ichiedamsche Courant. Anti-democraten- Een van het Schellinkje. DERDE blad [{ïfljdafl 31 December 1920, No. 16555.) )e dictatuur van h<-t proletariaat, zie een kwaad zoo) meent men gaarntj "dat fe vintlen is! zoodra me'n Riga, (voor is doch dat aan deze zijde van Riga» i iets geheel onbekielnds is. fneze opvatting schijnt ctns niet juist, to die dictatuur, die de géheelo lalschappü 'behecrscht, waarvoor iedq' ft is alleen in Ruslalnd te vinden ge- volgens allo deskundigen is daal alle levensuitingen te gehoorzameni fiwoordig allang geen sprake meer dictatuur van het proletariaat [öoch omdat hier in het Westen do jihi- uele "dictatuur van het proletariaat niet bestaat,, daarom mag men niet Keuen, dat men hier daatvalx' niets merkt, iant voor wie goed ziet, is wel degoip? L beweging aan. liet opkom [on, me in aide gevallen de ^langen. van een Itoep burgers stelt tegenover' cn zelfs bo lea die van dein staat, j Vooral bij degenen, die direct! of indirect oor hun belooning van den staat afhan-i gijle rijn, kan men telkens constatceren, lat zij zich een macht denken, die boven (ie volksmacht uitgaat, dat zij zich b.v. uover de Tweede Kamer beroepen „het volk" alsoK dit iets anders (ware de Tweede Kamer. 'Bij velen komt wens ook do neiging op om aan het lolt' zelf zijn budgetrecht te ontnemen.; Pet gebeurt nog niet altijd met zooveel, widen, men schuwt nog den schijn. Doch} ken is. ijverig doende om hier door egjn fonmiissie, ginds door allerlei formeel® tiodigheidjes;, elders weer op een atndero r:e aan de democratie dit belangrijkste alle rechten te Ontfutselen. Wie zou\ iet noemt zich in veel gevailejn nog der jaocxaat. En velen weten het zelfs zoo han ig pan te leggen alsof dit het nee Splus )!tra van democratie is, dat men der de- icratie de koorden van de beurs uit haa ien tracht te nemen. Doch niemand kan lier dupe zijn. Geeft de regeering (kamer) Ere koorden uit handen, laat zij toe, dat rden, wie ook, uitmaken of adviseetrelp.' at in veel gevallen een ander woord or uitmaken is), dan is het met de Üe- icraiie onherroepelijk gedaan, doordat j .die koorden in hainden heeft -meten te trigen, is zij geworden wat zij geworden Een moment van slapte en zij is de- ocratie af, men heeft de dictatuur van fetf beambte, het overhieids-personeel-fpró* Kiariaat met of zonder- „georganiseerd perkg". Erg duidelijk' is dat aan het licht geko- Jaen bij de jongste spoorwegstaking; in ■Hoorwegen waarvan de geschiedenis meer, "dacht yerdient dajn zij tot nu toe bij (getrokken. heeft. Er is in Noorwegen stanfcsspoorwegex- bloitatie en .dus een gewéldig tekort op liet spoor WegbediijfloO millioen kronen Ikeft de Noorsche staat op[ die spoorwjegen We laatste vijf jaren bijgepast wil men plnxe der staatsexploitatie genieten, daln, et men er nu eenmaal voor betalen. Spoorwegbeambten wilden lrooger de vorige maand. De regeeïling kon niet uitbetalen, wat rij vraagden. En, irop wendden de beambten zich tot het ding. Maai'.niet als tot de hoogste in- fe, maar als tot den Werkgever, dife( j zijnde, geen juiste beslissing zou aea nemen. Zij stelde dus aan het Stor7 -onder bcdreigiing met staking voor fop een accoordje to gooien en tusschen jrhng en hen, spoorwegbeambten, te den. arbitreeren. nu, is opmerkelijk, 'dat deze vergade rden moed heeft gehad de zaak ver- ijk goed onder de oogen ie zien en pa 1 hoogstaand debat dit voor» lelletje met t overgroote meerderheid te wijzen van hand. jp| kunnen niet arbitreeren; aldus liet Wig zijn niet maar partij". Gij IfOGnvegwerklieden, ziet ons tela onrechtp San voor een doodgewonen werkgever. Dat Wt gij ia zulke gevallen telkens. Doch rtpmerm tetn onrechte. Wij zijn het volk jm Wij maken uit, wat het volk u geven Pa, Doch wij zijn