ichiedamsche Courant.
Anti-democraten-
Een van het Schellinkje.
DERDE blad
[{ïfljdafl 31 December 1920, No. 16555.)
)e dictatuur van h<-t proletariaat, zie
een kwaad zoo) meent men gaarntj
"dat fe vintlen is! zoodra me'n Riga, (voor
is doch dat aan deze zijde van Riga»
i iets geheel onbekielnds is.
fneze opvatting schijnt ctns niet juist,
to die dictatuur, die de géheelo
lalschappü 'behecrscht, waarvoor iedq'
ft is alleen in Ruslalnd te vinden ge-
volgens allo deskundigen is daal
alle levensuitingen te gehoorzameni
fiwoordig allang geen sprake meer
dictatuur van het proletariaat
[öoch omdat hier in het Westen do jihi-
uele "dictatuur van het proletariaat
niet bestaat,, daarom mag men niet
Keuen, dat men hier daatvalx' niets merkt,
iant voor wie goed ziet, is wel degoip?
L beweging aan. liet opkom [on, me in
aide gevallen de ^langen. van een
Itoep burgers stelt tegenover' cn zelfs bo
lea die van dein staat,
j Vooral bij degenen, die direct! of indirect
oor hun belooning van den staat afhan-i
gijle rijn, kan men telkens constatceren,
lat zij zich een macht denken, die boven
(ie volksmacht uitgaat, dat zij zich b.v.
uover de Tweede Kamer beroepen
„het volk" alsoK dit iets anders (ware
de Tweede Kamer. 'Bij velen komt
wens ook do neiging op om aan het
lolt' zelf zijn budgetrecht te ontnemen.;
Pet gebeurt nog niet altijd met zooveel,
widen, men schuwt nog den schijn. Doch}
ken is. ijverig doende om hier door egjn
fonmiissie, ginds door allerlei formeel®
tiodigheidjes;, elders weer op een atndero
r:e aan de democratie dit belangrijkste
alle rechten te Ontfutselen. Wie zou\
iet noemt zich in veel gevailejn nog der
jaocxaat. En velen weten het zelfs zoo han
ig pan te leggen alsof dit het nee Splus
)!tra van democratie is, dat men der de-
icratie de koorden van de beurs uit haa
ien tracht te nemen. Doch niemand kan
lier dupe zijn. Geeft de regeering (kamer)
Ere koorden uit handen, laat zij toe, dat
rden, wie ook, uitmaken of adviseetrelp.'
at in veel gevallen een ander woord
or uitmaken is), dan is het met de Üe-
icraiie onherroepelijk gedaan, doordat
j .die koorden in hainden heeft -meten te
trigen, is zij geworden wat zij geworden
Een moment van slapte en zij is de-
ocratie af, men heeft de dictatuur van
fetf beambte, het overhieids-personeel-fpró*
Kiariaat met of zonder- „georganiseerd
perkg".
Erg duidelijk' is dat aan het licht geko-
Jaen bij de jongste spoorwegstaking; in
■Hoorwegen waarvan de geschiedenis meer,
"dacht yerdient dajn zij tot nu toe bij
(getrokken. heeft.
Er is in Noorwegen stanfcsspoorwegex-
bloitatie en .dus een gewéldig tekort op
liet spoor WegbediijfloO millioen kronen
Ikeft de Noorsche staat op[ die spoorwjegen
We laatste vijf jaren bijgepast wil men
plnxe der staatsexploitatie genieten, daln,
et men er nu eenmaal voor betalen.
