Van Zem en Keesje. Ik \V!ts> bang, dat de- boer boos zou worden, omdat ik zoo pardoes. oq> ziju neus viel. .Maar lot mijn gvoote verbazing scheen ik hem plezier te doen. Hij was tenminste erg in zijn schik. „HaP riep hij uit, terwijl hij zich 'in de han den wreef. „Wat is dat'? Ik- geloof werkelijk, dat het gaat regenen,'"' tin de man had gelijk, want wij- Vielen met wel duizenden naar beneden. Nu was de boer tevreden, want hij had erg naar regen verlangd en ai dagen a. a één stuk was liij telkens teleurgesteld ge weest, omdat de zon maar steeds weet"scheen en er geen wolkje aan de lucht te bekennen viel. Na tuurlijk zal die boer toch wel veel van de zon gehouden hebben. Dat doet, geloof ik oehalve wij regendruppels iedereen. .Maar n u kon hij 'het "zonnetje toch best missen en - verheugde hij zich er over, dat do aarde, die heel dorstig bleek te zijn, te drinken kreeg. Ik sprong nu van den neus van den bc-er, waar ik' even bad uitgerust, en kwam op non grond terecht. ik zeg zoo „ik'\ maar we waren er met een massa broertjes en zusjes en wij drongen zoo diep mogelijk in den grond. Nu, dat zand vonden we niets bijzonders, maar ik maakte kennis met een klein worteltje en dat vond ik heel lief. 't Was zoo teer en fjn en 't scheen van dorst te versmach ten. Dat moet, dunkt me, een erg akelig gevoel zijn, al kan ik er tnij dan ook moeilijk indenken. Ik heb nu eenmaal ge»n droge natuur. Zoo kornt het zeker, dat ik alle Droogstoppels en die zijn er in vele soorten' beklaag. .Maar ik wil jullie nu verder van mijn lotgevallen vertellen. Ik laafde dus het kleine, fijne worteltje en werd al was dit dan o-ok tegen mijn zin van het eene deeltje van het jonge roggeplantjo naar het ftndere gevoerd, ia, ik voelde, dat ik omhoog gezogen werd. Was ik n u al weer op mijn terugreis?" Dat wilde ik niet hopen. Ik had neg veel te Weinig van de wereld gezien. Er zenden toch zeker nog wel andere dingen bestaan dan een grove, bultige boerenneus fti een fijn, teer grashalmpje. En ik had mij nog wel naar de aarde laten voeren, omdat ik mij boven, in die eentonige wolk, verveelde en met de wereld wilde kennis maken. Maar, doe er eens iets tegen, als je naam Regendroppel is en je geen enkel wapen hebt om je te verdedigen' Ik besloot nn maar de verstandigste partij te kiezen en bedacht, dat al was ik dan niet voor mijn eigen plezier uit, ik ten minste een ander, in dit g eval het graahhalmpje, genoegen kon doen. En dat geeft je toch ook een prettig gevoel, is liet niet? 'tWas net, alsof het graanhalmpje al wat opge wekter zijn kopje ophief om mij zijn dankbaarheid te toonen. Nu was ik heelemaal met mijn lot ver zoend. Ik gaf zooveel als ik missen kon aan het halmpje en voelde mij daarna zóó zwak, dat ik duizelig werd en een gevoel had, alsof ik niet meer bestond. Jk verdampte, dat wil zeggen, ik kreeg een veel dunneren vorm. Al mijn zusjes en broertjes schenen mijn lot te doelen en er hing een vochtig waas over het land. Tegen den avond werd het echter koeler en stijfde ik weer op. Ik was nu flink uitgerust en hoeleinaal weer de oude. Alleen was het jammer dat ik nu niet op het één of andere plantje, maar op een steen terecht was gekomen. En dien steen kon ik natuurlijk niet laven. Den heelen nacht bleef ik daar liggen en toen den volgenden morgen de zon scheen, kreeg ik het op eens zóó warm, en werd ik zóó licht, dat. ik vanzelf omhoog ging, ai hooger oti hoóger «teeg en eindelijk waar „thuis'' kwam, in mijh wolk. Sinds dien dog heb ik met mijn broertjes en zusjes verscheiden reisjes heen en terug Haar de aarde gemaakt, maar lang kan ik het nooit uithou den, vooral niet als ik voel, dat ik in diunp overga en omhoog getrokken word. Nergens rust ik beter uit dan in mijn wolk, die een soort herstellingsoord voor me is, Waar ik weer frisch word en nieuwe krachten verzamel om mijn taak op aarde te vervullen. jOp het spreken na echt gebeurd). Een hond. een hond, een ruige hond; Zem. ld wat oud van jaren In 'L voorjaar liep ia lent-tuin rond, Verloor veel grijze haren. Een lustig lente-meesje vloog. Waar 't zacht en zooltjes zoaide Eu hoog. heel hoog, heel veilig hoog Nestkastje luid gevonden' Zag „Meesje Keesje '1 wollig haar, In.uit, in uit ging sjouwen. Dacht: ,,'tligt daar voor mijn bedje klaar!" Uing blij zijn nestje bouwen!"' Zem keek eens toe, gluurt!' door de ruit, Bewoog zijn ruige \achtje. Stil sclmdd' nog méér grijs haartjes uit Voor 't knusse nestkast-vrachtje Het clnurd' niet lang mees-vrouwtje kwam. Vloog niet zoo vaakjes buiten, Maar mee-be zit van 't huisje niun. Ging Keesje voor haar fluiten' Op 'ndag op ééns: ,,pieppieppieppiep!" Hoog 't snat.erd'Klein blauw-geelljes; Mces-kindertjes, in 'tnestje-diep Drobeerd' voor 'teerst luui keeltjes' Na 'n [oosje van een dag of tien. Tijd van waxm-zonn'ge lente, Zem mocht lieel mecs.familic /„vu, Heel fleur'ge, kleur'ge bente' Zo vlogen uit'ze vlogen héén' Strooid' Tond bun nes te-donsjes. Oogd' Zem hen na, hoord' nog alleen Hun pieppiep-onderonsjea' Kreeg hij 'in ruil voor zijhi grijs haar Gezaaid geel-hlauw geveerte Op kop en Staart of 'kweet niet waar Door meesje's dank-begeerte. Zem meeunuild' wat, z.ett' ooiken snuit, Had geen geveert' van noode' Fft' 'schudde fluks zijn wolpruik uit Gedwee al' veertjes vloden' Kwam Meesje-Keesje éefjes nog In boom en floot Van boven; Je bentZembent niet booze tocli, We jou je haartjes rooven?''

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 9