de hoogste macht. Bo- - ons is er geen hoogeye- Beroep op ;m"a beslissingen is er niet, voor geen en- aangelegenheid, dus ook niet voor J-® arbeidsaangelegehhedd. Wij wiüfön •ÏQet 11 overleggen, naar uwe grie- llfh luisteren. Kunnen wij daaraan tegé- komen wij doen het. Doch bij .die JWetkooning is ons eenig criterium belang. Wij zijn de e: ïigeu, die of- geroepen zijn om! uit te maken wat [Ja® belang is En dus kunne.n wij M®1 beslissing niet aan derden, w: ook, iferiafcen. If* ^werklieden hebben niet geluisterd* WW son staking 'begonnen, daarbij K®® belang zettend boven 's lands be, vjw.pl'jfc het door 'de hoogste instalntie |?mt -geïnterpreteerd. Zoo'n staking is fits en. moet z ij n een misdaad. oen politieke misdaad. Het is een ietü» °P,.d.e democratie, niet omdat men politieke idealen wil Ver wezenlij, i jnpf ma die Voorkeur! wil getuigen, doch. ofan 611 a^eekf uit eigenbelang. Dat Sof zen(* wenschein Mer samenspan- toakt^ deze waarheid niet minder n Het id en' een misdaad tegSa^" ®-,gemeene recht. Zoo heeft het Storting fSSJien. En zoo is het. f pQfch nu doet zicjh het merkwaardige ge- Ju^ dat e1" bij de Noorsche weiklie-. jJrijdi ©en zekere sympathie voor deze is- Als oprechte demociraten zou- vZS) deze methode moéten afkeuren', wmen althans doem' het niet Hot is ..de staking ging verloppen, dé 1konden niet veel hoop mém, dg sucices. Maar met dit al (werd v(feel sympathie, }gm d» smtk dager stakjag». 1 eileeerd begrepen solidariteit onge twijfeld. Bij veel leidork mitmnlijk ook politieke berekening. Maar voor em deel even zeker bosjeprime, neiging tot do die-, atutii van het proletariaat Niet het Stor, ting, de spoorwegarbeider zelf moeten uitmaken ho-evool i\\ hot ]>olang aan hen betaald niool worden en lioea-eel werk dit „algeimeen belang" «ischt. Het is absurd. Maar het is niettetniu een onmiskenbaar feit. ;d-, Zoodanig ver dient het de aandacht. PHILIPS OPPENHEIH, door T. de R. o „Kan ik niet loopen? Wie zegt, dal ik niet loopen kan? Ik bon heel goed in orde, hoor! Goeden avond, luit Een man kwam strompelend over den drempel van een goedkoope kroeg, en weer de de hand, die hem wilde tegenhouden, ongeduldig van zich af. Buiten gekomen bleef hij staan en keek langs de leege, bree- de stiaat. liet elech'isch licht was een uur geleden al uitgedaan. De hooge, rechte palen stonden kaal en grimmig in het koude licht van de morgenschemering. De heelc plaats zag er echt uit als een grensplaats. Het was alles heel leelijk en onvriendelijk. Do man zocht al zijn zakken door cn zijn gezicht betrok meer en meer naarmate zijn zoeken hopeloozer werd. Ten plotte gaf hij het op. „Geen cent", mompelde hij, met afwe zigen blik voor zich uitstarend. „Doet ei ook niet toe. Ik geef mets om hun vieze, goedkoope bedden. Dennenvelden zijn zach ter en ruiken lekkerder. Bah, wat een wind!" En zich oprichtend liep hij verder de breede straat op met de wonderlijke vast beslotenheid en het eenigszins onzekere van een lichtelijk aangeschoten mensch. Maar toch schoot hij op en was spoedig in 't open veld. De weg werd smaller, een hooge heuvel was voor hem. Wezenloos beklom hij dien. Op don top hield hij stil om adem te scheppen en leunde tegen het hek met half gesloten oogen. Zijn hoofd was licht; 't was alsof alles om hem draaide. Hij nam zijn pet af en de frissche wind scheen 1' -m wat helderder te maken. Ineens klom hi, over het hek heen aan zijn linkerhand en kwam terecht ïn een dennenaanplant. Hij koos een plek uit waar veel afgevallen naalden lagen, draaide zich zelf om en om als een hond, die een lekker plaatsje zoekt en sliep. Het was al helder dag toen hij wakker werd. De morgenlucht was scherp en koud en vriesachtig. Een ademtocht van witte rijp was