Spoorwegbeambten wilden lrooger
de vorige maand. De regeeïling kon
niet uitbetalen, wat rij vraagden. En,
irop wendden de beambten zich tot het
ding. Maai'.niet als tot de hoogste in-
fe, maar als tot den Werkgever, dife(
j zijnde, geen juiste beslissing zou
aea nemen. Zij stelde dus aan het Stor7
-onder bcdreigiing met staking voor
fop een accoordje to gooien en tusschen
jrhng en hen, spoorwegbeambten, te
den. arbitreeren.
nu, is opmerkelijk, 'dat deze vergade
rden moed heeft gehad de zaak ver-
ijk goed onder de oogen ie zien en pa
1 hoogstaand debat dit voor» lelletje met
t overgroote meerderheid te wijzen van
hand.
jp| kunnen niet arbitreeren; aldus liet
Wig zijn niet maar partij". Gij
IfOGnvegwerklieden, ziet ons tela onrechtp
San voor een doodgewonen werkgever. Dat
Wt gij ia zulke gevallen telkens. Doch
rtpmerm tetn onrechte. Wij zijn het volk
jm Wij maken uit, wat het volk u geven
Pa, Doch wij zijn de hoogste macht. Bo-
- ons is er geen hoogeye- Beroep op
;m"a beslissingen is er niet, voor geen en-
aangelegenheid, dus ook niet voor
J-® arbeidsaangelegehhedd. Wij wiüfön
•ÏQet 11 overleggen, naar uwe grie-
llfh luisteren. Kunnen wij daaraan tegé-
komen wij doen het. Doch bij .die
JWetkooning is ons eenig criterium
belang. Wij zijn de e: ïigeu, die of-
geroepen zijn om! uit te maken wat
[Ja® belang is En dus kunne.n wij
M®1 beslissing niet aan derden, w: ook,
iferiafcen.
If* ^werklieden hebben niet geluisterd*
WW son staking 'begonnen, daarbij
K®® belang zettend boven 's lands be,
vjw.pl'jfc het door 'de hoogste instalntie
|?mt -geïnterpreteerd. Zoo'n staking is
fits
en. moet z ij n een misdaad.
oen politieke misdaad. Het is een
ietü» °P,.d.e democratie, niet omdat men
politieke idealen wil Ver wezenlij,
i jnpf ma die Voorkeur! wil getuigen, doch.
ofan 611 a^eekf uit eigenbelang. Dat
Sof zen(* wenschein Mer samenspan-
toakt^ deze waarheid niet minder
n Het id en' een misdaad tegSa^"
®-,gemeene recht. Zoo heeft het Storting
fSSJien. En zoo is het. f
pQfch nu doet zicjh het merkwaardige ge-
Ju^ dat e1" bij de Noorsche weiklie-.
jJrijdi ©en zekere sympathie voor deze
is- Als oprechte demociraten zou-
vZS) deze methode moéten afkeuren',
wmen althans doem' het niet Hot is
..de staking ging verloppen, dé
1konden niet veel hoop mém,
dg sucices. Maar met dit al (werd
v(feel sympathie,
}gm d» smtk dager stakjag».
1 eileeerd begrepen solidariteit onge
twijfeld. Bij veel leidork mitmnlijk ook
politieke berekening. Maar voor em deel
even zeker bosjeprime, neiging tot do die-,
atutii van het proletariaat Niet het Stor,
ting, de spoorwegarbeider zelf moeten
uitmaken ho-evool i\\ hot ]>olang
aan hen betaald niool worden en lioea-eel
werk dit „algeimeen belang" «ischt.
Het is absurd. Maar het is niettetniu een
onmiskenbaar feit. ;d-, Zoodanig ver
dient het de aandacht.
PHILIPS OPPENHEIH,
door T. de R.
o
„Kan ik niet loopen? Wie zegt, dal ik
niet loopen kan? Ik bon heel goed in orde,
hoor! Goeden avond, luit
Een man kwam strompelend over den
drempel van een goedkoope kroeg, en weer
de de hand, die hem wilde tegenhouden,
ongeduldig van zich af. Buiten gekomen
bleef hij staan en keek langs de leege, bree-
de stiaat. liet elech'isch licht was een uur
geleden al uitgedaan. De hooge, rechte palen
stonden kaal en grimmig in het koude licht
van de morgenschemering. De heelc plaats
zag er echt uit als een grensplaats. Het
was alles heel leelijk en onvriendelijk.
Do man zocht al zijn zakken door cn
zijn gezicht betrok meer en meer naarmate
zijn zoeken hopeloozer werd. Ten plotte
gaf hij het op.
