Een uittreksel uit Fm's dagbnek, Koloniën. A L L E R L EL (rokken, stormde de Duitsclie infanterie vooruit van de zijde van Ans lot op den top ,ur vest mg. De versperringen waren reeds lang vernield, en de stormloop geschiedde slechts over lijken. Er hadden nog enkele worstelingen «an man tegen man plaats, maar het over- schotje der bezetting was een haveloos, half verbrand, totaal uitgeput troepje, tot een ern. slieen aanval niet meer in slaat. Velen hadden het hoofd met zwachtels verhonden, een kor- neraal trachtte nog inet de rechterhand, de eenige die hem gebleven was, een geweer Ie Lanteerem Niet zonder het wegruimen van een memgle M)in konden de Umitsche infanteristen zich „a 'toegang banen tot den forteningang, wan, eenera af Lenmn half bedolven werd gevonden onder stukken beton, terwijl zijn hoofd in het schuin gevallen houtwerk van een raampje be kneld zat. Zijn trouwe adjudant, die hem geen oogenblik verlaten had en die bij de lautsh- ontploffing voorover sloeg, was bezig hem zoo *oed cn kwaad het ging te bevrijden. „Respcctw fe g'énéral, est mort," riep hij hij de eerst,, verschijning der soldaten. Inderdaad meende men aanvankelijk, dat de bevelhebber gesneuveld was Zijn gelaat was heelemaal zwart, hij hield de oogen gesloten en reageerde ook liïel meer op de pnkkels, die hem werden toegediend. Nadat de hout splinters de brokken ingevallen muur en stukken hetoi, verwijderd waren, droegen Duitse!» infanleris ten hem zoo voorzichtig mogelijk naar heneden Nog vóór hij in het naaste Duitse!» kampe ment word gebracht, opende hij de oogen, wee* eerst op zijn. linkerbeen, dat deerlijk gehavend was en toen, zich nlotsc-ling van den toestand bewust wordend, zoide hij: ,,Het is zooals luel is. De jongens hebben dapper gevochten. Zei in het protocol, dat ik bewusteloos nas." De ambulancedienst bracht hem snoeiig weer bij, en nadat een Officier hem en zijn utlju dant in ontvangst had genomen, werd onrnid deüijk per veldtelefoon aan generaal von Em midi kennis gegeven van hol gehemde b'j de inneming van het fort. Tegenover eenige offi cieren. die hem met vriendelijke woorden trachi ten te naderen, nam de verdediger van I.uil» een zeer gereserveerde houding in acht en ook jegens dezen betoonde hij zich „de zwijgende generaal", welke niet voor niets deze reputatie heeft verdiend. Alleen drong hij er nogmaal* op aan, dat in iiet protocol der overgave zijn bewusteloosheid zou vermeld worden. Nadat eenige zorgen aan den gevangene wa ren hesleed en hem eenige ververschingen waren toegediend, werd hem verzocht in een auto te slaopen, hetwelk niet zonder de hulp van zijn adjudant geschieden kon. In het hoofdkwartier werd hij opgewacht door generaal von firn mie 1: en eftkeie stafofficieren, die gereed stonden om Luik te verlaten voor de krijgsoperaties, die inmiddels zuidelijker in België waren verplaats Het was een aandoenlijk, historisch oosenhiik, overwinnaar en overwonnene hijeen te zien Zij begroetten elkander op militaire wijze, waarna de bevelhebber van het Duitsche leger op zijn gevangene toetrad en hem de hand reikte, zeg gende „Gij hebt u dapper gehouden, generaal." waaron generaal Leman antwoordde: „Ik dank u. Onze troepen hebben hun krijgs manseer bewaard. -Maar de krijg is toch iets an leis Jan de manoeuvres, nietwaar?" Kt was een zinspeling op liPt feit. dat de leger-rflanoeu- vres twee jaar geleden door de beide