Financieele verhouding tus-
schen Rijk en Gemeente.
Werkzaamheden in den
Volkstuin.
%??A
iiMm
2»?v.
J: en toto, genomen US SopL. i»2ö, terwijl tie tvonuiM^ko Vanillic op het hordes van
hot Stadhuis hot defile van do Schiedam sclio verconigingen gade'slaat.
Mr. V. Sickeng.i, gemcente-secretai is,
ltoefl con nieuwe beschouwing hot lidrt
doen zien, waarvan wij hier den verkorten
inivoud geven.
Naar aanleiding ran het gepubliceerde
historisch overzicht wil de sch. ijver do
verschillende oplossingen onder het cog
zien; d. z. de wot mn 1S97; liet voorstel
Heemskerk en Polleina van 1906; hel. re-
geeringsontwerp ran de Minisle;s Co t van
der .Linden en Treub van 1915; hot denk
beeld vpn mr. Van Poelje van 1919; hot
voorstel van een ncoduitkcering v;in de
hoeren De Geer, Van den Tempel onTiOab
van 1920; het denkbeeld van een vereve
ning door een Rijksuitkeering gedaan bij
het voorloopig verslag over laals'genoemdr
wetsontwerp; de regeling der nocdui'.kee-'
ring van 1921 en het Sc'nicdnmsche ver-
cvieniagsvoorstel.
To voren gaat hij echter do verevening
na en volgt de ontwikkeling van dit denk
beeld, zooals die bij hem zelt plaats had.
Hoewel de lieer Zimmerman "reeds in
1906 had opgemerkt, dat het hier een
verplaatsing van lasten betrof, hetgeen aan
duidde, dat er geen nieuw geld noodig zou
zijn, werd toch altijd, ook door schrijver,
tot voor korten tijd met bezorgdheid ge
zien naar het vele geld, dat, naar gemeend
werd, het Rijk noodig zou hebben voor
een afdoende oplossing.
Scheen het eerst, dat de vergoeding van
uitgaven over de geheele linie, met een
afstand van belastingen aan het Rijk moest
gepaaid gaan, later bleek, dat het geheele
belastingstelsel van de Gemeenten »intact
kon blijven, en dat een afdoende oplos
sing het Rijk geen cent behccfde te kosten.
Behalve dat de statusquo, verbroken
door de door hot 'Rijk in liet nadeel der
Gemeenten genomen maatregelen en de
verlaging der Rijksbelastingen, moet wor
den geredresseerd, acht schrijver het zelfs
niet gewenscht, dat het Rijk belangrijke
uitkeeringen doet. Ook de historisch ont
stane verhouding tusschen hetgeen ecncr-
zijds aan Gemeentebelastingen, anderzijds
aan Rijksbelastingen is op te brengen, be
hoort onaangetast te blijven.
Met name zou liet zeer ongcwenscht zijn
de Gemeentelijke Inkomstenbelasting te ver
lagen door verhooging der Rijksinkomsten-
helasting, daar deze belastingen, dio ten
aanzien van de progressie zeer verschillend
zijn, beide een nuttige functie vervullen,
doch ieder op haar eigen plaals.
In het vorig artikel gaf schrijver aan,
dat de verevening daarop neerkomt, dat,
wat do Gemeenten moeten opbrengen aan
drangkrachtbelastingen, haar vergoed wordt
door het Gemeentelijk Fonds', dat de mid
delen daartoe vindt door een,omslag naar
over het geheele Rijk uniforme draagkracht-
belaslingén, waarvoor bij de voorloop!ge
regeling zou gebruik worden gemaakt van
de voorhanden regeling der Rijksiukom-
stenbelasting. Bij de bepaling van het op
te brengen bedrag zouden verschillende cor
recties worden toegepast, ten einde normale
cijfers te verkrijgen en verschillen tus
schen de Gemeenten, met bet oog op een
gelijkmatige behandeling, zooveel mogelijk
te 'neutralisecren.