„Geen cent", mompelde hij, met afwe
zigen blik voor zich uitstarend. „Doet ei
ook niet toe. Ik geef mets om hun vieze,
goedkoope bedden. Dennenvelden zijn zach
ter en ruiken lekkerder. Bah, wat een
wind!"
En zich oprichtend liep hij verder de
breede straat op met de wonderlijke vast
beslotenheid en het eenigszins onzekere van
een lichtelijk aangeschoten mensch. Maar
toch schoot hij op en was spoedig in 't
open veld. De weg werd smaller, een hooge
heuvel was voor hem. Wezenloos beklom
hij dien. Op don top hield hij stil om adem
te scheppen en leunde tegen het hek met
half gesloten oogen. Zijn hoofd was licht;
't was alsof alles om hem draaide. Hij
nam zijn pet af en de frissche wind scheen
1' -m wat helderder te maken. Ineens klom
hi, over het hek heen aan zijn linkerhand
en kwam terecht ïn een dennenaanplant.
Hij koos een plek uit waar veel afgevallen
naalden lagen, draaide zich zelf om en
om als een hond, die een lekker plaatsje
zoekt en sliep.
Het was al helder dag toen hij wakker
werd. De morgenlucht was scherp en koud
en vriesachtig. Een ademtocht van witte
rijp was over de boomen gegaan. De man
stond huiverend op en haastte zich naar
buiten in de zon. Toen hij 'daar stond op
de grens van de aanplanting kwam er uit
de ruwe, nog pas haifgebomvde stad aan
zijn voeten een wonderlijk geluid, dat hij,
met zijn half verdwaasde ziel, niet dade
lijk kon thuisbrengen. Uit een houten ge
bouwtje klonk het geluid van een klok.
Ding! Ding! Dong' De man keek verwon
derd om zich heen. Het was toch geen
Zondag vandaag? In de diepten, waarin hij
was gezonken, had hij alle bc.ef van de
dagen verloren. De straat was vol men-
schen. Een rijtuigje met een man en twee
jonge vrouwen erin reed hem voOibij. De
menschen zagen er fleurig uit en ze keken
opgewekt naar hem, want hoe armoed'g
hij er uit zag, hij was nog knap om aan
to zien en leek. ondanks alles, niet op ecu
laudlooper. Toen hij hen zwijgend nakeek,
was 't of zijn hart even stilstond. Eén
an hen had een hulsttakje op en de roode
besjes waren tegen het zwarte bont van
haar mantel iets van sterke blijheid. Ineens
wist hij wat het alles beteekende. Het was
Kerstmis.
Mot een schok keerde hij zich om, ging
terug naar de aanplanting en gooide zich
roorover op den grond, waar h dien nacht
had liggen slapen Zijn oogen branddende
tranen kon hij niet meer tegenhouden en
zijn magere lichaam schokte van 't snikken!
Zoo lag hij meer dan een uur! Toen hij op
stond, was hij heel bleek, (maar in zijn oogen
was een ander licht het licht van vast
beradenheid.
„Ik ga haar toch zien!" mompelde hij.
„Ik ben een beest geweest, maar ze heeft
toch eens van me gehouden. Misschien
misschien zal ze mij willen vergeven!"
Hij trilde van opgewondenheid. Zijn han
den balde zenuwachtig. Toen betrok zijn
gezicht.
„Vat een ezel ben ik toch! Gisteravond
was ik nog dronken en eergisteravond en
hoevele avonden daarvoor. Eens was ik
toch ook een gentleman! En een paar uur
geleden was ik nog een dronkelap!"
En hij zag in gedachten de gebeurtenissen
van den vorigen dag voor zich. Hij zag
zich zelf in die kroeg, 6merig en vol ta-
baksrook, en vol vieze luchtjes r- een bras
ser en zwelger met soortgenooten en hij
zelf als een idioot, zijn brein beneveld
door drank. Een trek van zelfverachting en
afschuw gleed over zijn gezicht
„Dat zal nu van vandaag af alles tot
het verleden bebooren," zei hij. „Dat zweer
ik! Nog eenmaal zullen het Noodlot en
ik den strijd aanbinden, wie van -ons bei
den het zal winnen. 'Als z ij maar vergeven
kon! God, wat zijn mannen toch ezels!"