bevelheb bers (de ecne als gast) werden bijgewoond. Er bleef een oogenblik een pijnlijke stilt heorschen. Hel oogenblik was nu gekomen, dat generaal Leman zijn degen moest overgeven. Dien van den adjudant had men reeds bij den eersten wachtpost afgenomen. Niet zonder ontroering gespte de verdediger van Luik liet wapen af en wilde hel zijn overwin naar aanbieden Maar deze voorkwam bent en, zeide met. een afwe rend handgebaar: „Gij hebt gelijk, dat de krijgsmanseer Iiehon den went. Blijf daarom den degen dragen. d> haar niet geschonden heeft. Het is voor mij een onderscheiding geweest, hem te mogen kmi- son, generaal. Gij zijl een man!" Do adjudant van den koelen, ijzerhard™ „zwijgenden generaal" vertelde, dat fiij toen voor het eerst "van zijn leven In diens oogen tranen heeft gezien. door SUZE LA CIFAPELLE—ROOBOL. 17 April. „Ach Golt. trie Einein die Tage, Langvveilig hier vergehn. Nut' wenn sic Einem begraben, Bekmnmen wir el was zu gelul." Zelfs dat niet, want wij wonen op eet: kwartier afstand van '1 kerkhof. Ons dorp ligt niet aan den trein. Jaren lang zijn ze al doende over een stoomtram, maar jk ge loof niet, dat die ooit komt. Wanneer Hein eens in de vijf weken uil Leiden overkomt, ga ik hem tot Z. per fiets tegemoet, de wegen zijn erbarmd ijk en 't is een ruïne voor onze handen. Kans om hier vandaan te konten, heb ik niet. Vader is hier al vijf en twintig jaar notaris, maar als hij er uitscheidt, blijft hij toch hier. Hij en moe der zijn aan 't dorp gehecht, zij' vinden '1 hier heerlijk. Ik moet dus wachten tot ik trouw met Ifein; hij studeert voor dfflkh-i en is razend knap, maar '1 mooi nog we', een jaar of drie duren, eer hij klaar b en dan... weet ik nog niet eens of hij verstandig genoeg zal zijn om zich in Ib-n Haag of in Amsterdam Ie vestigen; hij j> ook al dol op 't buitenleven. Enfin, als hij 't niet doet, maak ik mijn engage ment af. Niet mei Hein trouwen, ach, dat is on mogelijk. We zijn ons leven lang geinig i geerd geweest. Hein is een wees, bij ons aan huis opgevoed; we waren altijd sa men. Zoolang ik mij herinneren kan, zeiden de menschen van ons: '..Dat wordt een paartje." Toen Hein naar Leiden zou gaan en student worden, zei hij bij '1 afscheid nemen: „Nu Em, ik reken op jon. jij wordt mijn vrouwtje." Mijn ouders waren er bij. en moeder had tranen in de oogen en vader drukte mijn handen, zoo hard, dal hij mij pijn deed. Dat was alles z;,o dood gewoon, zoo vanzelf, zoo prozaïsch. Twee jaar later werd ons engagement publiek, d. w. z. wij hepen gearmd en wij maak ten een visite bij den dokter en den domi nee en nog een (jaar menschen. dé* na tuurlijk niets verwonderd waren en '1 nieuwtje al lang wisten. Ik houd vreeselijk dol veel van Hein. Hij is zoo knap en zoo Hef voor mij en zoo groot en zoo sterk. Als hij- hij mij is, heb ik altijd wel een rustig, gelukkig gevoel. Maar hij is zoo hoe zal ik 't eigenlijk zeggendoodge woon, zoo verschrikkelijk eenvoudig. En dan zijn naam!... Wie kan zich nu iets banalers en akeligere voorstellen dan Hein? Hein en Em. 