O, Jaapje
Grapjes.
on stand zelf verbaasd over haar snelle - beter
schap.
Toen. Bob en Job Tom eens met een berouwvol
gezicht de ziekenkamer zagen binnengaan, kregen
zij toch medelijden met den kleinen baas en boslo
ten zij, liem zijn euveldaad, die tante Frans bijna
het leven gekost iiad, maar tb vergeven.
HOOFDSTUK XI.
Puck krijgt een brief.
Het was een mooie voorjaardag en tante Frans
lag op een ruststoel op het groote grasveld vóór
het huis. 'Zij zag er nog bleek uit. maar keek «vrien
delijk naar de vijf kinderen, die haai' omringden.
liet waren heerlijke dagen. Allen deden linn best
haar het «een of andere genotgen te verschaffen.
Zij voorkwamen haar geringste wenschen en het
was altijd «eeai wedijver, wie haar boek zou halen,
haar een kopje thee of eten brengen en haar haar
medicijnen geven. Tante Frans zei lachend tegen
dokter West, die haar dagelijks kwam bezoeken,
dat zij „vreeselijfc verwend werd;'.
Op een middag, toen. tante Frans in huis rustte,
waren de tweelingen met Feetje het boseh inge
gaan en «zat Puck in haar eentje op het grasveld
Zij "was geheel verdiept in een mooi boek, toen
zij plotseling opgeschrikt werd door naderende voet
stappen. 1
'Het was de postbode.
Tot groote verbazing van Putk overhandigde hij
haar een brief, welke aan haar geadresseerd was.
Z kreeg niet dikwijls een jrief en keek dadelijk
wie de afzender was. Ze dat het epistel van
mevrouw Walson kwam, sdiOutde het couvert cpóri-
en las den inhoud. 1
Juist op dit oogenbhk kwam dokter West er aan.
Hij zag onmiddellijk, dat Puck niet ingenomen was
met "den inhoud van het schrijven.
„Wat scheelt er aan, lieve kind?'' vroeg hij
vriendelijk.
De kinderen waren hem tijdens de ziekte van
tante Frans, waarin hij "hen met allerlei kleinig
heden voortgeholpen had, als een vriend gaan be
schouwen, Xu echter wendde Puck zich van
hem af.
Dokter West keek haar#vol verbazing aan, legde
zijn hand op haar schouder en zei zacht
„Ik wil niet onbescheiden zijn, lieve kind. maar
als ik je in .eenig opzicht iielpm kan, ben ik
daartoe gaarne bereid''.
'Alles wat Putk zeggen kon, was slechts:
„Mevrouw Wilson komt terug. Xu zal tante Frans
wel gauw 'weggaan''.
(Slot volgt).
In de lente liep blond Jaapje,
'tllad geregend en het woei,
Modder lag op 'tpad, maar *t knaapje
Zag geen grond, geen modder, foei.
Jaapje's bol was bij ben slede,
Jaapje'z oog dwaald' in de lucht,
Jaapje'» beenen klepperd' mede,
Jaapje's handschoen. nam de vlucht.
Eerst vijf warme wollen vingers.
Dan do hand met kleurig boord
Modder (als Lioc'la van Ringers),
Grepen... kleefden... niet zoo 'thcxxrd'.
Jaanjo's bol dacht aan een herder,
Jaapje's oog keek naar een kraai,
Jaapje's beenen holden verder,
Jaapje's handschoen pakt' de waai.
Floep floep, floep joeg 't windje oolijk,
Lust'ge handschoen langs de baan,
llipp'len deed, hem lrapsch en vroolijk
Achter 'thollend Jaapje aan.
Jaapje's bol dacht weer aan sleden,
Jaapje's oog bleef in de lucht,
Jaapje's beenen sprongen deden,
Jaapje's handschoen i— danst' geducht.
Weid van 'thupp'len eind'lijk loome.
Stil ging liggen wat een kruis
Kwam met irapje door zijn droomen
Met één éénen handschoen thuis.
,,Jaap'', sprak moeder, ,,'kkan niet velen
Je zoo weinig snugger doet''.
Lachte Jaap: ,,'tkan m' ook niet schelen,
'n Handschoen is maar meisje-agoed".
CLARA WITTE.
Dien wensch kon moeder
niet vervullen.
„Weet u, wat ik graag zou willen, moeder?''
vroeg Piet op zekeren dag, toen zijn ouder broertje
uit logeeren en zijn vriendje, dat aan den over
kant der straat woonde, ziek was''.
„En wat is. cfat diui?*' vroeg moeder op haar
beurt. Misschien kan ik jo wensch vervullen. Wou
je het een of andere spelletje spelen?''
„Och nee. moeder'', antwoordde Piet. „Ik zou
graag twee kleine hondjes willen zijn in plaats
van één jongen, want dan had ik altijd iemand
van mijn leeffijid om mee te spelen".
Bijna klaar.
„Kom Kareltje, maak vlug voort", riep moedor
onder aan de trap. „W[e zijn laat. Heb je je schoe
nen al aan?"
„Ja moeder, allemaal op één na", antwoordde
Kareltje.
Snugger.
Do klasse.onderwijzer was wanhopend ovci de
verregaande domheid van óén zijner leerlingen. Ein
delijk zei hij.
„Hier heb (je oen dubbeltje. Ga er mee naar
dokter 'A. en vraag bom voor een dubbeltje ver
stand".
Do jongen kwam met oen teleurgesteld gezicht
terug on zei tegen don onderwijzer:
„De dokter wou ine geen vorstand geven. Zal ik
soms teruggaan fcn hem zeggen, dat bot voer u is?"
I r
I