Lang en mager, met de sporen van een
kortelings doorgestane ziekte op zijn in
gevallen gezicht, stond hij opgepakt tus
schen de menigte voor het schellinkje. Hij
had twee uur moeien staan wachten vóór
hij werd binnengelaten, maar dat was het
nu dan toch ook wol waard. Er was een'
geweldig applaus toen een even gewel
dige stilte. Zij zong! De man keek naar
haar- met door tranen versluierde oogen
en een lntter hart. Ze was zijn vrouw! Ze
was zijn trouwe vrouw geweest door een
waje hel van tegenspoeden. En hij, doodop
van T altijd moeien vechten tegen het Nood
lot, had lwuir tenslotte verlaten in koelen
bloede en volkomen bij zijn versland, alleen
mt de meest harde zelfzucht. Hij herinner
de zich den brief, dien hij hacl achtergela
ten; hij gi'ng het laad uit; overal zou het
beter zijn dan in deze armoede. Als hij
kon, zou hij haar geld staren, maar daar
op moest ze maar niet rekenen. Hun sa
menleven was een dwaling geweest. Hij zou
het nu nog eens alleen gaan proboeren, zon
der dat zij hem daarin kon hinderen.
Naderhand had juist deze wreedc, harte-
looze en tegelijkertijd cynische manier van
afscheid nemen hem van zich zeiven doen
walgen. Hel was gebeurd in een wanlioops-
bui, als een wanhoopsdaad ook. Als hij
succes had gehad, zou hij het haar wel
hebben laten weten Maai' nu weerhield
trots hem. En nu was het. te laat, te laat
voor alles. Zij was beroemd geworden! Hij
keek naar haar fijne, gracieuse bewegingen,
luisterde naar haar zachte, zilveren stem.
Eens was ze van hem geweest, van hem
alleen; en hij had haar weggegooid, hij,
die nu een verschoppeling was, zonder dak
en bijna zonder eten, een levensgenoot van
schreeuwende dokwerkers en ruwe Mimi's.
En hij had haar nog liet. En als hij haar
had teruggevonden zóó als hij zelf was,
arm en lijdend, dan zou hij haar in zijn
armen hebben genomen en samen met haai
den levensstrijd weer opnieuw zijn begon
nen. Zoo iets als dit had hij gedroomd eau
die droom was nu te niet gedaan. Ze was
niet meer van hom. Het kon ook niet zijn,
dat ze nog wel van hem hield. Hijzelf had
immers alles tusschen hen verbroken. Zij
had hem niet meer noodig. Zij leefde in een
andere wereld dan hij. Hij had haar immers
gezegd, dat zij vrij was te gaan waarheen
zij verkoos. En het verschil tusschen lmn
beider levens, die eens samen Waren ge
gaan, was, dat haar leven haar tot roem
had gebracht en het zijne hem tot ellende
en armoede.
Het was eien maand geleden sinds hij
haar had teruggevonden; van dat oogenblik
af had hij bijna eiken avond van zijn toe
vallige verdiensten hier op dezelfde plaats
gestaan om haar te zien. Meermalen was
hij een heelen dag zonder eten geweest, om
toch vooral dit niet te missen. Lang voor
dat de deur-en opengingen, stond hij op
zijn plaatsje op het trottoir, met een soort
van hondentrouw wachtend zonder te mer
ken hoe lang die uren,,waren. Zij, die daar
geregeld kwamen, begonnen hem langza
merhand te kennen, zooats hij daar stond
uur na uur met zijn arm geklemd om den
lantaarnpaal, zonder dat ooit een glimlach
zijn strak, wit gezicht verlevendigde, maar
met oogen, die sonrs straalden, van dc een
cf andere hoopvolle verwachting. Eu daar
na! Och, dat was eeri kinderachtigheid,
waarvan hijzelf alleen maar wist, en waar
tegen hij vergeefs streed. Eiken avond laat
ging hij heimelijk naar 't smalle, donkere
straatje, waarin de deur was, waar de ar
tiesten altijd uitkwamen, u in een don
keren iroek gedrukt, dicht tegen den muur,
„ag hy haar uit het gebouw komen, ia
de taxi stappen en hem vooihijrijden. Hij
had zijn plaatsje goed gekozen, zoodat een
lantaarn tegenover hem jidst in de auto
scheen en hij zelf in 't donker stond en
hij kon juist altijd even haar gezicht zien.
