Raadselhoekje.
Jieuwsgieri.g keek Ukktepuk haar aan. Wat zou
'toch doen? Nu bleef ze oen. heetan itijkl stilstaan,
sdrien wel om uit to ruston, dacht hij; ze is
ter moe. 1
bracht Ukkepuk otp andere gedachten cn
eens was ldj al zijn verdriet vergelen.
Zoo vlug als zijn korte beentjes liem dragen
oden, liep hij naar het vrouwtje toe en vroeg
jndeiijk: „Kan ik ook helpen?",
jolpen?" zei liet vrouwtje.
„Zou je mij willen helpen?"
0, jongetje wal graag, ik moet lij'n rijshout heb-
■s want mijn kleinkind ligt thuis ziek.
iljj zou voor het raam mogen opzitten, als er
•ar oen lekker vuurtje in de kamer was weet je,
Kolen zijn zóó duur, dat ik er wat liout
i moet hebben. En ik word zoo moe van hel
dat ik haast niet vooruit kan komen".
,0, wacht dan maar even", zei Ukkepuk. ,,Gaat
hier maar zitten. In een wip heb ik een zakje
„Daar ben ik niet le klein voor dacht Ukkepuk)
osch en hij voelde zicih vrcesehj'k blij.
„Xu beu ik ook groot, nu werk ik voor een
"der net als vader werkt voor ons
ïjij liep en hij raapte en zocht tot er zveeh-
Üttjes uit zijn krullebol drupten
Eindelik was de zak' vol en stralend van genoe-
en, sleepte hij hem tot voor de voeten van 't
"roawtje. Maar nu voelde hij zioh op eens weer
tkepuk, want hij kon den zak niét meer dragen.
„0, o, wat heb je je best gedaan, Wjat ben
t tocjh blij en wat ben jij een knappe, groote
jagen".
„ik groot. Ze zeggen altijd, dat ik haast niet
hoeien kan. Iedereen noemt mij Ukkepuk", zei
acht en hij dacht weer aan zijn verdriet.
„Dat groeien komt vanzelf wel en dat zit maar
dea buitenkant. Je hebt laten, zien, dat je van
ianen- groot genoeg bent, want je kunt al zoo
"«d helpen en voor- anderen werken. Nu zullen
e samen den zak naar huis brengen.
Som. maar mee."
Daar sukkelden ze heen, voetje voor voetje aan
den eene kant het oudje, dat bijna niet meer kon,
un den anderen kant kleine Ukkepuk, die 't nog
liet kop. v
Haar" ze kwamen thuis en Ukkepuk moest even
mee naar binnen, om het zieke kleinkind van
'tamie oude vrouwtje te zier.
'tMas ook een jongetje dat zoo oud was als hij.
„Heb je houtjes, Opoe?" riep' hij. „Nu kun je
"gauw warm maken in de kamer en dan mag ik
opstaan en voor *t raam zitten.'*
Met groote oogen keek Ukkepuk naar het
:«&e jongetje in bed. dat van plezier in ;zijn
tandjes klapte, omdat de kachel aangemaakt werd
en omdat hij voor het raam mocht zitten. En daar
ff Mj toch eigenlijk niets dan kleine, armoedige
buisjes. Het vrouwtje had hem onderweg verteld,
dat het jongetje al maanden ziek was en nog in
tijd niet beter zou zijn.
Ukkepuk had vreeselijk medelijden en dacht,
'ij hem ook nog zou kunnen helpen.
Orlezen, vond hij 'n beetje moeilijk, maar
spelletjes met hem spelen, dat zou wel gaan.
•M 'tjongetje dat prettig zou vinden?''
Bet zieke ventje straalde van. plezier.
„Hoe eer, hoe beter en hoe meer, hoe lieveaf'
Opoe.
Nat was Ukkepuk gelukkig toen hij even later
^aar huis ging.
Do andere jongens konden voor zijn part voetbal
spelen en liaasje-over en allotrloï dingen, waar ze
hem nu eenmaal te klein voor vonden; 't kon hem
niets scheien, flij zou or nooit meer oin huilen,
want hij 'h;ul zijn werk'. Hij moest eorst 'hout rapen
voor zijn oudo vriendin en daarna spelletjes doen
met zijn nieuwen vriend. Daarvoor was hij groot
genoeg, want toen vader on moeder alles gehoord
hadden, zeiden zo dadelijk' net ais hot vrouwtje:
„Om anderen te helpen, is niemand ooit ie klein".
„Maar", zei vader, er nog bij, evenmin is iemand
ooit te groot om mat kleineren te spelen; want
dan doe je dio ook' weer een plezier. Denk daaraan
vóór jo weer alleen in liet bosch gaat zitten hub
left, Ukkepuk. Want je komt niet altijd zoo'n lief
vrouwtje tegen, dat jo zulke mooie dingen leert als
dezen keer".
Dat heeft Ukkepuk goed onthouden en daardoor
hce.ft hij heel wat minder verdriet gehad dan eerst
Oplossingen der Raadsels uit 't
vorige nummer,
VOOR GROOTERE.V.
1. De Donau, want die ontspringt in het Zwarte
Woud en mondt in de Zwarte Zee.
2. Madeira.
NAPOLEON.
A 1
0
L
E
0
N"
g
i
e
r
s
e
r
z
i
0
e
r
a
1
L
a
n
s
E
m
0
s
s
4. Semarang, Gans, Raam, Maam, Gems. Neger.
VOOR "KLEINEREN.
1. Rok, bek, bak, beuk.
2. Je weeT: RUlten maken breed. (trui).
Ga je mee? JA, Steven, ik ben klaar (jas).
De kalk viel bij bROKken neer. (rok'.
Tante KO U Staat daar niet gemakkelijk
(kousV
Mevrouw LoXIAN TELde steeds verkeerd.
(mantel).
3. UTRECHT. i
U
e T s
k a R e I
UTRECHT
caCao
a tl a
T
4. Kan, de laar(s); kandelaar.
Om op te lossen.
VOOR GRIOOTEPJEN.
1. Welke Duitsche rivier wondt door toevoe
ging van een medeklinker, een stad in
Duitschland?
2. Mijn geheel wordt met 11 letters geschreven
er noemt een zandbank in de Noordzee,
bekend door een zeeslag.
8, 2. 6, 3, 5, 6 is een Nederlandsch dichter.
Een 11. 5. 6. 7 is een smakelijk vruchtje.
Een 8, 9, 10, 11 is een zitplaats.
3.
tv