De schrijver ziet dan de toepassing der
verevening onder liet oog, waarbij blijkt,
dat deze niet alleen zonder, doch ook met
tusschenkonist van het Rijk dus bij een
rijksuitkeering kan worden toegepast.
Schrijver komt dan tot de conclusie,
dat het rechtslreeksch gevolg van dit stel
sel, waarvan bewezen werd, dat het op
vasten grond rust, is verevening van liet
percentsgewijze verschil tusschen den be
lastingdruk in da Gemeenten en den ge
middelden druk van alle Gemeenten in
het Rijk.
Hij slelt dan vast, dat elke maatregel op
dit gebied moet gericht zijn op deze ver
evening en hij wijst er op, dat bewaarheid
Worden do woorden van deii heer Zimmer
man in 1903 geschreven, dat de verevening
van hetgeen, als gevolg van het krings
gewijs omslaan van uitgaven, in den oenen
kring er te voel, in den anderen er te
weinig voor betaald wordt, het eenig en
z. i. zeer te waardeeren gevolg wordt van
een heter uitkeeringsstelsel.
Was te voren nog sprake van een even
redige: verevening van het verschil
overeenkomende met de verhouding, welke
bet voor de verevening totaal te bestem
men bedrag (hetzijdoor het Gemeentelijk
Fonds uit te koeren en tegelijk om te slaan,
hetzij door het Rijk uit te koeren) 'uit
maakt van het totaal aan draagkrachtbe-
lastingen op te brengen bedrag schrij
ver meent, dat, nu met de verevening
nog niet is begonnen en de, verschillen
nog zoo groot zijn, een progressieve ver
evening op haar plaats is. Na de grens" te
hebben vastgesteld, waarboven volle ver
evening -zou moeten geschieden, zou men
van iedere afneming daar beneden een da
lend percentage moeten verevenen.Waar
hier een buitengewone verevening plaats
heeft, waren, waarborgen, dait de Gemeen
ten,- die profiteeren, de noodige zuinig
heid in liaar beheer hebben betracht, alles
zins gewettigd.
Een en ander ware ook toe te" passen
op de door het 'Rijk voor uitkeering' be
schikbaar te stellen gelden. Men zou zicli
dan moeten bepalen tot uitkeering aan
de 'Gemeenten boven den gemiddelden be
lastingdruk. Als men bedenkt, dat bij ver
evening zonder tusschonkomst van liet Rijk
ook deze Gemeenten alleen, zullen ont
vangen, is dit niet onbillijk tegenover de
andere, die in zooverre zullen profiteeren,
dat, terwijl zij aadfers de gelden vo-or deze
verevening zouden, moeienopbrengen, zij
daarvan, nu liet Rijk Üe gelden verschaft,
verschoond blijven.
De sclrrijver bespreekt dan lie vroegere
oplossingen.
.^Hij. constateert, dat do wet van 1897 èn
wat de bedragen, èn wat de regeling, en
wat do toepassing betreft, geheel ver
ouderd is.
De toepassing dateert nog slceds, deels
van 1897, deels van 1894, 1895 on 1896
(gemiddeld over 3 jaar).
Hoeveel is er, vraagt schrijver, niet ver
anderd sinds dien tijd. Gemeenten, die toen
zeer werden gedrukt door kosten van ar
menzorg, zijn nu welvarend geworden
men denko aan vele Friesclie Gemeen
ten. Desniettemin behouden deze Gemeen
ten ten allen tijde do ukkeering wegens
buitengewone kosten van armenzorg, eens
verleend 1
En hoezeer de uitkeering, wat het be
drag betreft, onvoldoende is geworden, kan
blijken uit diet feit, dat de uitkoaring, in
189$ 8S pet, bedragende van hetgeen in
de Gemeenten aan inkomstenbelasting, op
centen Rijksinkoiustcnbelusting en Vermo
gensbelasting meest worden opgebracht, in
1924 nog slechts 12 pot. daarvan bedroeg.
