KINDER-BLAD
Ieder naar zijn aard.
De lotgevallen van een
waterdruppel.
No. 16. Bijvoegsel van de Schiedamsche Courant van 23 April 1927
Gp een mooicn voorjaarsmorgen zwom een
Zwaan in 'den vijver van liet park rond. Telkens
dook hij met zijn kop onder water, om daar allerlei
waterplantjes en andere lekkere hapjes te be
machtigen.
Toen hij eindelijk niet meer dook, zag hij "een
Roodborstje kitten op een tak, die over het water
hing. Het Roodborstje "lachte spottend met zijn
kleine, heldere oogjes.
„Wat zijn jullie toch dwaze vogels'', zei het,
„om je kojo zoo maar in de modder le steken.''
„Het zou nog veel dwazer van ons zijn als we
het niet deden"', zei de Zwaan, terwijl tóf van
verontwaardiging met de vleugels sloeg. „Waarom
dacht je, kunnen wij zoo zonder eenüge inspan
ning op het water zitten en waarvoor, meenlde je,
hebben wij onze sierlijke, lange halzen en onze
platte snavels gekregen, als het niet was, om
er ,ons voedsel mee uit het water le halen?'"'
„Daar heb je gelijk aan", zei het Roodborstje
nu. ,,'tSpdjt mij,, dat ik daar heelemaal niet aan
dacht. Je zult ihjet wel heel dwaas van mij vinden,
dat ik den ganschen dag acJiter allerlei insccleni
aanvlieg".
„Zoo is het", hernam de Zwaan. „Wij zijn allen
vogels en ieder van ons heeft één of andere bij
zonderheid, die hem in staat stelt, dat voedsel te
bemachtigen, hetwelk hij noodig heeft. Sommige
vogels hebben .spitse snavels en lange vleugds,
zooals bijvoorbeeld de zwaluwen, die al vliegende
insecten kunnen vangen; andere hebben lange
pooten om er mee door het water te waden en
laftge snavels, zooals de Reigers, om er vischjes
mee te vangen. Weer andere vogels, zooals de Pen
guins, hebben vleugels, die eigenlijk meer op vin
nen gelijken, zoodat zij gemakkelijk onder water
kunnen zwemmen ,om hunt buit te bemachtigen.
Deze en honderd andere kleine verschillen! tu,s-
sc'hen lons, vogels, zijn noodzakelijk, alleen maar
als je bedenkt, dat wij onmogelijk allemaal voed
sel zouden kunnen vinden en in het leven blijven,
als we allen jacht maakten op dezelfde dieren. Stel
je nu eens even voor, dat alle vogels in dit park
insecten aten. Hoe lang zou de voorraad dan Strek
ken, denk je? 1
Ik mag er dan in jouw oogen dwaas uilzien,
als ik met mijn kop onder water duik, ik zou er
nog veel dwazer uitzien, als ik zoo'n kort halsje
je kunt nauwelijks van een 'hals spreken
had als jij, ik zou er maar net mee onder winter
kunnen komen.
tOm je de waarheid te zeggen", ging hij voort,
wij Zwanen zijn wonderlijk mooi geschapen voior
omzie leefwijze. Daar heb je in de cerslto plaats
onze veeren, ,die geen druppeltje water doorlaten,
zoodat onze huid nooit nat wordt. Ze houden óns
zelfs lekker warm.
Verder zijn ,onze pooten zóó gevormd, dat Wij
er heel handig mee kunnen roieiep, onze snavel
is breed en plat, opdat wij er gemakkelijk de
plantjes, 'die i,n het -water groeien, mee kunnen
ophalen".
„Ja jullie hebt wel precies gekregen wat je noo
dig hebt", gaf het Roodborstje toe. „En och', met
ons is dat eigenlijk precies zoo. De natuur heeft
ons zóó gebouwd, als bet best overeenkomt mei
onze leefwijze'".
Maar nu moet ik naar huis", begon de a waan
wee! Mijn vrouw zit op mij te wachten. Ik moet
haar namelijk bij het broeden aflossen. WIJ hebben
vijf mooie eieren, die Wij om beurteil warm hou
den. Zij moet nu voedsel gaan zoeken".
En met een paai- ferme slagen was de Zwaan
weldra (achter het eilandje in den vijver verdwenen.
Een klein eindje landwaarts in! was zijn nest,
dat uit takken bestond en waar mevrouw Ziwaa.il
met een paar, venijnige oogjes zat ie broeden, elk
oogonblik tot den aanval gereed, zoiodra de één
of andere i,ndringer te dicht bij haar nest mocht
komen.
Na van plaats verwisseld te hebben, ging me
vrouw Zwaan jul op zoek naar voedsel. In dc
verte zag zij een vriendin aan den rand van den
vijver staan, die uit' de hand van een fneisje
stukken brood at. Zij zwom vlug naar haar toe en
beide vogels werden heerlijk onthaald, w,ant
zooals jullie allen wel Weteai zult vinden zjwanjen
brood altijd een heele tractatie.
Het eerste, wat ik mij uit m'ijia jeugd herinneren
kanis, dat ik steeds lager en lager viel. Zou ik dan
nooit het eindpunt van mijn reis bereiken? Ein
delijk stuitte ik echter ,op iets en wel op den
neus van een ijvcrigen landman, die bezig was
naai' zijn veld te kijken. Dit alles begreep ik na
tuurlijk' niet dadelijk, het werd mij slechts lang
zamerhand duidelijk.