over de boomen gegaan. De man stond huiverend op en haastte zich naar buiten in de zon. Toen hij 'daar stond op de grens van de aanplanting kwam er uit de ruwe, nog pas haifgebomvde stad aan zijn voeten een wonderlijk geluid, dat hij, met zijn half verdwaasde ziel, niet dade lijk kon thuisbrengen. Uit een houten ge bouwtje klonk het geluid van een klok. Ding! Ding! Dong' De man keek verwon derd om zich heen. Het was toch geen Zondag vandaag? In de diepten, waarin hij was gezonken, had hij alle bc.ef van de dagen verloren. De straat was vol men- schen. Een rijtuigje met een man en twee jonge vrouwen erin reed hem voOibij. De menschen zagen er fleurig uit en ze keken opgewekt naar hem, want hoe armoed'g hij er uit zag, hij was nog knap om aan to zien en leek. ondanks alles, niet op ecu laudlooper. Toen hij hen zwijgend nakeek, was 't of zijn hart even stilstond. Eén an hen had een hulsttakje op en de roode besjes waren tegen het zwarte bont van haar mantel iets van sterke blijheid. Ineens wist hij wat het alles beteekende. Het was Kerstmis. Mot een schok keerde hij zich om, ging terug naar de aanplanting en gooide zich roorover op den grond, waar h dien nacht had liggen slapen Zijn oogen branddende tranen kon hij niet meer tegenhouden en zijn magere lichaam schokte van 't snikken! Zoo lag hij meer dan een uur! Toen hij op stond, was hij heel bleek, (maar in zijn oogen was een ander licht het licht van vast beradenheid. „Ik ga haar toch zien!" mompelde hij. „Ik ben een beest geweest, maar ze heeft toch eens van me gehouden. Misschien misschien zal ze mij willen vergeven!" Hij trilde van opgewondenheid. Zijn han den balde zenuwachtig. Toen betrok zijn gezicht. „Vat een ezel ben ik toch! Gisteravond was ik nog dronken en eergisteravond en hoevele avonden daarvoor. Eens was ik toch ook een gentleman! En een paar uur geleden was ik nog een dronkelap!" En hij zag in gedachten de gebeurtenissen van den vorigen dag voor zich. Hij zag zich zelf in die kroeg, 6merig en vol ta- baksrook, en vol vieze luchtjes r- een bras ser en zwelger met soortgenooten en hij zelf als een idioot, zijn brein beneveld door drank. Een trek van zelfverachting en afschuw gleed over zijn gezicht „Dat zal nu van vandaag af alles tot het verleden bebooren," zei hij. „Dat zweer ik! Nog eenmaal zullen het Noodlot en ik den strijd aanbinden, wie van -ons bei den het zal winnen. 'Als z ij maar vergeven kon! God, wat zijn mannen toch ezels!" Lang en mager, met de sporen van een kortelings doorgestane ziekte op zijn in gevallen gezicht, stond hij opgepakt tus schen de menigte voor het schellinkje. Hij had twee uur moeien staan wachten vóór hij werd binnengelaten, maar dat was het nu dan toch ook wol waard. Er was een' geweldig applaus toen een even gewel dige stilte. Zij zong! De man keek naar haar- met door tranen versluierde oogen en een lntter hart. Ze was zijn vrouw! Ze was zijn trouwe vrouw geweest door een waje hel van tegenspoeden. En hij, doodop van T altijd moeien vechten tegen het Nood lot, had lwuir tenslotte verlaten in koelen bloede en volkomen bij zijn versland, alleen mt de meest harde zelfzucht. Hij herinner de zich den brief, dien hij hacl achtergela ten; hij gi'ng het laad uit; overal zou het beter zijn dan in deze armoede. Als hij kon, zou hij haar geld staren, maar daar op moest ze maar niet rekenen. Hun sa menleven was een dwaling geweest. Hij zou het nu nog eens alleen gaan proboeren, zon der dat zij hem daarin kon hinderen. Naderhand had juist deze wreedc, harte- looze en tegelijkertijd cynische manier van afscheid nemen hem van zich zeiven doen walgen. Hel was gebeurd in een wanlioops- bui, als een wanhoopsdaad ook. Als hij succes had gehad, zou hij het haar wel