Toen hij er den eersten avond had gestaan,
hadden zijn beenen zóó getrild, dat hij bijna
niet had kunnen blijven staan en 't was of
zijn hart eren stilstond. Want wat ging zij
hem eigenlijk aan Hij b-ek wel een ver
liefde, sentimentoele jongen!
Dezen avond stond hij weer in zijn ge
wone hoekje. Er was een druk gepraat bij
de deur van den artisten-uitgang. En omdat
het een donkere avond was, kwam hij iets
naar voren onr te zien wat het was. Een
heer in smoking, het gezicht door drank
verhit, sprak op harden toon legen een der
suppoosten en trachtte binnen te dringen.
Juist op datzelfde oogenblik kwam zij naar
buiten. Toen zij het trottoir overstak, kwam
de dronken man van de wereld naar voren
en wilde haar grijpen. Ze richtte zich op en
wilde doorgaan. Maar hij greep haar vast en
begon in radde woorden te spreken.
Haar booze stem bereikte de ooren van
den armen landlooper, weggekropen in de
donkere schaduw van zijn schuilhoekje.
„Laat me los, als 't u blieft. Hoe durft
u?" Ze keek om naar den suppoost, die
met zyn rug naai' haar toestond en blijk
baar niets had gemerkt. Ze probeerde zich
los te rukken, doch zonder succes. Plotse
ling was het of een bleeke gedaante, in lom
pen gehuld, uit den grond oprees. Er klonk
een korte schreeuw en een slag. De man,
die haar had willen hinderen, lag te spar
telen in de modder. En haar bevrijder was
weggehold naar zijn veilige schuilplaats in
de schaduw. De vrouw keek hem na met
wonderlijk stralende oogen, alsof zij .een
spook had gezien.
„Djck," riep ze zachtjes. „Dickl"
Maar er kwam geen antwoord. Er was
niets meer te zien.
„Wie was die man, die me kwam hel
pen," vroeg ze aan den suppoost, die op
't geluid naderbij was gekomen. „Zoudf
u niet even willen gaan kijken of u hem
nog kunt vinden?"
De man kwam na een oogenblik terug
zonder don vagebond te hebben ontdekt.
„Het spijt me, mevrouw, „maar ik kon
hem nergens meer vinden. Maar ik kon hem
heel goed vair gezicht en pis u hem wenscht
to beloonen, zal dat niet eilijk zijn."
„Hoe zoo, kant u zijn n dan?"
„Neen, mevrouw, dien wc ik niét. Het
moet een heel eigenaardig somt man zijn
Eiken avond komt hij daarboven van het
schellinkje af en staat in dien donkeren
hoek te wachten tot do artiesten komeet
Hij tracht nooit iemand te spieken te krij
gen én gaal. altijd weer stilletjes hoen.''
De vrouw leunde achleïover in de kus-
sens van de auto en sloot haar oogen.
„Bank u," zei ze. „Goeden avond."
„Zal ik hem, morgenavond even roepen,
mevrouw?" Vroeg de suppoost. „Dan kon
ik hom namens u een gulden gevein. Hij
ziet eruit of hij dat bost zou kunnen ge
bruiken."
Ze opende haar oogen. „In geen geval,"
zei zo lieslist. „Spreek hem vooral niet
aan en geef hem geen geld. Goeden
avond."
