicht kon zien, dal er wal
bijzondere mei me gebeurd was en toen
ze mij 's avonds nog eens kwam toedek
ken en goeden nacht zegscen, werd 't mij
te machtig en vertelde ik alles.
Zij beknorde mij niet, zij wi-t wel dat
ik mijn dwaasheid geboet had in hel knar
liertje van mijn bezoek bij den tooneel-
speler.
...Moei ik 'tHein ook vertellen?" vroeg ik
gesmoord.
„Dat moet je zelf welen, kindlief?" zei
moeder.
En gisteren, torn ik met Hein wandel
de, helr ik hem alles bekend. G-Llamc, hij
lachte mij niet uit; er kwam een ctn-tige
uitdrukking in zijn lieve, trouwe oogen en
hij sprak zoo verstandig en zoo go\l, dat
ik nu wel weet, welk ec-n groot, mooi ge
luk het mijne is en dat ik alles zal doen
om het hoog te houden en op prijs le
stellen.
De aankomst van de pestambulances
AVij lezen in de „Java-Bode" van 18 Juli:
Hedenmorgen zijn met de Kawi aangekomen Je
twee pestamimlances, door liet Nederlandse!»
Roode Kruis naar de pesUtreek gezonden.
Aan de kade bevond zich o. a, mr. Van
Dijk, Be«tuursLii van liet Inductie Roode Kruis
Ais lierkenruiigsleeken droeg hij op de linker,
mouw een groot rood kruis, het sclmone sym
bool van de dienende liefde. Dan de resident van
Batavia, de heer Rjjfsnijder.
De vereeniging van bestuursambtenaren, die
den stoot heeft gegeven aan bet uitzenden van
de pestainbulancos, had den ambtenaren bij bet
hinnentandsch bestuur verzocht de dames van
de ambulance behulpzaam te zijn. Daarom
stond de lieer Rijfsnijdcr, die gisteravond beril
laat den schouwburg bad veriaten. van morgen
om kwart over zes reeds op de kade van Prick,
daar toch was meegedeeld, dat dc* boot hvj
daglicht zou aankomen.
Dan was er de lieer Van Gorkum. sou.-, eind
van den burgerlijken geneeskundigen diens! en
dr. Flu, lid van bel pencomitó. Nadat de dames
aan de hoeren waren voorgesteld en haar een
woord van welkom was toegesproken, reed
men in drie auto"? naar liet Javaliolul, waar
de dames Uijf.-nijder, Van Gogh,, Schnilsler, en
de ltnijter de Wild aanwezig waren om de ze-
verp leegs Iers te ontvangen. Z ij logeeren llwiu-,
voor rekening van liet Indische Roode Kruis,
in hc-t Javabotel. Zij gaan mot de Kawi door
naar Soer.ibaia.
VERVELING.
Wie kent niet het vreeselijke woord en
de nog vreeselijker zaak verveling? Hoe
dikwijls komt ze ons niet overvallen op
gra two, onvr iendelijke regendagen als
eert berg ligt dan zulk een vervelende
stemming, waarin alles ons mishaagt, op
ons, wij brommen over hel slechte weer,
over den regen, de modder in huis, ja, zelfs
de vlieg aan den wand hindert ons.
Wij beginnen nu eens dit, dan weer dal,
maar Liet boeit ons niet; dadelijk geven
wij bel weer op, nemen iets nieuws op,
om dan dil weer spoedig met iels andere
te ruilen.
Er is slechts één middel daartegen, maar
dat helpt ook afdoend, en dit middel tegen
verveling heet arbeid I Maar dan moe
ien wij niet iets beginnen en hei dadelijk
weer laten varen, omdal liet ons niet aan
trek!. omdat hel ons niet boeit. Alen moet
wezenlijk en ernstig aan hel werk gaan,
heizij geestelijk of lichamelijk: men moet
zich niH laten afschrikken door een aan
vankelijk gevoel van verveling, men ver-
diepe er zich in, dwinge zich met alle ge
weld daarbij le blijven, la Ir* zijn gedach
ten niet hier en daar afdwalen; men sidle
zich een bepaa'tl doel voor oogen en blijve
volhouden löl het doel bereikt is.
