Vergeet-mij-nietje, Van alles wat. Waarom de klaprozen rood zijn. „En jij, Eer?" vroeg meneer Eraser nu. „Heb jij ook een wenscih?" „Nee, vader", antwoordde Ferdinand. „Nu u weer bij ons en Joke niet meer in letransgevaa» verkeert, ben ik in.gélukkig. Ik zou niet weten, wat ik nog meer wenschon moest". EINDE. Een sprookje. 'ItWas in den tijd, toen de klaprozen nog. wit waren en het was op oen heerlijken zomerdag, toen zij, verscholen tussdhen de korenhalmen, kander hun lief en leed vertelden. Eén der klapro zen, 'twas juist de allerschoonste, deed niet mee aan het gesprek., 't Scheen alsof ze heel org be droefd was, wanttrourig liet zij het hoofdje hangen, en telkens zuchtte zij Smet haar zacht stemme tje: „Hoe jammer, dat do hloemenfeo zoo lang wegblijft. Ais zo niet spoedig komt, zal ik wel van verdriet gestorven zijn1 Nauwelijks had weer hét klaproosje dit gezucht, of daar hoorde het op eons, heel dicht btij, haar, een zacht geritsel. Ze keek op en zagde bloemenfee. „Waarom zucht' ge ïooh zoo bedroefd, tnijn kind?" vroeg 'do fee. „Zou ik niet bedroefd zijn, lieve fee", anlwooatL do het klaproosje. „lederen dag nemen de mea- schen bloemen en planton mee, die goed en nuttig zijn. Vanmorgen namen 2ij mijn' buurvrouw kamil- lebloom mee. Ze nemen haar meie, omdat ze zoo heel nuttig is. En ik, wat 'hen ik. Ik sta (hljer (maar tussolien het koren en 'hen niemand tot nut „Zeg dat toch niet, klaproosje", sprak de bloe menfee. „Je geeft toch je heining aan da bijen, en die honing is zoo heel gezond voor alle rnen- schen „Wat geeft het nu, of roijn honing gezand is?" sprak het klaproosje. „Neen, ik zou 'zelf zoo heel graag iemand vreugde willen geven „Jo geeft vreugde aan allen, dia jet zien", zei de fee. „Dat kan ik niet gelooven", zuchtte het klap roosje. „Wel, kom "dan maar mee", zei de fee; „ik zal ja eens laten zien, hoe veel vreugde jij", mijn. lievo bloem, "don mensolien kunt geven De bloemenfee bracht toen het klaproosje voor het smalle venster van een bouwvallig huisje, dat in een nauw steegje stond. Voor dit venster zat ©en klein meisje, dat heel bleek en mager was. „Kijk eens, mijn lief klaproosje", begon toen weer de fee, „dit kleine meisje is heel lang ziiek geweest ,maar nu wordt zij weer beter. Weet jij, wat haar heeft doen genezen?" „Neon", was bet asatwoord. ,,'t Was do heerlijke honing, dien jij, mijn lief kind aan de bijen hebt afgestaan", zei de fee. „Zie je (au, hoe nuttig je bont kleine klaproos?" „Ja", zei het klaproosje en zij" kreeg can klein van vreugde. „Waar ach, lievo bloemenfee", fluis terde zij verlegen, „ach, laat me toch hier blijven. Kijk, daar in dien bloempot:, die daar voor het kleine venster staat. Daar zal hot kleine meisje mij kunnen zien, en zij zal/lenken aan de bloem mi op het veld, zo zal dan verlangen om die bloemen to zien, en dit verlangen zal haar heel gauw heide» maal genezen. Toe, mag ik hier blijven, lievo leo?" smeekte zij. Nog rooder werd liet klaproosje, toen ze zoo tot de fee sprak, want ze begreep zislf niet, hoe ze dit alles durfde vragen; ze was anders altijd 'zoo 'verlegen„Ik heb te (veel gevraagd", klacht ze en nog rooder werd zo, 'zioodat ze nu oen jpracib- ti'ge roode -kleur had. Ze seliTikto dan ook op uit' haar gedachten, tóen weer de fee tot haar sprak. „Natuurlijk mag je hier blijven, .miïjin kind. Blaar denk er wel aan, dat je dian nooit meer je zusjes, noch bet koren veld zult terugzien en dat jo hier zult verwejiktóï vóór je tijd „O, dat alles vind ik zoo erg .niet", zei het (klap roosje, „als het kleitio meisje maar weer heel gauw gezond wordt". „Blijf dan hier, rnijn kind, en behoud' ook je prachtige roode kleur, als een toekan van 'del vreug. de en het geluk, die je het zieke, kleine meisje zult bezorgen", sprak de bloemenfee. „En ook ik ben verheugd, omdat je eindelijk hebt begrepen, dat 'jo nuttig bent". „Mag ik u nog één vraag doen, lieve fee?" fluffde 'het klaproosje weer zoggen. „Zooveel je maar wilt, lief "kind", sprak de fee, „Don wildje ik u vragen", zei het klaproosje, „mijn kusjes, die onder do graanhalmen verbor gen staan, óók een prachtige, roode kleur te ge ven, als een teeken, dat ook zij nuttig zijn „Het zal gebeuren, zooals je wenscht, mijn kind", beloofde 'de fee. En zoo gebeurde hut ook. liet is sinds dien dag, dat do klaprozen rood zijn, zegt' het sprookje. TANTE JOH. Vergeet-mij-pietje bij de beek. 'k moet aldoor naar je kijken, jo bent' zoo frisch, je bent zoo rein, je hebt niet je 's gelijken. Ik weet het wel, je bent gelon roos, geen Koningin der bloemen, ook kan jo niet als reseda op zoete geuren 'roemen Je kleedje is maar simpel-blauw toch kan 'k je nooit vergoten, al zou je ook heel anders dan vergeot-mij'.iiictje heetan. ■Vergeet-mij-mietje hij :d-e betefc, 'kmoet aldoor naar jo kijken en 'kwou geloof het, bloempje mijn, wel graag wat op je lijken. HERMANNA. Kr.in.ge tjes tooveren. Van karton maak: je een kubus en vervolgens plak je de kanton daarvan heel goed dicht met gewoon papier. Nu snijd jo in het midden van het bovenvlak een', rond gaatje, ter grootte van een dubbeltje. Maar nu moet vader, oom of groota broer er bij te pas komen, ten minste iemand, die rookt Vraag hem nu, of hij je kubus even vol rook (wil blazen, want dan kun je wat aardigs zien gebeuren. Zoo dikwijls je er op tikt, zal de kubus oen keurig kringetje uitblazen, veel tnooietr bn ronder dan de beste kringetjcsblazer, en dat grooter wordf, naarmate het hooger stijgt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10