hebben laten weten Maai' nu weerhield trots hem. En nu was het. te laat, te laat voor alles. Zij was beroemd geworden! Hij keek naar haar fijne, gracieuse bewegingen, luisterde naar haar zachte, zilveren stem. Eens was ze van hem geweest, van hem alleen; en hij had haar weggegooid, hij, die nu een verschoppeling was, zonder dak en bijna zonder eten, een levensgenoot van schreeuwende dokwerkers en ruwe Mimi's. En hij had haar nog liet. En als hij haar had teruggevonden zóó als hij zelf was, arm en lijdend, dan zou hij haar in zijn armen hebben genomen en samen met haai den levensstrijd weer opnieuw zijn begon nen. Zoo iets als dit had hij gedroomd eau die droom was nu te niet gedaan. Ze was niet meer van hom. Het kon ook niet zijn, dat ze nog wel van hem hield. Hijzelf had immers alles tusschen hen verbroken. Zij had hem niet meer noodig. Zij leefde in een andere wereld dan hij. Hij had haar immers gezegd, dat zij vrij was te gaan waarheen zij verkoos. En het verschil tusschen lmn beider levens, die eens samen Waren ge gaan, was, dat haar leven haar tot roem had gebracht en het zijne hem tot ellende en armoede. Het was eien maand geleden sinds hij haar had teruggevonden; van dat oogenblik af had hij bijna eiken avond van zijn toe vallige verdiensten hier op dezelfde plaats gestaan om haar te zien. Meermalen was hij een heelen dag zonder eten geweest, om toch vooral dit niet te missen. Lang voor dat de deur-en opengingen, stond hij op zijn plaatsje op het trottoir, met een soort van hondentrouw wachtend zonder te mer ken hoe lang die uren,,waren. Zij, die daar geregeld kwamen, begonnen hem langza merhand te kennen, zooats hij daar stond uur na uur met zijn arm geklemd om den lantaarnpaal, zonder dat ooit een glimlach zijn strak, wit gezicht verlevendigde, maar met oogen, die sonrs straalden, van dc een cf andere hoopvolle verwachting. Eu daar na! Och, dat was eeri kinderachtigheid, waarvan hijzelf alleen maar wist, en waar tegen hij vergeefs streed. Eiken avond laat ging hij heimelijk naar 't smalle, donkere straatje, waarin de deur was, waar de ar tiesten altijd uitkwamen, u in een don keren iroek gedrukt, dicht tegen den muur, „ag hy haar uit het gebouw komen, ia de taxi stappen en hem vooihijrijden. Hij had zijn plaatsje goed gekozen, zoodat een lantaarn tegenover hem jidst in de auto scheen en hij zelf in 't donker stond en hij kon juist altijd even haar gezicht zien. Toen hij er den eersten avond had gestaan, hadden zijn beenen zóó getrild, dat hij bijna niet had kunnen blijven staan en 't was of zijn hart eren stilstond. Want wat ging zij hem eigenlijk aan Hij b-ek wel een ver liefde, sentimentoele jongen! Dezen avond stond hij weer in zijn ge wone hoekje. Er was een druk gepraat bij de deur van den artisten-uitgang. En omdat het een donkere avond was, kwam hij iets naar voren onr te zien wat het was. Een heer in smoking, het gezicht door drank verhit, sprak op harden toon legen een der suppoosten en trachtte binnen te dringen. Juist op datzelfde oogenblik kwam zij naar buiten. Toen zij het trottoir overstak, kwam de dronken man van de wereld naar voren en wilde haar grijpen. Ze richtte zich op en wilde doorgaan. Maar hij greep haar vast en begon in radde woorden te spreken. Haar booze stem bereikte de ooren van den armen landlooper, weggekropen in de donkere schaduw van zijn schuilhoekje. „Laat me los, als 't u blieft. Hoe durft u?" Ze keek om naar den suppoost, die met zyn rug naai' haar toestond en blijk baar niets had gemerkt. Ze probeerde zich los te rukken, doch zonder succes. Plotse ling was het of een bleeke gedaante, in lom pen gehuld, uit den grond oprees. Er klonk een korte schreeuw en een slag. De man, die haar had willen