't Is me een ergernis, dat iedereen Em zegt. Ik heet Etnmeline, maar niemand andere dan mijn lieve, oude gou vernante, die nu a! drie jaar weg is, heeft mij ooit zoo genoemd. Toen zij vertrokken was, is er eerst nog sprake geweest dat ik naar Brussel of Geneve op kostschool zou gaan. Ik had dolgraag gewild, maar moe der was er tegen, zij houdt niet van kost scholen en Hein ook niet. Iedere week ga ik een paar uur naar de dominee; ze zeggen, dat hij heel ontwik- kek! is, hij leest met me en vertelt me van alles, en ik blijf hier.... O, ik verveel me, ik droog hier uit, ik sterf hier een langzamen dood, ik overleef me zelfGisteren nog zei ik tegen moeder dat je hier noodzakelijk geestelijk achter- uil moet gaan, maar zij antwoordde ern stig: „Dat hangt van je zelf af. dat kan je nel zoo goed in een giooie stud, waar jonge meisjes hun tijd met veel non-ene zoek brengen. Ook hier heb je gelegen heid om je te ontwikkelen, aU je die maar zoekt." Met Hein hm ik 't ook niet altijd eens. ik geloef, dat hij heelemaal geen smaak heeft. In het salon hij onzen dokter hangt een prachtig schilderij, eeri beelderig Ra- liaansch meisje, ik dweep er mee, maar Hein zegt, dat *t een prul is, en wanneer hij en moeder Jeelijke platen zien van oude, afgewerkte vrouwen, of vervallen huisjes on seheeve bruggen, dan komen ze in extase. Misschien wil Hein mij soms pin gen, hij kan onmogelijk altijd moenen wat hij zegt. Hij heeft veel gereisd, als kleine jongen mei vader, later alleen of met vrien den. Nu komt hij in de vacanties altijd hier en als ik hem vraag, of hij 'E liier eigenlijk niet leelijk vindt, dan zegt hij - „Neen, Jieveling, nergens zijn zulke flu weden weiden en gouden korenvelden en bloeiende heiden en prachtige lichtschakce ringen. Nergens is 't zoo mooi als bij onW Ik zwijg dan maar; wat moet je op zoo iet- antwoorden, 20 April. Hoezee! Heerlijk! Verrukkelijk;! ik hen zoo blij, ik weet niet, wat ik doen zal van plezier, er is een pretje, iets bijzon ders. Ik ga voot een paar dagen met vadei naar Amsterdam, hij moet er zijn voor zaken en moeder zei dadelijk, dat ik mee mocht. Ik hen wel meer in Amsterdam geweest, maar we gingen dan met ons al len, vader, moeder en mijn broer Dolf. Ar tes, 't Panopticum enz., stonden dan ai- tijd op 't lijstje. Ook 't Rijksmuseum, maar dat vond ik vervelend. Nu zal 't heel anders zijnvader heeft me beloofd, dat we naai de comedie gaan. Ik heb een voorgevoel dat er nu iets bijzonders met mij gel je uren zal, iets anders dan die alledaagsche, in nig vervelende sleur. Maar van mijn blijde verwachtingen zeg ik niets aan moeder, en nok niet aan Hein. 24 April. ik ben alleen op mijn kamer in 't Bijbel hotel en ofschoon ik vreeselijk moe ben zou ik toch niet kunnen slapen; ik moet schrij ven, zeggen wat ik voornemens ben te doen. wat mij vervult mei heerlijke, blijde hoop. Mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen. Het keerpunt in mijn leven is gekojnou. morgen zal ik weten of mijn droom ver wezenlijkt wordt, of dat ik gedoemd ben terug te keeren, naar mijn dorp, alsof er ntots gebeurd is. Dat lijkt me echter on (pil j[gtel ijk!pm ar I.uat ik «eregeld ver tellen. Jk zal niet veel zeggen van gisteren. We waren al out half twaalf in Amsterdam en i,k vond lajltcs even heerlijk en aardig. |Hem was aan den trein met, eon open landau wer en wo waren den heelen dar '.santen. '«(Middags gingen we santen uit en hij kocht mij een matgouden broche met pareltjes; ik was er verrukt van. W- dineerden echt gezellig en zalen daarna leuk jn de hall van het hotel. 