Kameelen in Artis. ekster builen fin de kooi. Ik wou hom u lalen zien". „Goed, ik kom dadelijk, Tim. zei Rupert. „Ga maar vast. „Hij vindt zïfn ekster veel belang rijker dan den ketting", ging bij togen den ouden lieer voort. „Veel u zeker, dat liet do echte keF- ting is, grootvader?" „Stellig, Flu pert. Dit zijn echte robijnen; dat zie dk aan de kleur en aan den glans. Ik moet vanmiddag eerst naar madame d' Aulnay en dan zal ik een paard zien te leenen om naar Bodmin te lijden. Ik moei het meneer Pol whole onmiddellijk vertellen. Kom hier, kleine Nan en laat mij eens zien, hoe die ketting je staat". f Nan Hep Verlegen van haar grootvader weg, „Ik wil hem liever niet omhebben, grootvader, maar ik ben tooh blij, dat Rupert bean geron de nbcett." Meneer Trelawny begreep, waarom Nan een kleur kreeg. Haar lust om te pronken had haar tot verkeerde dingen aangezet, doch "hij had mede lijden met bet kind; zij was reeds genoeg gestraft. „Ik wil graag, dat je liena omdoet, lieve kind", zei bij, „en dat je KezMi gaat vertellen, wat wij gevonden hebben". „Nn kunt u he„ land laten ontginnen, niet! waar, grootvader?" vroeg Rupert, toen bij met den ouden heer alleen was.' „la, mijn jongen, de ketting is heel wat waard. Ik zie nu weer goede dagen voor ons aanbreken". De goede dagen braken inderdaad aan. Laten wij een jaar later eens een kijkje op Trelawny Court gaan nemen. De kamers zijn nu alien weer gemeubileerd en de haf! vertoont ons de Familieportretten, welke als vanouds tegen de met eikenhout beiimmeule wanden hangen. Het grasveld is niet langer verwaarloosd en de tuin prijkt mek vroolijfce bloembedden. Mijnheer Trelawny, die er wel tien jaar jonger uitziet, wandelt op bet bordes heen en weer. Hij heeft juist den brief gekiegen van madame d' Aul nay, die met haar kleinzoon en Marie, haar aange nomen kleindocMerlje, een aardig buisje in de omgeving van Parijs bewoont. Nan speeit met de jonge bonden, die Tim uit den sta! naar buiten heeft gebracht, om haat te laten zjen. Tim en zijn moeder wonen nu in bet Luinmansnuisje Zij zijn Kezïall's rechterhand. Meneer Trelawny heeft er voor gezorgd, dat bij boeken genoeg beeft en 's avonds studeert bij daar vlijtig in. Kan is opgetogen over de jonge honden, doch plotseling iaa.t zij ze in den steek en holt met fladderende "krullen door de oprijlaan. Tussdben de hoornen door heeft zij Rupert op zijn witte pony gezien. Hij komt uit school en houdt een brief in de hand, dien de oude Simmons hem ge geven beeft. Zoodra h'ij Nan ziet, zwaait hij! er mee „Het schip 'is binnen", roept hij vroolijlk Int. „Vader en moeder zulien deze week nog hier zijn, Nan. Hoera". „Hoera", juicht ook Nan. EINDE. Door G. J. VISSGHER. 'tKan gebeuren dat iemand naar Arias goweesfc is en dat hij de witte muizen niet gezien heeft, maar dat hij de kameelen niet gezien heeft neen, dat kan ik mij niet voorstellen iWte vallen dadelijk in 't oog, niet alleen door onze grootte, maar ook dóórdat men óns oen plaatsje gegeven heeft hooi dicht bij don ingang. 'Zoodra men liet hek binnen is, dadelijk links op den hoek van een ptul, daar staan we. Aan den anderen kant van daif pad z'iet men ben heelo rij lama's. Dje behooron. evenals wijt, tot do her kauwers. Waarom we juist zoo dicht bij don ingang staan? Ik donk, dat het bestuur van Artis ,aah alle kinderen, die hier komen, wil zeggen: „Kauw voor al je eten goed. Rijk naar deze dieren. Diic doen het tweemaal". 't Is voor ons een voordeelije, dat de mensohen het eerst hij ons kohion, Want clan zlijla Jlijun mandjca en zakjes met lekkers nog goed gevuld en we krij gen van iedereen wat. 'tls niet allemaal even sma kelijk en in 't begin moest ik er niets van hebben, maar nu we al een halfjaar hier zijn, eten weeven graag brood, koek en pinda's als de aapjes. Mol „we" bedoel jk mijn kameraad en mijzelf. Wij bewonen samen één hok en we zijn'heide ongeveer even gjoot. We z'ijn ook allebei afkom stig uit hetzelfde land, n.l. Nubié in Oost-Afrika. Laat ik je dadelijk zeggen, dat we eigenlijk geen kameelen zijn, want we hebben maar een bult, dus we zijn drommedarjssenWjl je een kameel zien die woont hier naast, in 't andere hok; die komt uit Siberië, en hij heeft twee bulten. Hij "is veel donkerder dan wij en bij heeft lange haren c>p zijn kop!, aan den hals' en op den rug. Weet je wat de kinderen zeggen als ze h'om zien? „0. wat een leelijkerd is dat". Gelukkig schijnt hij hen niet te verstaan, want hij zegt nooit wat terug Als de kinderen dat scheldwoord kwijt zijn, komen ze bij ons en dan zeggen ze: „Dje twee zijn veel mooier". We houden ons maar stil, want om de waarheid te zeggen, behalve, dat we maar één bult hebben en dat we wat korter van baar en lichter van kleur zijn, is bet verschilt tasschen ons drommedarissen en de kameelen niet zoo heel grool. Zoo komt het, dat men ons, al hebben we maar één bult, ook wel kauwden noemt. In Nubië maakt men die vergissing nooil. Daar onderscheidt mien zelfs nog soorlen van drom medarissen, Wij beiden béhooren tcvl de Mehari's. Dat zijn echte rendromtaedarissen. Van ons wordt zelfs een stamboek aangelegd, evenals h'ier in Holland, van uitstekende paarden on runderen. De kameelen zijn goede lastdragers. Dok spant men ze voor den ploeg, of men. laat hen een schuit door den Nijl voorttrekken. Voor de karavaan, dje de woestijn doorkruist, zijn ze onmisbaar. "Wij, Mehari's zijn uitstekend voor bet snelver- voer. Zoolang men nog geen spoorwegen dóór de woestijn heeft aangelegd, zijn we onmisbaar voor iedereen, die de zandzee wil beroitzlen en die één beetje haast heeft. 'Ook zijn we zeer geschikt voor het leger. In Oost-A'frika zijn we vrij 'talrijk. Dit blijkt wel hieruit: Hagenbeek, de bekende dierentemmer, kreeg in 1906 "Van de Duitsche regeering de opdracht om 2000 drommedarissen to leveren voor Zuidwest- Afrika. Bannen een jaar had hij aan die opdracht voldaan. Eerlijk gezegd zou ik liever met Hagenbetik men gegaan zijn naar Zuidwest Atrika, dan dat ik, zooals nu gebeurd is, naar Holland verhuisde. Ik

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1925 | | pagina 3