Raadselhoekje.
■wordt hier wel goed behandeld, maar ik kan nictt
best Legen cle ruwheid van hot kMinaaj". Onze buur
man de kameel, is voel taaiier dan wijt
f)o reis Herhoen was ook geen pietje.
IWjij 'werden eerst in drie dagreizen naar den
oever der zeo gebracht. Een haven was er nieiu
De stooml)oot, die ons moest overbrengen lag -mi-
ge kilometers van den wal af. Ik dadhlt: „,IIoo
zal dat gaan?" 'tls je misschien bekend, dat wijt,
kameelen, beslist niet kunnen zwemmen.
'Daar kwam een zeilschip aan. Dat ging voor
anker, ongeveer 100 bi eter van den kant. Daarop
werden we vlak bij het water gebracht. Toen bond
men onze voorpooten aan den hals en de acihl'.er-
pootcn aan den buik. Er kwamen een paar roar
booten bij te pas. Twaalf mannen duwden ons
onder geweldig geschreeuw in het water en toen
namen de roeibootjes ons op sleeptouw. Twee man
nen hielden onze koppen boven water. Rooien zoo
heb je niet. We worden in de bark gehesohen en
die zeildo naar de stoomboot. Daar gebruikten
ze een stoomlier om ons op to hij'schen en weldra
stonden we op bot dek.
We werden onderzocht en „onbeschadigd'' be
vonden. Daarop maakten we de reis door de Roode
Zee on zoo verder; maar jullie, menscihen, kent
drc route missoliien nog beter dan wijf. dromme*
da ris sen.
Alleen wou ik nog dit vertellen, dat we, bijl
een storm in do golf van Biisciaje, met saamgebour
den pooten vier en twintig uur onder een zeil
moesten doorbrengen, ook al weer om niet ^be
schadigd'' te worden.
De oppasser hier dn A'rtis keek dadelijk iiaa|r .onzle
bulten en schudde bedenkelijk het hoofd.
„Waarom kijk je zoo ontevreden'?'' vroeg de di-
.recteur hem.
„Die bulten z'ijn veel te klein, mijnheer''.
„blaak je maar niet ongerust'', zei de directeur.
„De dieren z'ijn nog jong''.
„rat is iets anders'', zei de man en zijn ge
zicht klaarde op. „Ik dacht, hoe grootar die bult
is, hoe sterker en flinker de drager. Ik heb er
immers eens een gehad met een bult van 30
pond, en toen ik nu die kleine bultjes zag
„Ja oppasser, je hebt gelijk boe groeier bult,
hoe gezonder kameel, maai' deze dieren moeten
nog groeien en dus hun bulten ook.'
De oppasser was gerust gesteld en h'ij gaf ons
een flinke portie, gepilelte mais en een armvol
hooi. Dat smaakte uitstekend en we zeiden tegen
elkaar: „Hier weten ze, wat een dronwnedanis
toekomt''
Drie dagen later arriveerde onze buurman, de
groote Siberische kameel.
„Een goede reis gehad?' vroeg ik h'em.
Hij bromde: ,,'tSchikt nogal".
„Nog storm gehad op zee?'
„Storm? Op zee? Ik ben nog nooit op zee ge
weest. Ik heb de ih'eele reis over Jloskou en Berlijn
•per spoor afgelegd''.
Daar had ik niet aan gedacht.
,,'t Is een geluk voor me geweest", zei h!ijr, ,„dat
wij, kameelen, onze neusgaten naar verkiezing kun
nen open zetten of sluiten''.
„Ja' antwoordde ik, „als het woestijnzand bij
ons in Afrika erg opwaaide, riepen we tegen el
kaar: „Neusje dicht'' en dan kwam er geen kor
reltje jn''.
„Of je gelijk hadt*' zei de Srbcrihr. „Dat kunstje
versta ik ook en ik heb het op mijn lange spoor-
rcis dikwijls toegepast, want het kon onderweg
soms leelijk sluiven.''
Heel opgewekt zag onze nieuwe buurman er
niet uit 't Is maar goed, dat we niet met ons
cii ie dn bij elkaar in één hok zitten, want, al kan
ik het met mijn, mede-drommedaris goed vinden
- ik zou er bang voor zijn, dat iiik met hem, op
den duur ruzie kreeg.
01 wij elkaar zouden kunnen bezceren?
Alsjeblief, En niet weinig. We h'ebben wel geen
klauwen of slagtanden, maar we kunnen leelijk, Van
ons afbijten en vergeet onze vier trappertjes niet.
Gisteren liad buurman ©en goede 'bui. Toen praatte
hij heel vertrouwelijk met ons en doordat hij
ouder is, kunnen wo ook nog boel wat van hem
lecren.
„Zeg jopgens'', fluisterde hij, „woel je wel, dat
wij bier heel oud kunnen worden?"
„Waarom denk je dat?"
„Wiel de inboorlingen in je geboorteland (en
zoo is het bij mij ook), zijn liefhebbers van jo
vlecsch en je vet en jo melk. Van je huid maken
ze leer en van jo haar fibriceeren ze kemels'
haren mantels, Jo bent je leven niet zeker in een
land, waar je zoo nuttig kunt zijn. Ilier in Bol
land js dat anders.
De dames houden hier 's winters «wel van hand
schoenen, die met kemelshaar gevoerd zijn, maar
verder willen ze niets van ons weten. 11c woel
zeker, dat jo aan niemand an Amsterdam een ka-
meelenbiefstuk kunt slijten. Dat is oen groot geluk
voor ons".
Wé eten en drinken er Mier dus vroolijk op los.
We laten ons bekijken, wo pakken allerlei ver
snaperingen aan en we hebben een goed leven.
Gisteren zei ik nog tot mijn kameraad: „Als het
zoo blijft, ga ik nooit lenig naar Nubie".
„Ik ook niet", zei h'ij glimlachend, terwijl liij
met één oog naar de ijzeren tralies van ,ens
hok keek.
Oplossingen der Raadsels uit 't
vorige nummer,
VOOR G-ROOTEREN.
IIARLINGEN.
H
a !A k
k a R e 1
w a a L w ijl k
II A' R L INGE N
v 1. i N d e r
d e G e n
p E n
N
2. Drom'medaris. Edam, Rome, reis, moed,
Adam.
3. Potlood.
'4. De weg, waarlangs do telegraaf- of tele
foonlijn loopt