Hel zal niet lang duren, of hei werk be
gint ons te boeien, als wij maar ernstig
willen, en de verveling is overwon
nen. Alenig uit verveling begonnen werk
is een aangename, nuttige arbeid gewnr
den.
DE WAARDE DER FR1SSCI1E
LUCHT.
„Fpelen zijn een aanvulling der gymnasti
srhe oefeningen", zegt de bekende pnedu-
goog Guts mutsmen kan er als verdere
gevolgtrekking aan toevoegen: „wandelin
gen zijn een aanvulling der speten van dc
jeugd". Niet alleen dc kinderspelen, ntaar
ook wandelingen zijn een voortreffelijk mid
del om het lichaam gezond en de ziel rein
te houden.
Reeds de bewegingsspelen in de frissche
lucht onder het blauwe hemeldak, in helde
ren, wurmen zonneschijn, zelfs bij minder
opgewekt weer, slalen het lichaam en har
den het tegen allerlei onaangename gevoe
lens, welke meestal uit onvolledige stofwis
scl'ing ontstaanin bijna nog grootere mate
hereiken wij dil laatste door voetreizen of
groote wandelingen, wanneer ze op gezonde
wijze uitgevoerd worden.
Terwijl de beweging bij de meeste spe
len om zoo te zeggen een stootende, dik
wijls overmatige en spoedig vermoeiende is,
heeft bij een wandeling een aanhoudende,
gestadige beweging plaats, welke gelijkma-
lig op de organen werkt, zonder deze over
matig te verhitten. De ademhaling is ge
lijkmatiger, rustiger: de bloedsomloop nor
maal en de stofwisseling heeft wel spoedi
ger, maar niet overmatig plaals. Door voort
durende afwisseling van Jietgeen men ztet,
wordt de geest frisch gehouden en men
wondt minder gauw moe; de krachten wor
den len slolle wel uitgeput, maar verelap
pen niet, wanneer men ze verstandig ge
bruikt. De voortdurende beweging, dc* ver
andering der dingen of punten, de daaruit
voortvloeiende opgewektheid, lief genot der
frissche lucht, dat alles werkt tooverachrig
op den mensch en vermogen ongelooMifk
veel ter vernieuwing en verjonging d-es
levens.
DE MACHT DER EDELSTEENEN.
Een van de aardigste sieraden, welke een
kind dragen kan, vinden wc* een halsketting
of armband van bloedkoraal. Vooral een
blond, gezond mereje, wier kopje in de
kleurliarmonie van rood-goud staat, ziet
haar schoonheid door de pittige frrechheid
van vermiljoenkleurige koraaltjes nog on
derstreept.
Wal echter de Napoiitaansche moeders
er toe brengt, haar zwartgelokte spruiten
een mod koralen halssnoer om te hangen,
is iets anders; ze denken daarmede het
booze oog te kunnen bezweren, dat haar
lievelingen treffen kan. Er zijn echter ook
ten onzent moeders, die in het verkleuren
of vlekkerig worden der hatekoralen een
voorteekea zien van dreigende ziekte of
naderend onheil voor de kinderen, terwijl
de meening bestaal dat bleek geworden
steenen om den hals van een gezond
menschenkind do frisehroode kleur zullen
hernemen.
"tZijn immers bloedkoralen! haarkleur
wordt beïnvloed door de bloed «gesteldheid,
der draagsters. Deze staaltje- van hijg doof!
,in de macht van doode steentjes over
des menschen lot. zijn o verblijf«eten van
begrippen zoo oud. als de menschcuwereld
zelf. De geschiedenis van het bijgeloof; west
iederen .«teen zijn plaats in de symboliek
aan te wijzen of een bijzonderen invloed
toe te kennen.
