naar Simmons brengen. Iemand moet hem opee-
ras\f>t hebben, Nan. Daar ben ik zoo goed als ze-
kor van. Diamanten sc.h'Leren zoo. Dat herinner ik
mij nog van moedors ring. Nan. je moet het Groot
vader vertellen".
Rupert zweeg plots el uk', want hij hoorde Kez'ali
aankomen. Nan verborg haar gezichtje in de kus
sens, terwijl zij trachtte haar snikken te smoren.
Zij vond zichzelf Let ongelukkigste kleine me.sje
dat or ooit bestaan had. Zij begreep, dat Rupert
gehjk had en Grootvader weten moes,, dat de eesp
weg was. Maar hoe kon zij hem dat vertellen?
En wat zou hij wel van haar denken?
Keziah was wanhop'g toen zij Nan in tranen
vond. Laag kon zij echter niet bij haar blijven,
want zij had het heel druk. Zou je graag beneden
komen en. voor het keukenraam zitten, l'efje? De
kuikentjes van de w.'te hen loopen buiten en die
heb je nog niet eens gezien"', zei zij.
Nan voelde op dat oogenblik niet de minste be
langstelling voor de ku,kontjes van de wdte hen.
maar zij vilde Kez ah, die zoo vriendelijk voor
haar was, gaarne een genoegen doen.
„Goed", antwoordde zij. ..'t Is hier ook zoo
saai".
„Drink je melk dan maar op en ais Jacob thuis
komt, zal ik hem vragen je stoel naar beneden te
brengen. Huil nu niet meer, liefje. „Je zult wel
gauw weer heelemaal beter zijn en morgeam.ddan
komt jongejuffrouw Rosa bij je thee drinken. Ik
zal wat lekkers bakken".
Nauwelijks was Keziah de kamer weer uit. of
Nan die nog altijd even bedroefd u.t het raam
zat te staren zag Tim Bennett aankomen. Hij
droeg Zijn kooi in de hand, zette baar |op den grond
en keek behoedzaam om zich heen. Nan's kamer
bevond zich in den ouden vleugel, niet ver van de
achterdeur, waardoor Rupert gewoonlijk binnen
kwam. Zij stak haar hoofdje door het opea raam
en riep Tim. -
„Zoek je Rupert. Tim? Hij is naar de stad, maai
bij komt vóór het eten thuis. Ik wou je bedanken,
Tim" - t
Tim kreeg een kleur, half van- plezier en half
uit verlegenheid. .,lk ben blij, dat ik er toevallig
juist was, jongejuffrouw", zei hij. „Wilt u mijn
ekster eens zien? Dit is mijn nieuwe kooi. En ik
heb er zoo iets prachtigs in gevonden. Ik heb het
meegebracht om het den jongenheer te laten zien.
Misschien weet hij, van wie het is".
Bij deze laatste woorden haalde hij iets uit zijn
zak te voorschijn en hield net omhoog. Nan kon
haar oogffli niet gelooven. Haar diamanten gesp. Hij
schitterde in de zonneschijn, terwijl Tim hem
ophield.
Nan kon de eerste ©ogenblikken geen woord
uitbrengen, zóó groot was haar vreugde. „0 Tim",
riep zij"even later met een stralend gezichtje uit,
„die is van mij. Ik heb hem verloren, toen ik van
het partijtje naar huis ging. Waar hoe komt hij in
je kooi? Bij de rivier heb ik hem verloren".
„Eksters pikken alles op wat schittert, jonge
juffrouw. Ik laat de mijne nu en dan wel eens los;
ze komt toch altijd weer terug. Een paar dagen
geleden, heeft ze nog een stukje glas meegebracht.
jM-aar -is dit niet prachtig? Zal ik hem Keziah
geven? Ik wist niet, dat hij van u was, maar Moe
der zei, dat ik er maar dadelijk mee naar den
jongenheer moest gaan om hem te laten zien".