'd Avond-' gingen we naar Carréer was geen come die, maar vanavond gaan we in den groeien srhouwburg Ronteo en Julia zien, en of schoon vader zuchlie, hij beloofde er la-en te gaan en Hein nam; plaatsen. Gi-teravotul hij Carré, waar ik toch we! gen ent, van hel mooie ballet met al die .schitterende kleuren, en vandaag den he den dag kon ik aan niet? denken dan aan Romeo e.n Julia. Toen we in de eomedie zaten, vóór hel begon, verzocht ik Hein zachljes 'ii mij niet te zeglgen als hij *t leelijk vond, ik wilde ongestoord genieten en mijn lieve Hein vindt zoo boel anders mooi dan ik. O. jk heb genoten, geleefd. geleden met Julia, maar meer nog met Romeo. Nu weet ik wal ik verlangde,, waarom mij de een tonigheid thuis ondragelijk is. Romeo heeft mij aan mij zelf ontdekt: ik wil actrice worden, ik voel, dat ik talent heb, ik zou. als ik met hem speelde, Julia beter weei- gevon, thin hel blonde meisje, dat haar nu voorstelde. Reeds toen hij opkwam, voelde ik een electrischen schok wal kwam zijn slanke, lenige gesia'le to! liaar recht, an het fluweelen wambuis en hel pa relgrijze Iricot. Vader en Hein beweren dal hij ineengedrongen is, mij leek hij e-n reus O, hoe hebben ze mij geërgerd door te z g gen dal hij te oud is voor de rol, en dat hij een schor geluid heeft. Oud, hij oud, met die raven-zwarte lokken on die fonke lende oogen. Toen Julia in de balconscèno veiselieeu en alles in het maanlicht zno sprookjesachtig was, klonk-zijn stem als mu ziek. Hij fluisterde ook zulke heerlijke, in nige woorden, zooals Hein ze nooit tegen mij gezegd heeft, maar 't lijkt me heilig schennis om Hein in een adem met zoo'n man te noemen. "En later, na dat vreeselijke duel, toen hij in zulke wanhopige klachten losbarstte en zoo schreeuwde, werd ik woedend op Hein, omdat hij het hoofd schudde en zei: ,,'tls bepaald niet mooi, kindje, hij bederft het. In den grafkelder, huiverde ik. Ik was hang toen hij opkwam, geheel in hot zwart, doodsbleek, met rollende oogen, en nooit zal ik dat sterven vergeten, die oogen, waarvan men nic-ts dan het wit zag, en die zoo akelig draaiden in de kassen. Ik was weg, heelemaal weg en die ver zoening en wat er toen nog kwam, kon mij niets schelen. Ik weet niet, hoe ik 1 hi!is ben gekomen, ik zei bijna geen woord tegen vader, of tegen Hein. die morgen vroeg weer naar Leiden terug gaaL Dadelijk ging ik naar mijn-kamer en nu zit ik hier. vervu'd van mijn plan. Ik wil morgen naar don acteur gaan, die voor mij Romeo is. Ik wil hem zeggen, In,a dankbaar ik hem beng hem om raad vragen, hem vertellen dat ik ook zóó zou kunnen spelen. Ik ben moe. doodeJjjk moe. Ik wil trach ten te slapen en te droom en van Romeo, van dien manik weet niet o-f hij een mensch of oen godheid is 1 Mei. 't Is een week geleden sedert ik op dien gedenkwaardiger! morgen wakker werd. Ge slapen had ik haast niet, maar ik voelde 't niel, ik was opgewekt en vol goeden moed. Alles liep mee, vader had dien mor gen zaken en moest mij aan mijzelf over laten. Ik zou dan een beetje naar '1 Rijks museum gaan, en legen den tijd van de lunch zouden we elkaar weei in 't hotel vinden. Toen vader weg was liet ik mij een adresboek geven en zocht ik naar de wo ning van den acteur. Was ver van het hotel, maar op straat gekomen nam ik een taxi. Ik vond mijzelf heel flink om "t zoo stoutmoedig aan te leggen, 't Was een goed beginin mijn verder leven zou ik toch ook op .eigen krachlen moeten steunen. Maar toen ik in de auto zat kreeg Sk 't toch benauwd en toen de chauffeur stopte had ik grooten lust om hem te zeg gen, dat hij maar om moest keeren