KINDER-BLAD
HET KLAVERBLAD
SCHIEDAMSCHE COURANT
No. 19. Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 9 Mei 1925
VAN DE
Naar liet Engelsch van L. E, UDtDEMAN.
Vrij bewerkt door
C E. DE LJLLE HOGEBiWAARD.
3)
HOOFDSTUK III
Het offer.'
Toen liet Zaterdagmiddag was, gingen Liesbeth
en 'Dick er o puit, om de arme Kitty te roeken Me
vrouw Jorses vreesde editor, dat zij haar net zou
den vinden.
„Ik ben bang kinderen", zei zij", ,.dat jull.e een
vergeefschen tocht doet. 'tls bijna even moeilijk
als een naald in een hooiberg terug te vinden".
„Maar je zou de naald tocli kunnen vinden. Moe
der. als je erg je best doet", zei Liesbeth.
Dit was een feit, dat niemand kon ontkennen,;
zoodat de kinderen vol moed op weg gingen, na
de vermaning meegekregen fca hebben, vooral niet
te laat thuis te komen.
„Ik denk vast, dat we Kitty zullen vinden",
zei Dick.
„Ja. ik geloof het ook", antwoordde Liosbelh.
„Denk je, dat ze ons zlal herkennen?"
„"Natuurlijk".
„Ja, maar Moeder zegt, dat kleine kinderen zelfs
hun moeder in een piaar dagen vergeten".
„Misschien wel. Als Moede 'tzegt, zal Hel wel
zoo zijn, maar ik denk, dat Kitty verstandiger is.
Misschien hebben poesjes beter geheugen dan klei
ne kinderen".
De beide kinderen stapten stevig aan en babbel
den druk. Het was een mooie middag en niet al
tc waim. Liesbeth wees de plek aan, waar zij
Kitty verloren had, Dick kreeg een inval en zei:
„ik denk dat zrj het Kastanjelaantje is doorge-
loopen en zoo naar Dalton gegaan. We zullen in
elk huis in Dalton aankloppen en vragen of zij
cr ook een poesje met witte pootjes en een blauw
lintje om gezien hebben".
Dalton was een klei.n dorp en had slechts een
paai- groote huizendat van den burgemeester, den
dokter, den p-edikant en den notaris. Dtooh er
waren veel kleine huisjes en Dick hoopte in éen
daarvan het verloren poesje terug te vinden.
„We zullen er geen één overslaan", zei bijt
De kinderen vroegen, nu om beurten:
„Hebt u ook een poesje gezien met witte pootjes
en een blauw lintje om?"
Eerst pjobeerden ze het in de kleme huisjes!
Ze hoefden daar geen stoep op '.e gaan en konden
gemakkelijk naar binnen loopen, want van do
meesten stond de deur open. Doch overal luidde
het antwoord hetzelfde. Niemand had een poesje
met een blauw lintje om gezien. Ze waren allen
lie el vriendelijk, behalve éen vrouw, die zei, dat
de jongens in Dalton het zeker verdronken hadden.
„Laten we 'tnu eens in de groote huizen pro-
beeren", zei Dick, the in het begin vol goeden
moed was geweest, maar langzamerhand erg te
leurgesteld werd. Hij was moe en zijn voelen be
gonnen pijn te doen.
„Ik geloof" zei hij met een zucht, „dat we 't
verstandigst doen door naar huis te gaan. Vin-je
ook niet?"
„Nee", antwoordde Liesbeth dapper. Er zijn nog
vijf kleine huisjes. Ik ga niet naar huis, vó6r Èfc
het oveial gevraagd heb. Kom maar mee".
Diick zuchtte nog eens en liep met zijn zusje
mee, terwijl hij probeerde een vriendelijk gezicht
te zetten.
Plotseling slaakte Liesbeth een kreet van vreugde
„Kijk eens", riep zij uit.
Zij wees naar de deur van een klein huisje!,
waarvóór een aardig tuintje met mooie bloemen
prijkte. Vóór de deur lag een bleek meisje van
ongeveer denaelfden leeftijd als Liesbelh, op een
ruststoel geleund. H'aar gezichtje was zóó mager,
dat haar oogen er te groot voor schenen.
Liesbeth en Dick keken echter niet naar het
zieke kind.
Hun blik bleef meten op haar school, waar
een poesje lag.
De zieke keek het dier met een blik vol liefde
aan. Zij speelde met een touwtje, dat zij boven
zijn kopje hield.
„Dat is Kitty" riepen Liesbeth en Dêck te
gelijk uit.
Z ijmaakton het h'ekje open en liepen het tuintje
in. Toen Marietje Ren ton, het dochtertje van een
waschvrouw opkeek, zag zij hen naar het poesje
staren.
Zij keek hén met haar donkere oogen aan en zcii:
„Is het geen snoezig poesje? Zij heet Mïesje".
i „Miesje", riep Deck heel verbaasd uit.
„Miesje", zei Liesbeth boos.