„Een duister punt zalliet blijven in do
behandeling van de Gemeenten door het
Rijk", zegt schrijver, „dat men de bedragen
zelfs ongewijzigd liet, ondanks de daling
van de koopkracht van 'tgeld door den oor
log, ja zelfs een tijdelijk gegeven verhoo
ging liet aïloopen, zonder haar te besten
digen I"
Van het voorstel 'van de Ministers Cort
van der Linden on Treub, dat een ver
betering van de wet van 1897 beoogde,
noemt schrijver, behalve andere gebreken,
de hoofdfout, dat "liet niet op de juiste
wijze den draagkrachtsfactor tocpas'.e, waar
door het in een aantal gevallen tot het
ongerijmde resultaat leidde, dal in Gemeen
ten, waar de belasting reeds relatief laag
was, deze nog lager zou worden gemaakt,
zoodat bot stelsel in d' gevallen in plaats
va.ii 'in do richting van verevening, in
tegenovergestelde richting werkte.
In bet voorstel van de hoeren Heems
kerk en Pollema waardeert schrijver liet
streven, om Gemeenten boven een zeke
ren druk tegemoet to komen. Bij gebreke
van de Rijks-inkomstenbelasting moesten
voorstellers nog van de Personeolo Be
lasting uitgaan.
Tegen het voorstel van den heer De
Geer c. s. en de nooduitkocringswel voert
schrijver als hoofdbezwaar aan, dat aan
genomen werd de willekeurige grens van
100 opcenten Rijksinkomstenbelasting R.
1. B. waartoe men bij de belas tin g-
verruiimmg in 1920 aanvankelijk de Ge
meentelijke Inkomstenbetasting G. B,
had meonen te kunnen beperken, hoe
wel hmir opbrengst dat aantal verre tc
boven ging. kien had moeten nemen de
grens van den gemiddelden belastingdruk
van alio Gemeenten in liet Rijk.
Verder werd de uitkeering gebouwd op
do uitkeering volgens de wet van 1897,
die, gelijk gezegd, in haar regeling en
toepassing geheel verouderd was. Voorts
bleef 'bij de noodudtkecringswct de stij
ging der uitkeeringen na 100 pet. boven
do grens stilstaan, dus feitelijk niet ver
boven den gemiddelden druk in het Rijk;
waardoor de onderlinge verhoudingen zeer
gebrekkig tot haar recht kwamen en Wel
ten nadeele van de zwaarst belaste Ge
meenten. Vermoedelijk deed men zoo, omdat
men niet verder wilde gaan dan tot een
verdubbeling van de uitkeering volgens
do wet van 1897; doch men had het
beschikbaar bedrag kunnen lïraiteeren on
do uitkeering daarnaar kunnen inrichten.
Zeer opmerkelijk noemt schrijver het
voorstel bij het voorloopig verslag op het
voorstel de Geer C; s„ waarbij een even-'
redige verevening werd voorgesteld van het
verschil in belastingdruk, met loslating van
do wet van 1897. Alleen werd üiet de fou
tief aangenomen grens gesignaleerd.
Door de hoeren do Geer c. s. werd
toen in de Memorie .van Antwoord ge
constateerd, dat, wilde men dit toepas
sen, men een progressief percentage meest
aannemen van hot percentsgewijze verschil.
„Ging men het denkbeeld in dier voege
wijzigen," werd toen gezegd, „dan zou
men échter allengs komen tot een geheel
nieuwen grondslag van uitkeering, welke
eerst door de definitieve herziening op
bevredigende wijze kan worden gelegd."
Schrijver vraagt, of thans niet de tijd
is gekomen, dat deze nieuwe grondslag,
dio blijkt te passen in het stelsel, dat
alleen als definitief kan golden, kan wor
den aangenomen.
Schrijver vestigt er de aandacht op, dat
do heer van Poelje het eerst het denk
beeld van een verevening tusschen de Ge
meenten onderling zonder tusscheukomst
van liet Tkfjlt,- heeft geopperd, en wel in
1919. Hij liad daarbij het oog op een
tegemoetkoming aan de waarlijk noodlij
dende Gemeenten. Daarnaast 'bepleitte hij
oen velSuhbeiing van dc uitkeering vol
gens de wet van 1S97, met liet oog op
de daling van de koopkracht van het
geld.