om mij naar 't Rijksmuseum le brengen. Maar hef was te laat, hij had al geheld. De deur werd geopend en op mijn bevend uitge sproken vraag of meneer thuis was, schreeuwde een slordige meid boven aan een trap, dat zij 't niet wist, maar 't zou gaan vragen. Een paar minuten later werd ik in een groote kamer gelaten, 't Was te hee! vol, veel verguldsel en teel veel por tretten op gedrapeerde standaarden en aan de wanden teekeningen. etsen, gravures, schilderijen, alles door elkaar. Boven de porte-briséo eon menigte lauwerkransen, gouden en zilveren .met gekleurde linten en vergulde franjes. Plotseling uitte ik een kreet van vreugde. Daar hing een groot portret van Romeo, zóó had ik hem gis teren gezien; mijn verlegenheid verdween, gloeiend van opwinding en exla-c 'keek ik naar de deur, die langzaam geopend werd, en... er kwam iemand anders binnen. Ik zag -een man van meer dan middelbaren leeftijd, kort en breed, een kaal hoofd, en gladgeschoren groot gezicht en diep lig gende oogen, waarmee hij mij uiLvorsehend aankeek. „Waarmee kan ik u van dienst zijn?" vroeg hij. zijn stom klonk schor en on welluidend, „Vergeef mij meneer," stamelde ik, heel verlegen. „Er moet een vergissing zijn, ik weirechto meneer M.... den grooten tooneel- «peler, te spreken." Hij lachle en hoog: „Hij slaat voor u." Ik dacht, dat hij mij voor den gek Jhield en werd hoe langer hoe verlegener. ,,Ik bedoel meneer AL, die gisteravond de Ro meo gespeeld heeft," hakkelde ik. „Was n in tie comedie en herkent u mij niet?" Hij keek mij aan en begon luid ie,lachen: toen veranderde hij ineens van houding, nam een klein vaasje van een tafeltje. zei le hot aan den mond, wierp zich op (de knieën, zooals in de slerven.sscëne. draaide mol de, oogen en declameerde „Dit, liefste, aan u! Braaf man! 't Was waarheid dus. Dc drank is snel zoo slerf ik met uw heer." Toen sprong hij weer overeind. „Her kent u mij nu?" Ik wist niet waar ik was en verward, op het portret wijzond, bracht ik uil: „Maar die golvende lmren?" „Een pruik kindlief." „Uw oog uw heele gezicht," „De kunst otn je goed te grimeereu. Van '1 tooneel gezien hen ik als Romeo nog tv el oen mooie jongen. Nu val ik je te gen." „Uw houding, uw stem," hield ik ïmg vol. „Ik vond bel gisteravond alles zoo mooi: ik was zoo opgewonden, zoo mee gesleept." „En nu niet meer?" vroeg bij spottend, maar toch met iets goedigs. Ileflig schudde ik het hoofd en toen... mijn spijt over het gekke figuur, dal ik sloeg was zoo verschrikkelijk, horst;e ik in tranen los-. Hij scheen niet erg ver wonderd. „Ga een oogenblik op de canapé zitten," zei hij met iels vaderlijk welwillends dat mij kalmeerde. „Huil maar een beetje, als je dal goed doet. Ik begrijp, er alles van. Die Romeo heeft je hoofd op hol gebracht. Hij leek zoo schitterend, zoo jong en zoo mooi, en hei fooneel was iets heerlijks, daar voelde je ineens roeping voor, nietwaar? Is 't niet zoo?" Ik knikte door mijn tranen lu-en. „En nu blijkt dat die halfgod een ge woon man is, niet mooi, niet jong en met wat aanleg tot corpulentie, vind je liet vreeselijk dat je in je omioozclheid zoo iemand hebt kunnen bewonderen en lijkt het heele tooneel je valsch en onwaar en wil je er niets meer van weten."