„Nee, geef hein niet aan Keziah, Tim", zei Nan
haastig. .Reef hem aan Rupert en zeg er niets van
tegen Keziah of Jacob. Wacht maar, nadat Rupert
terugkomt en geef hem dan aan hem. Hpj heeft
er gisteravond heel lang naar gezocht. O. wal hen
ik toch blij, dat de gesp terecht is".
Zij liep naar haar latafel, .nam er den anderen
gesp en het vergeelde papiertje uit en stak beiden
in haar zak. Zij kon de gespen nu weer op hun
plaats leggen en niemand behalve Rupert
hoefde er iets van te weten.
Dit was haar eerste gedachte doch haar geweten
liet haar niet met rust. Kou zij werkelijk alles on
gedaan maken door de gespen veer in het kistje
te leggen? Nan ging naar haar stoel terug en bleef
daar met samengevouwen handjes zitten nadenken
Twee wegen stonden voor haar open, waarvan de
eeno heel gemakkelijk eu de andere heel moeilijk
was. Welken moest zij inslaan? ZijT wist, wat de
goede was.
Tim stond nog steeds bij de ach.erdeur te wach
ten. toen Rupert tegen twaalven thuis kwam. De
laatste werd echter door zijn grootvader in de
laan opgewacht, zoodat Tim nets tegen hem zeg
gen kon. Ilupej-t had een brief in de hand.
„Van Madame, Grootvader", zei hijl „Zij riep
mij, toen ik voorbij haar huisje kwanr en sclneef,
terwijl ik er op wachtte".
De oude heer maakte den brief niet .dadelijk
open. Hij hield zijn doordringende oogen op zijn
kleinzoon gevestigd.
..Rupert", zei hij. ..Ik heb altijd gedacht, dat
ik op je vertrouwen kon. Waarom ging je naar
de rivier?"
Rupert's lip trilde. Hij kon geen woord uitbren
gen Zijn grootvader zag, dat hij zich diep onge
lukkig voelde eu ging op vriendelijker toon voort.
..Zorg dus maar, dat ik in de toekomst weer
op je vertrouwen kan. We zullen de zaak dan nu
verder laten rusten. Hoe maakt Madame het? Heb
je haar verteld, dat Nan veel be'.er is? Zij maakte
zich ongerust over haar."
'„Madame had plan gehad vanmorgen naar Nan
te komen kijken, maar zij moest een brief heantt
woorden, dien zij gisteiavond gekregen had.
grootvader, wist u, dat' madame een kleinzoon
heeft van mijn leeftijd?"
„Ja, dat wist ik. Heeft zij je dit vanmorgen
verteld
„Ja, grootvader, zij spralk over hem en hij' heet
Claude. Zijn vader is gestorven. Waarom zou hij
niet hij haar in huis zijn, grootvader?"
„Hij wordt door zijn oom opgevoed en die oom
beeft de partij gekozen voor Napoleon, Hij en ma
dame konden dus geen goede vrienden zijn", ant
woordde de oude heer Boscawen. Rupert. Ik wil
graag zijn paard leenen. Maar je hoeft niet op
antwoord te wach-en".
Rupert snelde weg met het briefje en de oude
heer haalde zijn bril te voorschijn om madame's
brief te lezen.
Deze was in het Franschi geschreven. Het nam
eenigea tijd om het fijhe handschrift te lezen,
doch de eerste paar zinnen deelden hem reeds
mede ,dat er iels gebeurd was, dat een groote
verandering in madame's leven zou teweegbrengen.
Claude's" oom, Generaal Dionay, was gesneuveld
in den slag van Waterloo. Den avond vóór den
slag had hjj een brief geschreven aan madame
d' Aulnay, welke het verzoek inhield ot mocht
hij komen te vallen madame de zorg op zich
wilde nemen voor Claude en zijn eigen dochtertje
wier moeder hef vorig jaar gestorven was.
Dit epistel en het bericht van generaal Donay's
sneuvelen hadden haar den vorigen avond bereikt.