Schrijvers conclusie is, dat thans het
begin moet zijn, dat met het oog op !len
verbroken statusquo, de „nooduitkeering"
wordt hersteld, doch in verbeterden vorm,
waarvoor nu: alle gegevens -voorhanden
zijn, waardoor ziij zal passen'in liet deCini-'
tieve stolsel. Van het percentsgewijze ver
schil mest den gemiddelden belastingdruk
zon aan de Gemeenten boven dien druk
een uitkeering moeten worden gegeven in
dien zin, dat boven een vast te. stellen
■maximale grens volle verevening zou plaats
hebben, on van die grens uitgaande van
iedere afneming daar beneden .een dalend
percentage zou worden Verevend. Daar
naast zal dan een verevening zonder tus-
schemkomst van het Rijk moeten worden
geplaatst, geheel daaraan aansluitende.
Voor do „nooduitkeering" ware, 20 mil-
lioem beschikbaar te stellen en ..voor de
rechts treeksolic verevening gelijk bedrag.
De verevening zonder tusschenkomst'van
jict Rijk ware vorder slechts geleidelijk, in
te voeren, om in Gemeenten beneden den
gemiddelden, belastingdruk niet le groote
schokken te geven. Zij zou. over een aantal
jaren moeten worden verdeeld op het voet
spoor van het voorstel van de. heeren
Heemskerk en Pollema, die aangaven de
uitvoering van hun regeling over .8 jaar
le verdoelen.
Schrijver herinnert er aan, dat hij daar
mede teruggekomen is op zijn voorstel voor
een voorloopige regeling in zijn vorig ar
tikel. In tegenstelling daarmede, acht hij
liet gewenscht de tegenwoordige uitkeerin
gen intact te laten, zonder wijziging of
uitbreiding, daar- aau deze uitkeeringen dé
Gemeenten nu eenmaal gewend z-ijn. Schrij
ver erkent, dat zijn vorig voorstel ook
de fout had, dat bij de uitkeering, die do
tegenwoordige uitkeeringen zou vervangen,
geen verevening werd toegepast.
Daarbij zou echter, gelijk schrijver in
zijn vorig artikel voorstelde,- de forensen-
bel as ting moeten worden afgeschaft, waar
bij dan de bestaande regeling tusschen
do Gemeenten van toepassing moest blij
ven, zoodat zij daarvan voor- noch nadeel
zouden hebben, terwijl liet tekort door het
Gemeentelijk Fonds werd gedragen en dit
derhalve naar draagkracht zoïl worden-om
geslagen.
Reeds vroeger, "gaf schrijver aan, dat
tot disch móet worden gesteld, dat bet
profijt der nieuwe regeling wordt bestemd
tot belastingverlaging en dat do anet 1928
ingaande wijziging der .wet pp de Per-
soneele belasting ook wordt doorgevoerd,
voor de Gemeentelijke opcentenheffingen.
Schrijver wijst erop, dat een heffings
limiet als door den lieer de Geer telkens
ter- sprake gebracht en die ook. indertijd
in zijn wetsvoorstel was opgenoimen,bij
do groote verschillen van belastingdruk,
zoolang geen volle verevening is verkregen,
onbestaanbaar is. Gedeputeerde Stalen zul
len echter bobben toe te zien, dat oen
(gemeente, die als gevolg van de nieuwe
regeling baar belasting heeft kunnen ver
lagen, haar budget niet weder ongemoti
veerd uitzet. Ook kan goedkeuring van bel
Ivefl'ingspercentago worden gevorderd. Het
denkbeeld om bij latere verhooging der
belasting, 'het verhoogde gedeelte te heffen
met een niet of minder progressieve belas
ting, schijnt schrijver te ver te gaan.