In de literatuur over dit onderwerp is
opvallend, hoe de kleur der .«toenen veelal
als uitgangspunt is Se beschouwen tol de
symboliek, waarmede de bijzondere wer
khui der .«teenen in verhand word} goiwachi.
Git of zwart agaat bijv", is door zijn;
kleur liet zinnebeeld van den nacht en als
tegenstelling daarvan tol hel licht in be
trekking met de gee.-ten d'*r onderwereld
te brengen. Wordt daaruit eenerzij Is; het
gebruik van gitten bij rcuwdracht verklaard,
anderzijds doei de zwarte agaat dienst om
aanvallen van nachtmerrie le verhoeden,
iRooze gee «ton en (oowrij (e bezweren;
terwijl het als poeder in wierook gebrand,
duivelen vermug te verbannen of uit lei
drijven. Soortgelijke gedachten-as«oriatieizal
het verband verklaren tusschen de roml-
gcvl-'imde agaatsleenen, rose of knrrnozijn-
roodo robijnen, of heldermode granaten
en koralen, alle in kleur het htoed ver
beeldend en daarom tegen verbloedingeit,
bloedspuwing of hartziekten als genees
middel dient doend als talisman voorharts-
hetrekkingen van mensch tol mensch, ook
van groote waarde.
Als de oudheid een amethist macht toe
kende om vergift onschadelijk te maken,
de zinnen fe verhelderen, leed te verzach
ten en tooverij verre le houden van den
mensch, kon de kleur der fonkelende pur
peren tsleenen, die zuinetbcehkui van den
w ijn waren, verklaring geven. De wijn toch
uit een beker van amethist gedronken,
bedwelmde den (linker nimmer.
Suggestie van rust en kotsite kan mevr
zich denken als uitgaand van den groenen
smaragd: den guudkleurigen hyacinth kan
men zich zeer ;goed als symbool van rijk
dom, oer en aanzien voor «tellen, de door
schijnendheid van het melkbhmwe opaal
gaf aanleiding tot de meening. dat de be
zitter van zulk een steen ziel) onzichtbaar
zou kunnen maken. Ook de vorm der paar-
lcn kan sleutel zijn voor het leeg rip. dat'
deze bijzondere geneeskracht bij oogziek
ten bezaten. Geen wonder, dat dit kost
bare kleinood, welks herkomst zoo boven
natuurlijk scheen, als aangewezen wasvoor
velerlei medicijn of om bij magische be
zweringen te dienen.
Ontelbaar zijn dc toepassingen dereriel-
steenen geweest tot allerlei doeleinden en
onnaspeurlijk zijn ook,'de wegen, waarlangs
de verbeelding der volkeren haar leven-,-
lnrjp genomen heeft
Wie verklaart ons de voorkeur, welke
do Umneinsebe keizerstijd aan hel dragen
van de iKiuït volprezen opaal gaf tegen
over den van Getmaan-chen oorsprong st.aui-
menden afkeer tegen hel dragen dezerteleo-
nen, welke, tut onzen lijd voortduurt? Wanf
er zijn m g tal van vrouwen, die geen
i palen duigen, omdat zo.... onheil aan
brengen. j
INLANDSCHE SPECERIJEN.
Vele dor specerijen, die hel vlees oh
maisch of hei gerecht geurig maken, kun
nen door de huisvrouw zelve geteeld wor
den. Als ze een In in of tuintje heeft, in
een zonnig hoekje daarvan en anders op
een terras, of zelfs in de dakgoot. Eenige
planljes voorzien er haar in den zomer in
verschen toestand van. in den winter en
in het voorjaar in gedroogd en. De scherpe
specerijen worden niet hier geteeld, deze
komen uit de warme landstreken; maar
de scherpe .zijn uit den booze voor gevoe
lige, en, indien wij de meeste geneeshee-
ren'mogen gelooYen, voor a!j& magen. Do.