hinderen, lag te spar telen in de modder. En haar bevrijder was weggehold naar zijn veilige schuilplaats in de schaduw. De vrouw keek hem na met wonderlijk stralende oogen, alsof zij .een spook had gezien. „Djck," riep ze zachtjes. „Dickl" Maar er kwam geen antwoord. Er was niets meer te zien. „Wie was die man, die me kwam hel pen," vroeg ze aan den suppoost, die op 't geluid naderbij was gekomen. „Zoudf u niet even willen gaan kijken of u hem nog kunt vinden?" De man kwam na een oogenblik terug zonder don vagebond te hebben ontdekt. „Het spijt me, mevrouw, „maar ik kon hem nergens meer vinden. Maar ik kon hem heel goed vair gezicht en pis u hem wenscht to beloonen, zal dat niet eilijk zijn." „Hoe zoo, kant u zijn n dan?" „Neen, mevrouw, dien wc ik niét. Het moet een heel eigenaardig somt man zijn Eiken avond komt hij daarboven van het schellinkje af en staat in dien donkeren hoek te wachten tot do artiesten komeet Hij tracht nooit iemand te spieken te krij gen én gaal. altijd weer stilletjes hoen.'' De vrouw leunde achleïover in de kus- sens van de auto en sloot haar oogen. „Bank u," zei ze. „Goeden avond." „Zal ik hem, morgenavond even roepen, mevrouw?" Vroeg de suppoost. „Dan kon ik hom namens u een gulden gevein. Hij ziet eruit of hij dat bost zou kunnen ge bruiken." Ze opende haar oogen. „In geen geval," zei zo lieslist. „Spreek hem vooral niet aan en geef hem geen geld. Goeden avond." Den volgenden avond was hij er weer op zijn 'Zeifdn plaatsje in de menigte. Mis schien had lif het wachten nooit zoo ver moeiend en lang gevonden. Om hem heen was ben weeë lucht van sinaasappelen on goedkoope odeurtjes en de menschen praat ten aanhoudend met elkaar. Het was in de vacarrtiedagen, den volgenden dag zou het Kerstmis zijir en alle jonge mensciienj om, hom heen waren al vooruit m een feestelijke, hchte stemming. En hij voelde zich alsof hij een doodshoofd was, dat op een bruiloft moest vet&chijnen. Alléein toen zij opkwam, ontspande zijn gezicht oen ifcpetfjief Hot scheen iiem toe, aisof zij nog nooit zoo mooi had gezongen cn "t was alsof ze niet zong en speello voor de menschen in de loges cn stalles, maar of ze alleen maar zong voor hem op "t schel linkje. En een of tweemaal was het of hij haar oógen op zich voelde rusten en 5n zijn bleeke, magere wangen kwam even wat kleur. Ze zong een lied van he file) haar oogen strekte zich uit, naar lièm, naar hèm en haat oogen schenen de zijne ttje zoeken. Iets bekends in haar stern bracht, teen prop in zijn keel. Zijn oogen eiken avond geweest. En vanavond zou het voor het laatst zijn geweest, want ik' wad zoo wanhopig, ik kan het niet langer draA gjen. Het was of je zong voor mij alleen."! Zo Lachte en huilde tegelijkertijd. „Ik heb je ook gezien," zei ze. „En ik zong ook voor jou alleen. En ik wilt!®} dat je dat zou, voelen."* I „Ik kan het me nog niet goed indenken,'1 antwoordde hij langzaam. „Hoe kan ik ooity ooit...4"t „Kom, Dick, heb vertrouwen zooctls ik' dat "heb. Ik" ben ook niet bang weer op nieuw te beginnen, want ik^weet, dat jé toch eigenlijk nog heel veel om me geert, anders zou je daar niet avond aan avoa<$ hébben staan wachten om me te zien, zonj der me ook nraaj eenmaal aan te sprot ken." „Ik heb nooit opgehouden van je ta houden," zei hij teeclcr, haar hand in dei zijne amend en haar* diep Sn de oogen! ziend, „alleen mijn trots weerhield me. Dat' ik vanavond toch nog er-en terugkwam) was om! je nog éven to zien, vóór tk ging sterven." Ze kuste henr vol teeclerheid. „Dwaze jongen," fluisterde ze. „Vertel ïire eens, hoe lang ben je nu alweer iatf Engeland 1 „Vier maanden," antwoordde hij'. „Bijna: drie maanden lang hen Sk in het zieken^ huis "geweest." Ze drukte zijn hand. „Was je erg ziek?"l