„Ja" antwoordde he. kind. ,Mijn bioertje Al fred heeft dien naam voor haar bedacht", „Non maar", zei Duck, ,,'tkomt er heek-maal "niet op aan hoe Alfred hoar genoemd heeft. Zie heet Kiitty". „Hoe weet je dat?" Liesbeth knielde nu naast Marietje eai streelde het poesje, terwijl zij met het blauwe lint ocrn haai' nek speelde. Zij beantwoordde de vraag met een wedervraag -Hoe kom jij aan Kitty?" Marietje's oogen schitterden. „O, het was zoo heerlijk", zei zij, „net een sprookje. Ik ben heel ziek geweest en heb weken aan één stuk in bed moeten liggen. Maar op een dag zei de dokter, dat ik op een ruststoel in het voorkamertje mocht liggen. Moeder kon natuurlef niet bij me blijven, want ze moest uit wasscihen gaan. Ik verveelde mij erg en roeide me heel eenzaam, toen ik op eens getippel hoorde. Ik keek op den grond en daar zag ik Miesje". „Ze heet Kittv", hield Diick vol. „En verder?" vroeg liesbeth. ,Zij sprong pp den ruststoel en nestelde zich tegen mij aan. Ik hield dadelijk van haar en zij houdt van niemand zooveel als van mij". Jawel", zei liesbeth boos. „Nee, heusch niet. Is het wel zoete Miesje?" Het poesje gaf Marietje ©en kopje. ..Ze is van ons en houdt van ons", zei lies beth. „Luister maar". Zij vertelde nu, hoe zij Kitty verloren Kad. 'Onder het verbellen werd Marietje hoe langer hoe bedroefder. „0, je zult haar toch' niet weer meenemen?" liep zij verschrikt Mt. „Natuurlijk is ze van ons, antwoordden de kinderen. Liesbeth hield Kitty in haar amen en drukte ejesn. kus op haar rose neusje. „Het was wel prettig voor je, dat je zoolang met haar spelen kon", zei zij, ,maar nn moeten we haar heusch' meenemen, want ze is van ons, z&e je". t laesheth zei dit zonder te aarzelen, doch' toen zijMaxietjes bedroefde gezichtje zag, kreeg z5f toch een naar gevoel over zich. „Jij kunt haar wel missen", ging zij' voort „Je hebt haar maar een paar dagen gehad en ze is werkelijk van ons". 'Zij liep nu weg, met Kitty stiff in haar armen en op de hielen gevolgd door Ihck. Marietje was dus alleen. Het arme zieke kind verborg haar gezichtje in baar handen en schreide, alsof haar hartje breken zou. Er was niemand om haar te troosten, want haar moeder was uil om tóf de, meusehen te wasscihen. Het was heel verkeerd voor hiaar zoo te huilen, want ze was erg ziek geweest. Maar ze wist het niet. En al had zij h'et geweten, dan zou ze haar tranen toch niet hebben kunnen inhouden. Ze ■was zoo alleen en Kitty had haar eenzaamheid opgevroolijkt. Haar weer te moeten missen was een groot verdriet voor het arme kind. Het touwtje waarmee Kitty gespeeld had, lag nog op den grond. Telkens als zij er naar keek, begon zij opnieuw te snikken, „O, Miesje, Mesje", riep zij steeds uit. „Wat moet ik zonder jou beginnen?" Wat zon zij den jongen en het meisje graag zijn nageloopen. Doch dat was onmogelijk. Zij "was zóó zwak, dat ze nauwelijks door de kamer kon loopea. Bovendien was het poesje van Ken, dat hadden zij zelf gezegd. Maar al begreep zij heel goed, dat zaj er geen reoht op had. tochi dacht zij: .Die kinderen zijn rijk, wat kan hun dat poesje schelen. Ze hebben zóóveel moois om mee tie spe len, terwijl ik 2elfs nog geen klein popje heb, want Moeder is te arm om speelgoed voor mij te koopea". Intusschen zaten Liesbeth en Dick op een bankje in het kamperfoelielaantje, terwijl Zij om beurten Kitty liefkoosden. „Wat een idee van Marietje om haar Mesje to noemen", zei Liesbeth. „Onzinnig", riep Dick uit. „Zoo'n leelïjke naam**. „Afschuwelijk". „Kïtty is vèel mooier". ,,'tWas erg saai voor Kitty bij dat zieke kind''. „Ja. ze was bijna den heden dag alleen met haar". Hierna zwegen de kinderen even. Hun gezichtjes werden ernstiger. Zij keken elkaar niet aan en ook Kitty niet. Ze staarden maar vóór z'ch uit. „Zaj zag er heel zwak uit", begon Dick weer. „Ja", zei Liesbeth. „Ze zei ook, dat ze lang ziek was geweest". „Wij hebben zooveel speelgoed „Ja, inaar „En zij heeft niets". Jioe weet je dat?" „Omdat haar moeder wasohvrouw is* „Wasch vrouwen hoeven niet altijd arm te „Ais ze rijk was, zon ze niet in zoo'n armoedig huisje wonen". Meer een oogenblik stilte. ,,'Dick.", zei Liebeth plo'oeÜng, „denk je, dat zirj eig bedroefd is?" „Ja, vreeselijk". „Wat denk je, dat zij nu doet?" Dick was er trotsch op dat Liesbeth zijn oordeel vroeg en antwoordde zonder aarzelen: „Ze huilt natuurlijk". „Oeh kom". „Ja, werkelijk. Ik geloof het zeker, zij begon al, toe we weggingen". 'Liesbeth antwoordde niet. Zij liefkoosde Kitty. Na een paai' minuten gaf zij, het poesje aan haar broertje. „Hou Kitty goed vast", zei zij. „Ik zal eens gaan kijken of Marietje huilt. Ik dienk het niet. maar dan weten we het zeker". Dick vond dat Liesbeth een heelen tjjd wegbleef Toen zaj terugkwam, was de uitdrukking op haar gezichtje heelemaal veranderd. Zij keek nu niet boos meer, alleen een beetje bedroefd. Haar lippen beefden. r Zij ging weeT naast Dldk zitten en begon Kitty opnieuw te aaien „Nou", vroeg Dick, huilde ze". „Vreeselijk". „Dat dacht ik wel". „Ze had haar gezicht in haar schort verborgen en snikte het uit. Ik bleef een boelen tijd naar haar staan kijken, maar zij zag mij niet". „Dat is maar goed ook. want je was een spion, zie je en spionnen worden bever niet gea nn' ..Dick", vroeg Liesbeth nu, ,is het jouw poes,© of het mijne?" „Mevrouw Thomson gaf h'et aan ons samen, dan 5#l".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1925 | | pagina 9