Den volgenden avond was hij er weer
op zijn 'Zeifdn plaatsje in de menigte. Mis
schien had lif het wachten nooit zoo ver
moeiend en lang gevonden. Om hem heen
was ben weeë lucht van sinaasappelen on
goedkoope odeurtjes en de menschen praat
ten aanhoudend met elkaar. Het was in
de vacarrtiedagen, den volgenden dag zou
het Kerstmis zijir en alle jonge mensciienj
om, hom heen waren al vooruit m een
feestelijke, hchte stemming. En hij voelde
zich alsof hij een doodshoofd was, dat op
een bruiloft moest vet&chijnen. Alléein toen
zij opkwam, ontspande zijn gezicht oen
ifcpetfjief Hot scheen iiem toe, aisof zij
nog nooit zoo mooi had gezongen cn "t
was alsof ze niet zong en speello voor de
menschen in de loges cn stalles, maar of
ze alleen maar zong voor hem op "t schel
linkje. En een of tweemaal was het of hij
haar oógen op zich voelde rusten en 5n
zijn bleeke, magere wangen kwam even
wat kleur. Ze zong een lied van he file)
haar oogen strekte zich uit, naar lièm,
naar hèm en haat oogen schenen de zijne
ttje zoeken. Iets bekends in haar stern
bracht, teen prop in zijn keel. Zijn oogen
eiken avond geweest. En vanavond zou het
voor het laatst zijn geweest, want ik' wad
zoo wanhopig, ik kan het niet langer draA
gjen. Het was of je zong voor mij alleen."!
Zo Lachte en huilde tegelijkertijd.
„Ik heb je ook gezien," zei ze. „En ik
zong ook voor jou alleen. En ik wilt!®}
dat je dat zou, voelen."* I
„Ik kan het me nog niet goed indenken,'1
antwoordde hij langzaam. „Hoe kan ik ooity
ooit...4"t
„Kom, Dick, heb vertrouwen zooctls ik'
dat "heb. Ik" ben ook niet bang weer op
nieuw te beginnen, want ik^weet, dat jé
toch eigenlijk nog heel veel om me geert,
anders zou je daar niet avond aan avoa<$
hébben staan wachten om me te zien, zonj
der me ook nraaj eenmaal aan te sprot
ken."
„Ik heb nooit opgehouden van je ta
houden," zei hij teeclcr, haar hand in dei
zijne amend en haar* diep Sn de oogen!
ziend, „alleen mijn trots weerhield me. Dat'
ik vanavond toch nog er-en terugkwam)
was om! je nog éven to zien, vóór tk ging
sterven."
Ze kuste henr vol teeclerheid.
„Dwaze jongen," fluisterde ze. „Vertel
ïire eens, hoe lang ben je nu alweer iatf
Engeland 1
„Vier maanden," antwoordde hij'. „Bijna:
drie maanden lang hen Sk in het zieken^
huis "geweest."
Ze drukte zijn hand. „Was je erg ziek?"l
vroeg ze. 1
„Ziek niet. Het was door een. ongeluk
m Addison Road. Op een Zondagmidj
dag
Ze schrikte op. „Op Zondagmiddag, in
Addison Rood!" nep ze uit. „Toen met)
dat kleine meisje en die wagon...."'
,Die plotseling om den hoek. van Queen''s
Crate kwam," milde hij aan. ,,Ik kwam juist!
op tijd. Ik dacht, dat ik mjo niet bezeer^
had, ,maar na een straat of wat te zijn
verder geloopen.i
Hij zweeg veibaasd. Ze was de kame-d
uitgeloopen en kwam, een oogenblik daarna!
terug met een klein donker meisje op haar)
armen, dat met de handjes in de oogjes
wreef. De vrouw keek gretig van liet kind'
naar deai taan. Het kind gaf een sclu-eeuwj
en strekte de armpjes naar den vraeandpj
uit. i i
kon niet lajnger blijven daar, hij móest
wieg. En hij liep moeizaam de steenehj
trappen af, tot hij op straat stond in den
ÏJi^ein regen. Hij zette huiverend, zijuj
kraag op.
„Dat is vandaag voor den laatstee, keer,"1
zei hij zachtjes voor zich heen. „Vanar ond
voor 't laatst. Ik houd deze marlelinfrj
niet langer uit."