vroeg ze. 1 „Ziek niet. Het was door een. ongeluk m Addison Road. Op een Zondagmidj dag Ze schrikte op. „Op Zondagmiddag, in Addison Rood!" nep ze uit. „Toen met) dat kleine meisje en die wagon...."' ,Die plotseling om den hoek. van Queen''s Crate kwam," milde hij aan. ,,Ik kwam juist! op tijd. Ik dacht, dat ik mjo niet bezeer^ had, ,maar na een straat of wat te zijn verder geloopen.i Hij zweeg veibaasd. Ze was de kame-d uitgeloopen en kwam, een oogenblik daarna! terug met een klein donker meisje op haar) armen, dat met de handjes in de oogjes wreef. De vrouw keek gretig van liet kind' naar deai taan. Het kind gaf een sclu-eeuwj en strekte de armpjes naar den vraeandpj uit. i i kon niet lajnger blijven daar, hij móest wieg. En hij liep moeizaam de steenehj trappen af, tot hij op straat stond in den ÏJi^ein regen. Hij zette huiverend, zijuj kraag op. „Dat is vandaag voor den laatstee, keer,"1 zei hij zachtjes voor zich heen. „Vanar ond voor 't laatst. Ik houd deze marlelinfrj niet langer uit." Langén tijd bewoog lxrj zich niet, onze, kor wat te deen; zijn gewone plaatsje in pen donkeren hoek weel' jibn,ém|e!n, en daar wachten of hij haar zag langs komen of heengaan met als afscheidsgroet dat lied van haar in zijn ooren eja in zijn hart. Hrj ibosloot het laatste en liep langzaam! weg naar het stond en toen paar de rivier; Maar hij veranderde plotseling van gedach ten. Hij moest haar nog eenmaal zien. Het was kwart over elf. Het kon net als hij den; heelen weg hard liep. Buiten adesn kwam bij aan op den hoek van de straat. ITaar auto stond èr nog. Hij kroop in zijn don; kero hoekje, builen adem en wachtte. Dat had'hij hem knapjes geleverd, want hij stond er nog maai' net of daar kwam ze naai' huilen. Maar toen gebéurde iets won- 'diealijks. Inplaats van in de auto te stap- pen, stond ze een oogenblik Mil op hel trottoir en toen, zonder te letten, op dom regen, stak zij vlug den wegf over en liep riochtop hem, toe. IBj keek verward om 'zich heen. Hij kon niet meer weg; hij had ook geen kracht meer dn zijn ledematenj Z|e stond vóór hem. „Dick," piep /-o zacht uit, haar handent op zijn arm. „Dick, zeg toch eens wat." „HiLla," kreunde hij. „God, Hikla, her kende je mij?" „Gisteravond heb ik je herkend," zei ze. „Kom met me mee naar huis. Kom mee miet me. Kom." Hij hield zijn adem in en huiverde terug voor haar hand. „Maar kijk dan loens naar me. Zie je niet, hoe ik eruit zie?"' En hij was ook méér dan ellendig om! aan te zién mièt zijn afgetrapte schoenejn) en ziji kleeren. die meer op flarden loken. Zo snikte even. „Toa, Dick, Laten we hier niet zoo in (dan regen blijven staan," zei zo. „Ik wacht net zoolang tot je komt. Be meen het" Hij stak naast haar den weg over, als eon, 'die in een droom handelt. De suppoost opende aarzelend dc deur en keek met ver bazing naar dat ongelijke paar. Toen. re- don ze weg. i „Geef mie een kus, Dick," zei ze zacht. Maar zijn lippen waren Wit en bloede! loos geworden en zijn hoofd was opzij ge vallen. Hij was flauw gevallen. Toen hij zijn oogen opende, zat hij in een leunstoel voor een horiïjk brandend vuur en naast hem geknield lag ziiin wouw, Hij keek naar haar bijna mjeL iets vaan angst in zijn oogen. Zo liet hem braWdewijnj Idninkm en haar zachte, Witte hand hielp Pet zdjne. I .Hilda, meen je «dit a„os?" fluisterde hij. „Etetaekent liet, dat je mij vergekm hebt? Hjebje wel gezien hoe an wat ik ge worden ben? Je kunt het niet meeinieinj Hét is! immers alles mijn eigen schuld."; „Maar ik méén het, Diok," antwoordde ze glimlachend. „Het was Sn die dagen ook vjoel mijn eigen schuld. Maar dat alles is nu voorbij- En o„ Dick, wat zul jij geleden hebben." Ze gaf hem hieete bouillon te drinken en toen de kleur zachtjes