- Ik kon nog niets zeggen. „Nu. juffertje, ik voel me gevleid dat mijn Romeo je zoo in verwarring gebracht heeff, maar 't is toch goed dat ik zelf je kan doen inzien dat je plotseHnge roeping voor het tooneel al even valsch is als mijn lokkenpracht van gisteravond. Geloof mij meisje, die kleine des-illusie heeft je voor een veel groote re Ijewaard." Vader was er nog niet, toen ik thuis kwam. Ik nam mij plechtig voor nooit aan iemand ter wereld iels van mijn bezoek Lij den acteur te vertellen. 'tAVas ten min ste een troost, dat niemand iiiiju dwaasheid ooit zou te weten komen. Afaar toen ik thuis was, verbeeldde ik mij dadelijk, dat moe der aan mijn gezicht kon zien, dal er wal bijzondere mei me gebeurd was en toen ze mij 's avonds nog eens kwam toedek ken en goeden nacht zegscen, werd 't mij te machtig en vertelde ik alles. Zij beknorde mij niet, zij wi-t wel dat ik mijn dwaasheid geboet had in hel knar liertje van mijn bezoek bij den tooneel- speler. ...Moei ik 'tHein ook vertellen?" vroeg ik gesmoord. „Dat moet je zelf welen, kindlief?" zei moeder. En gisteren, torn ik met Hein wandel de, helr ik hem alles bekend. G-Llamc, hij lachte mij niet uit; er kwam een ctn-tige uitdrukking in zijn lieve, trouwe oogen en hij sprak zoo verstandig en zoo go\l, dat ik nu wel weet, welk ec-n groot, mooi ge luk het mijne is en dat ik alles zal doen om het hoog te houden en op prijs le stellen. De aankomst van de pestambulances AVij lezen in de „Java-Bode" van 18 Juli: Hedenmorgen zijn met de Kawi aangekomen Je twee pestamimlances, door liet Nederlandse!» Roode Kruis naar de pesUtreek gezonden. Aan de kade bevond zich o. a, mr. Van Dijk, Be«tuursLii van liet Inductie Roode Kruis Ais lierkenruiigsleeken droeg hij op de linker, mouw een groot rood kruis, het sclmone sym bool van de dienende liefde. Dan de resident van Batavia, de heer Rjjfsnijder. De vereeniging van bestuursambtenaren, die den stoot heeft gegeven aan bet uitzenden van de pestainbulancos, had den ambtenaren bij bet hinnentandsch bestuur verzocht de dames van de ambulance behulpzaam te zijn. Daarom stond de lieer Rijfsnijdcr, die gisteravond beril laat den schouwburg bad veriaten. van morgen om kwart over zes reeds op de kade van Prick, daar toch was meegedeeld, dat dc* boot hvj daglicht zou aankomen. Dan was er de lieer Van Gorkum. sou.-, eind van den burgerlijken geneeskundigen diens! en dr. Flu, lid van bel pencomitó. Nadat de dames aan de hoeren waren voorgesteld en haar een woord van welkom was toegesproken, reed men in drie auto"? naar liet Javaliolul, waar de dames Uijf.-nijder, Van Gogh,, Schnilsler, en de ltnijter de Wild aanwezig waren om de ze- verp leegs Iers te ontvangen. Z ij logeeren llwiu-, voor rekening van liet Indische Roode Kruis, in hc-t Javabotel. Zij gaan mot de Kawi door naar Soer.ibaia. VERVELING. Wie kent niet het vreeselijke woord en de nog vreeselijker zaak verveling? Hoe dikwijls komt ze ons niet overvallen op gra two, onvr iendelijke regendagen als eert berg ligt dan zulk een vervelende stemming, waarin alles ons mishaagt, op ons, wij brommen over hel slechte weer, over den regen, de modder in huis, ja, zelfs de vlieg aan den wand hindert ons. Wij beginnen nu eens dit, dan weer dal, maar Liet boeit ons niet; dadelijk geven wij bel weer op, nemen iets nieuws op, om dan dil weer spoedig met iels andere te ruilen. Er is slechts één middel daartegen, maar dat helpt ook afdoend, en dit middel tegen verveling heet arbeid I Maar dan moe ien wij niet iets beginnen en hei dadelijk weer laten varen, omdal liet ons niet aan