Langén tijd bewoog lxrj zich niet, onze,
kor wat te deen; zijn gewone plaatsje in
pen donkeren hoek weel' jibn,ém|e!n, en daar
wachten of hij haar zag langs komen of
heengaan met als afscheidsgroet dat lied
van haar in zijn ooren eja in zijn hart. Hrj
ibosloot het laatste en liep langzaam! weg
naar het stond en toen paar de rivier;
Maar hij veranderde plotseling van gedach
ten. Hij moest haar nog eenmaal zien. Het
was kwart over elf. Het kon net als hij den;
heelen weg hard liep. Buiten adesn kwam
bij aan op den hoek van de straat. ITaar
auto stond èr nog. Hij kroop in zijn don;
kero hoekje, builen adem en wachtte. Dat
had'hij hem knapjes geleverd, want hij
stond er nog maai' net of daar kwam ze
naai' huilen. Maar toen gebéurde iets won-
'diealijks. Inplaats van in de auto te stap-
pen, stond ze een oogenblik Mil op hel
trottoir en toen, zonder te letten, op dom
regen, stak zij vlug den wegf over en liep
riochtop hem, toe. IBj keek verward om
'zich heen. Hij kon niet meer weg; hij
had ook geen kracht meer dn zijn ledematenj
Z|e stond vóór hem.
„Dick," piep /-o zacht uit, haar handent
op zijn arm. „Dick, zeg toch eens wat."
„HiLla," kreunde hij. „God, Hikla, her
kende je mij?"
„Gisteravond heb ik je herkend," zei ze.
„Kom met me mee naar huis. Kom mee
miet me. Kom."
Hij hield zijn adem in en huiverde terug
voor haar hand.
„Maar kijk dan loens naar me. Zie je
niet, hoe ik eruit zie?"'
En hij was ook méér dan ellendig om!
aan te zién mièt zijn afgetrapte schoenejn)
en ziji kleeren. die meer op flarden loken.
Zo snikte even.
„Toa, Dick, Laten we hier niet zoo in
(dan regen blijven staan," zei zo. „Ik wacht
net zoolang tot je komt. Be meen het"
Hij stak naast haar den weg over, als
eon, 'die in een droom handelt. De suppoost
opende aarzelend dc deur en keek met ver
bazing naar dat ongelijke paar. Toen. re-
don ze weg. i
„Geef mie een kus, Dick," zei ze zacht.
Maar zijn lippen waren Wit en bloede!
loos geworden en zijn hoofd was opzij ge
vallen. Hij was flauw gevallen.
Toen hij zijn oogen opende, zat hij in
een leunstoel voor een horiïjk brandend
vuur en naast hem geknield lag ziiin wouw,
Hij keek naar haar bijna mjeL iets vaan
angst in zijn oogen. Zo liet hem braWdewijnj
Idninkm en haar zachte, Witte hand hielp
Pet zdjne. I
.Hilda, meen je «dit a„os?" fluisterde hij.
„Etetaekent liet, dat je mij vergekm hebt?
Hjebje wel gezien hoe an wat ik ge
worden ben? Je kunt het niet meeinieinj
Hét is! immers alles mijn eigen schuld.";
„Maar ik méén het, Diok," antwoordde
ze glimlachend. „Het was Sn die dagen ook
vjoel mijn eigen schuld. Maar dat alles is
nu voorbij- En o„ Dick, wat zul jij geleden
hebben."
Ze gaf hem hieete bouillon te drinken
en toen de kleur zachtjes aan in zjjjn wan
gen terugkwam, zat zij naast hem, terwijl
tonen telkens opnieuw haar oogm vulden.