aan in zjjjn wan gen terugkwam, zat zij naast hem, terwijl tonen telkens opnieuw haar oogm vulden. „Je ziet er uit, Dick, alsof je den heeled dag niets to eten hebt gehad," zei. dei- „Dat zou Lest kimuien," gaf hij weife- lemd toe, „ik had maar een' shilling cn; ■die had lik noodig voor den avond." f „Voor da opéra,?" vroeg ze verschrikt) Hij knikte. „Een maand Tang bejtf ik er - - a - »,G, moeder, dat is die lieve man, dié kranddeai van ongeschreide tranen. _Htf de paaiden tegenhield en mij opraapte. Q laat me naar hem toegaan. Mag ik hem) even een kus geven?" t De man keek haar verwilderd aan, maait hij gehoorzaamde. De artnen van rijn \Pomvj waren, ook om hem heen. 1 „Dick," fluisterde zij, „jij hebt haar lo- vten geréd, het leden van ons edm? knidj Goddank." Hij was nog verbijsterd. „Vier maandeaj na je heengaan werd zij gelwix-n." veü't volgde ze zachtjes. „Zij is het eenigo wat! ik in het leven had om voor te werkenl en te leven. En jijf hebt haar gered, Dick.'1! Is dat dan papa?" vroeg het kleintjcfl Én de vrouw knikte zwijgend. „Is hij teruggekomen voor een poosje?". „lijp ijs teruggekomen voor goed." antj woordde dc moeder, stil-gelukkig. Ik denk niet, dat hij nu ooit weer zal weggaan van ons." I Historische anecdoten. Toen de tooueelspeler Charles Feehter te Londen woonde, bracht de Prins vau Wales hem dikwijls een bezoek, cn kreeg les in het grimeeren en in de mimiek van hem. Op een goeden dag drong de prins, die zijn vorderingen in de kunst eens wdda toonen, de vertrekken der Engelschc ko ningin binnen, verkleed als Londensch be delaar. De grap slaagde nog heter dan hij dacht, want de koningin greep verschrikt naar het schelkoord en gelastte de toege schoten bedienden, den „indringer" to ver wijderen. liet kostte zelfs nog moeite de koningin ervan te overtuigen, dat de be delaar een prins was. Al was Lamartinc bijna geruïneerd, toch ging hij voort met om zich heen tallooze liefdegaven te verspreiden. 'Zijn vrouw hielp hem daarbij waarlijk uitstekend. Dc eerste de beste, die zijn nood kwam klagen, kreeg zoo goed als de gansche inhoud van de geldbeurs. Een van de huismenden maakte er zich bezorgd over en nam op teen goeden dag eenvoudig de teugels van de administra tie over. Al wat er aan geld binnenkwam, sloot hij in de secretaire en aan mevrouw gaf hij eiken dag huishoudgeld. Dat ging een poos .uitmuntend, zóó zelfs, dat de Lamartincs overhielden. Er lag een Bom metje van 500 francs in de secretaire klaar om voordeelig belegd te woiden, 'Op ze keren morgen was do vriend van huis, toen er liefdezusters verschonen, die om wat geld kwamen magen. Wat moest me vrouw doen? Ze had niets. Toen wees do dichter op de secretaire. Daar lag immers 500 francs. Maar de kast was gesloten en dc vriend had de sleutel. Beiden treur den omdat ze de arme zusters moesten afschepen. Toen kreeg de Lamartine een inval. II j verdween en keerde terug met een slotenmaker. Het was zijn kast en zijn geld. Vijf minuten later vertrok ken de zusters met 500 francs. Toen de vriend thuis kwam, vond hy geen sou in huis, zelfs niet. om brood te koopen Voor 't volgende ontbijt. En in plaats v.an spaar duitjes was er nu schuld, want de sloten maker was nog niet betaald! Keurvorst Maximiliaan Joseph van Beie- ren werd in zijn jeugd élke maand in het brjzrjn zijner ouders geëxamineerd. Eens had men het over de meerderjarig heid der beide geslachten, en toen zijn va der hem vroeg waarom meisjes eerder mon dig werden dan jongens, antwoordde Maxi- mil laan terstond: „Omdat onkruid sneller groeit!" jHS&êmélth vi s DER j-V l'n:n "niiCkr Imnrnrvr* hhrtrrtn rinïïlr nu vn rvAO t ri - i l j I .frl-fft1,fifth.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1920 | | pagina 9