trek!. omdat hel ons niet boeit. Alen moet wezenlijk en ernstig aan hel werk gaan, heizij geestelijk of lichamelijk: men moet zich niH laten afschrikken door een aan vankelijk gevoel van verveling, men ver- diepe er zich in, dwinge zich met alle ge weld daarbij le blijven, la Ir* zijn gedach ten niet hier en daar afdwalen; men sidle zich een bepaa'tl doel voor oogen en blijve volhouden löl het doel bereikt is. Hel zal niet lang duren, of hei werk be gint ons te boeien, als wij maar ernstig willen, en de verveling is overwon nen. Alenig uit verveling begonnen werk is een aangename, nuttige arbeid gewnr den. DE WAARDE DER FR1SSCI1E LUCHT. „Fpelen zijn een aanvulling der gymnasti srhe oefeningen", zegt de bekende pnedu- goog Guts mutsmen kan er als verdere gevolgtrekking aan toevoegen: „wandelin gen zijn een aanvulling der speten van dc jeugd". Niet alleen dc kinderspelen, ntaar ook wandelingen zijn een voortreffelijk mid del om het lichaam gezond en de ziel rein te houden. Reeds de bewegingsspelen in de frissche lucht onder het blauwe hemeldak, in helde ren, wurmen zonneschijn, zelfs bij minder opgewekt weer, slalen het lichaam en har den het tegen allerlei onaangename gevoe lens, welke meestal uit onvolledige stofwis scl'ing ontstaanin bijna nog grootere mate hereiken wij dil laatste door voetreizen of groote wandelingen, wanneer ze op gezonde wijze uitgevoerd worden. Terwijl de beweging bij de meeste spe len om zoo te zeggen een stootende, dik wijls overmatige en spoedig vermoeiende is, heeft bij een wandeling een aanhoudende, gestadige beweging plaats, welke gelijkma- lig op de organen werkt, zonder deze over matig te verhitten. De ademhaling is ge lijkmatiger, rustiger: de bloedsomloop nor maal en de stofwisseling heeft wel spoedi ger, maar niet overmatig plaals. Door voort durende afwisseling van Jietgeen men ztet, wordt de geest frisch gehouden en men wondt minder gauw moe; de krachten wor den len slolle wel uitgeput, maar verelap pen niet, wanneer men ze verstandig ge bruikt. De voortdurende beweging, dc* ver andering der dingen of punten, de daaruit voortvloeiende opgewektheid, lief genot der frissche lucht, dat alles werkt tooverachrig op den mensch en vermogen ongelooMifk veel ter vernieuwing en verjonging d-es levens. DE MACHT DER EDELSTEENEN. Een van de aardigste sieraden, welke een kind dragen kan, vinden wc* een halsketting of armband van bloedkoraal. Vooral een blond, gezond mereje, wier kopje in de kleurliarmonie van rood-goud staat, ziet haar schoonheid door de pittige frrechheid van vermiljoenkleurige koraaltjes nog on derstreept. Wal echter de Napoiitaansche moeders er toe brengt, haar zwartgelokte spruiten een mod koralen halssnoer om te hangen, is iets anders; ze denken daarmede het booze oog te kunnen bezweren, dat haar lievelingen treffen kan. Er zijn echter ook ten onzent moeders, die in het verkleuren of vlekkerig worden der hatekoralen een voorteekea zien van dreigende ziekte of naderend onheil voor de kinderen, terwijl de meening bestaal dat bleek geworden steenen om den hals van een gezond menschenkind do frisehroode kleur zullen hernemen. "tZijn immers bloedkoralen! haarkleur wordt beïnvloed door de bloed «gesteldheid, der draagsters. Deze staaltje- van hijg doof! ,in de macht van doode steentjes over des menschen lot. zijn o verblijf«eten van begrippen zoo oud. als de menschcuwereld zelf. De geschiedenis van het bijgeloof; west iederen .