„Je ziet er uit, Dick, alsof je den heeled
dag niets to eten hebt gehad," zei. dei-
„Dat zou Lest kimuien," gaf hij weife-
lemd toe, „ik had maar een' shilling cn;
■die had lik noodig voor den avond." f
„Voor da opéra,?" vroeg ze verschrikt)
Hij knikte. „Een maand Tang bejtf ik er
- - a - »,G, moeder, dat is die lieve man, dié
kranddeai van ongeschreide tranen. _Htf de paaiden tegenhield en mij opraapte. Q
laat me naar hem toegaan. Mag ik hem)
even een kus geven?" t
De man keek haar verwilderd aan, maait
hij gehoorzaamde. De artnen van rijn \Pomvj
waren, ook om hem heen. 1
„Dick," fluisterde zij, „jij hebt haar lo-
vten geréd, het leden van ons edm? knidj
Goddank."
Hij was nog verbijsterd. „Vier maandeaj
na je heengaan werd zij gelwix-n." veü't
volgde ze zachtjes. „Zij is het eenigo wat!
ik in het leven had om voor te werkenl
en te leven. En jijf hebt haar gered, Dick.'1!
Is dat dan papa?" vroeg het kleintjcfl
Én de vrouw knikte zwijgend.
„Is hij teruggekomen voor een poosje?".
„lijp ijs teruggekomen voor goed." antj
woordde dc moeder, stil-gelukkig. Ik denk
niet, dat hij nu ooit weer zal weggaan van
ons." I
Historische anecdoten.
Toen de tooueelspeler Charles Feehter
te Londen woonde, bracht de Prins vau
Wales hem dikwijls een bezoek, cn kreeg
les in het grimeeren en in de mimiek van
hem. Op een goeden dag drong de prins,
die zijn vorderingen in de kunst eens wdda
toonen, de vertrekken der Engelschc ko
ningin binnen, verkleed als Londensch be
delaar. De grap slaagde nog heter dan hij
dacht, want de koningin greep verschrikt
naar het schelkoord en gelastte de toege
schoten bedienden, den „indringer" to ver
wijderen. liet kostte zelfs nog moeite de
koningin ervan te overtuigen, dat de be
delaar een prins was.
Al was Lamartinc bijna geruïneerd, toch
ging hij voort met om zich heen tallooze
liefdegaven te verspreiden. 'Zijn vrouw hielp
hem daarbij waarlijk uitstekend. Dc eerste
de beste, die zijn nood kwam klagen, kreeg
zoo goed als de gansche inhoud van de
geldbeurs. Een van de huismenden maakte
er zich bezorgd over en nam op teen goeden
dag eenvoudig de teugels van de administra
tie over. Al wat er aan geld binnenkwam,
sloot hij in de secretaire en aan mevrouw
gaf hij eiken dag huishoudgeld. Dat ging
een poos .uitmuntend, zóó zelfs, dat de
Lamartincs overhielden. Er lag een Bom
metje van 500 francs in de secretaire klaar
om voordeelig belegd te woiden, 'Op ze
keren morgen was do vriend van huis,
toen er liefdezusters verschonen, die om
wat geld kwamen magen. Wat moest me
vrouw doen? Ze had niets. Toen wees do
dichter op de secretaire. Daar lag immers
500 francs. Maar de kast was gesloten
en dc vriend had de sleutel. Beiden treur
den omdat ze de arme zusters moesten
afschepen. Toen kreeg de Lamartine een
inval. II j verdween en keerde terug
met een slotenmaker. Het was zijn kast
en zijn geld. Vijf minuten later vertrok
ken de zusters met 500 francs. Toen de
vriend thuis kwam, vond hy geen sou in
huis, zelfs niet. om brood te koopen Voor
't volgende ontbijt. En in plaats v.an spaar
duitjes was er nu schuld, want de sloten
maker was nog niet betaald!
Keurvorst Maximiliaan Joseph van Beie-
ren werd in zijn jeugd élke maand in het
brjzrjn zijner ouders geëxamineerd.
Eens had men het over de meerderjarig
heid der beide geslachten, en toen zijn va
der hem vroeg waarom meisjes eerder mon
dig werden dan jongens, antwoordde Maxi-
mil laan terstond: „Omdat onkruid sneller
groeit!"
jHS&êmélth vi
s DER
j-V
l'n:n "niiCkr Imnrnrvr* hhrtrrtn rinïïlr nu vn rvAO t ri -
i
l j
I .frl-fft1,fifth.