Vooral in het vroege voorjaar ia eén:
rots of alpentuiutje een aantrekkelijk hoekje
van den siertuin. Hier toch kan men op
een betrekkelijk klein stukje grond tal van
laag blijvende, maar rijkbloeiendc plantjes
samenbrengen, voor het meerendeol gowas-
jes, welke in een ander taingedeelte niet
voldoende tot hu-n recht komen. Zoo'n
hoekje kan echter maar niet overal wof-i-
den aangebracht;-de omgeving en aartslui-';
ting aan bet overige tuingedeellc moet
evenals bet rotsje zelf, een brokje natuur
uitbeelden. Ook meet een rotsje niet be
staan uit een steenmassa, waartusschèn
enkele plantjes. De omstandigheden waar
onder de planton moeten .groeien, is dan
ba ongunstig. .Wanneer men iets dergelijks
wil in aken, moet men beginnen mot eenige
golving in hot terrein aan te brengen. Ver
volgensworden 'de tè gebruiken dcenen''
vooral op- de- gevormde heuveltjes aange
bracht.-Hier tusschen en legen planten wc
dan- verschillende -rots- en alpcnplantjes.
Als steensoort kan men'zeer goed gebruik
maken van afbraak ocnor betonfundecriiig
of muur,.. II,oo ongelijker de stukken, hoe
mooier. Dit materiaal' Jcan men desge-
vonsclit bruinrood 'kleuren, dooir liet te
besmeeren met oen dun laagje van cement
en d-O'odekop, een kleurstof. Behalve vaste
planten, moeten ook enkele laag groeiende
en liefst groen blijvende houtgewassen aan
geplant worden, niet alleen op liet rotsje
zelf, maar waar dit klein is, nok vooral
in de directe omgeving. Planton als Cotone-
aster microphylta, Pernettya muc/rona-
tha, Loniccra nitida, en vele andere zijn
daar zeer op hun plaats. Bij liet rotsje
kan aansluiten een zoogenaamd poeltje,
bestaande uit,een van béton govornid bas-
sin (vooral geen stijve vorm), waarin ver
schillende,x ook in liet wild groeiende water
planten, eon plaatsje vinden. Tusschen de
rots-tuin door kan een paadje van togel-
stukken worden aangebracht, waar tüssoiien
do tegels ook tal van kruipende plantjes
een plaats kunnen vinden. In eeh goede
catalogus vindt u een aparte lijst van
voor bovengonoemd tuintje geschikte
plantjes. Hel aanleggen van een dergelijk
brokje natuur is juist iets voor vergevor
derde amatcurtuinders. G.
STADSNIEUWS.
Verslag van den Gemeenteraad.
-.Vergadering van Vrijdag 22 April 1927.
's namiddags 2 uur.
II.
Regen ten St. Jacobs Gasthuis-
(Vervolg).
De lieer Do Br ui n herinnert er aan, dat
do li-cer Van Volzon gezegd heeft: Als de
po'itieko richtingen in liet college van re
genten vertegenwoordigd mofeton zijn, zou
den ook do heer Coilê en oen vertegen
woordiger van do Clir. Dom. daarin op
genomen moeien worden. Inderdaad,, Als
een bepaalde richting oenigen invl eed heelt
en aanhang vindt bij de burgerij, hoort
ze in allo colleges van openbaar bestuur
en dient ze de mode-verantwoordelijkheid
te dragen.
Do richtingen van den lieer Colléenvan
do Chr. Dom. bobben op dit oogonblik niet
dien aanhang. Wat worden kan, is thans
nog n-iet te zeggen, maar in ieder geval
zal liqt nog wel tien poosje duren, voor
ook z^j 25 pc-t. van de bevolking «n/nier
zich hebben.
De lieer Boddeüs heeft gezegd, dat de
A. R. voorstanders zijn om ook politieke
tegenstanders een plaats in de besluurs-
colilege's af te staan, maar dal klopt niet
ten aanzien van 'God. Staten van Zuid-
Holland. De heer Boddeüs weet ook wel.
A li
«I
Een triumftocht door onze stad op 13 Sept. 1925,van het Koninklijk Echtpaar en
H. K. H. Prinses Juliana. D.o jarige van thans wuift, evenals haar ouders, vriende
lijk tegen de juichende menigte.
«TV (3»