«teen zijn plaats in de symboliek aan te wijzen of een bijzonderen invloed toe te kennen. In de literatuur over dit onderwerp is opvallend, hoe de kleur der .«toenen veelal als uitgangspunt is Se beschouwen tol de symboliek, waarmede de bijzondere wer khui der .«teenen in verhand word} goiwachi. Git of zwart agaat bijv", is door zijn; kleur liet zinnebeeld van den nacht en als tegenstelling daarvan tol hel licht in be trekking met de gee.-ten d'*r onderwereld te brengen. Wordt daaruit eenerzij Is; het gebruik van gitten bij rcuwdracht verklaard, anderzijds doei de zwarte agaat dienst om aanvallen van nachtmerrie le verhoeden, iRooze gee «ton en (oowrij (e bezweren; terwijl het als poeder in wierook gebrand, duivelen vermug te verbannen of uit lei drijven. Soortgelijke gedachten-as«oriatieizal het verband verklaren tusschen de roml- gcvl-'imde agaatsleenen, rose of knrrnozijn- roodo robijnen, of heldermode granaten en koralen, alle in kleur het htoed ver beeldend en daarom tegen verbloedingeit, bloedspuwing of hartziekten als genees middel dient doend als talisman voorharts- hetrekkingen van mensch tol mensch, ook van groote waarde. Als de oudheid een amethist macht toe kende om vergift onschadelijk te maken, de zinnen fe verhelderen, leed te verzach ten en tooverij verre le houden van den mensch, kon de kleur der fonkelende pur peren tsleenen, die zuinetbcehkui van den w ijn waren, verklaring geven. De wijn toch uit een beker van amethist gedronken, bedwelmde den (linker nimmer. Suggestie van rust en kotsite kan mevr zich denken als uitgaand van den groenen smaragd: den guudkleurigen hyacinth kan men zich zeer ;goed als symbool van rijk dom, oer en aanzien voor «tellen, de door schijnendheid van het melkbhmwe opaal gaf aanleiding tot de meening. dat de be zitter van zulk een steen ziel) onzichtbaar zou kunnen maken. Ook de vorm der paar- lcn kan sleutel zijn voor het leeg rip. dat' deze bijzondere geneeskracht bij oogziek ten bezaten. Geen wonder, dat dit kost bare kleinood, welks herkomst zoo boven natuurlijk scheen, als aangewezen wasvoor velerlei medicijn of om bij magische be zweringen te dienen. Ontelbaar zijn dc toepassingen dereriel- steenen geweest tot allerlei doeleinden en onnaspeurlijk zijn ook,'de wegen, waarlangs de verbeelding der volkeren haar leven-,- lnrjp genomen heeft Wie verklaart ons de voorkeur, welke do Umneinsebe keizerstijd aan hel dragen van de iKiuït volprezen opaal gaf tegen over den van Getmaan-chen oorsprong st.aui- menden afkeer tegen hel dragen dezerteleo- nen, welke, tut onzen lijd voortduurt? Wanf er zijn m g tal van vrouwen, die geen i palen duigen, omdat zo.... onheil aan brengen. j INLANDSCHE SPECERIJEN. Vele dor specerijen, die hel vlees oh maisch of hei gerecht geurig maken, kun nen door de huisvrouw zelve geteeld wor den. Als ze een In in of tuintje heeft, in een zonnig hoekje daarvan en anders op een terras, of zelfs in de dakgoot. Eenige planljes voorzien er haar in den zomer in verschen toestand van. in den winter en in het voorjaar in gedroogd en. De scherpe specerijen worden niet hier geteeld, deze komen uit de warme landstreken; maar de scherpe .zijn uit den booze voor gevoe lige, en, indien wij de meeste geneeshee- ren'mogen gelooYen, voor a!j& magen. Do.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1914 | | pagina 7